width and height should be displayed here dynamically

Akademie der Künste – George Grosz, Korrekt und anarchisch

‘Ach knallige Welt, du Lunapark, / Du seliges Abnormitätenkabinett. / Paß auf! Hier kommt Grosz, / Der traurigste Mensch in Europa.’ (George Grosz, Gesang an die Welt, eerste uitgave november 1918). Met dit treffende gedicht opent de monografische overzichtstentoonstelling George Grosz, Korrekt und anarchisch in de Akademie der Künste te Berlijn. Het archief van de academie herbergt een belangrijke verzameling met werk van George Grosz (1893-1959) dat voor het eerst samen is tentoongesteld. Ruim tweehonderd schetsboeken, tekeningen, grafiekmappen, tijdschriften, collages, foto’s en geschreven documenten verschaffen een intiem inzicht in het leven en de persoonlijke werkwijze van deze maatschappelijk geëngageerde graficus. De verzameling behelst een aantal voortreffelijke tekeningen waaronder Friedrichstraße (1918), een straat die destijds het centrum voor prostitutie in de hoofdstad was. Het levendige straatbeeld bestaat uit een chaotische mengelmoes van militairen, cocottes, prostituanten, werklozen, bedelaars. Ook de uithangborden aan de gevels kregen een prominente plaats.

Pas in 1984 werden in de kelder van een woonhuis aan de Savignyplatz in Berlijn wijnkisten ontdekt met meer dan tweeduizend brieven, jeugdtekeningen en schetsen voor het portret van de schrijver Max Herrmann-Neisse. Deze nalatenschap werd ongeveer tien jaar later door de Akademie der Künste verworven. Grosz liet de werken bij zijn schoonouders achter toen hij in 1933 naar de Verenigde Staten emigreerde. De tentoonstellingsvormgeving haakt in op dit voorval. De schetsboeken waarop nauwkeurig de plaats en datum van ontstaan door de maker is geschreven, liggen in houten kistachtige vitrines die samen met de beperkte lichtsterkte van 50 lux het gevoel evoqueren dat men zich daadwerkelijk in de kelder bevindt. Andere werken zijn in rijen houten stellageachtige vitrines geplaatst en bieden een chronologisch overzicht van zijn oeuvre.

In zijn jeugdjaren kopieerde Grosz dikwijls naar Wilhelm Busch en Ludwig Richter en maakte hij karakterschetsen van gasten die hij in het eethuis van zijn moeder had gadegeslagen. Rond 1916, toen het dadaïsme vanuit Zürich naar Berlijn overwaaide, concentreerde Grosz zich samen met de bevriende kunstenaar John Heartfield op fotomontages die volgens hem als belangrijkste middel voor de ‘experimentelle Verdichtung der Wirklichkeit’ golden. De dadacollages en andere spottekeningen verschenen in tijdschriften als Der blutige Ernst, Die Pleite en Der Knüppel, waarin hoofdzakelijk uitbuiters, haviken en oorlogswoekeraars werden aangevallen.

Het gevaar van de nationaalsocialisten erkende Grosz vroeg. Voor de novemberuitgave in 1923 van Die Pleite tekende hij een krijgshaftige, primitieve Siegfried Hitler met zwaard en berenvel met daaronder de tekst: ‘Ich schlage vor, daß die Leitung der Politik der deutschen Regierung ich übernehme. Der morgige Tag findet entweder in Deutschland eine nationale Regierung oder uns tot. Es gibt nur eins von beiden.’ Ook de bij Wieland Herzfelde (de broer van John Heartfield) tussen 1917-1928 uitgegeven grafiekmappen Gott mit uns, Ecce homo en Hintergrund worden in deze sectie getoond. De verzamelbanden leidden tot processen en geldboetes omdat ze als pornografisch, blasfemisch of als belediging voor de staatsmacht werden uitgelegd. Zo vormde de lithografie Christus mit Gasmaske (1927) een steen des aanstoots.

Vanwege zijn aanstelling aan The Arts Students League in New York, verliet Grosz samen met het gezin op 12 januari 1933 Duitsland, vlak voor de machtsovername door de nazi’s. In dit gedeelte van de expositie zijn interessante snapshots te zien die Grosz maakte bij aankomst in het land waarnaar hij sinds zijn jeugd verlangde. De ‘correctness’ deed echter bij aankomst in de Verenigde Staten ook zijn intrede: hij schilderde voortaan brave stillevens, naakten en landschappen. De beschilderde en beplakte postkaarten en collages stuurde hij enkel nog toe aan vrienden. Ze tonen weliswaar nog de sporen van zijn dadaverleden, maar zijn decoratiever, minder trefzeker en zonder politieke kritiek. In de jaren 50 greep Grosz nog eens terug naar de fotomontage. Frauenaffe im Triumph-Modell (1956), College-Girl (1958) en Der Tod in Venedig (1958) vertonen sterke overeenkomsten met de vroege Engelse popart en nemen de schoonheidsobsessie en het consumptiegedrag in de Verenigde Staten op de korrel. Zijn geringe erkenning mondde uit in een desillusie en voerde hem in 1959 samen met zijn vrouw terug naar Berlijn, waar hij zes weken later onder aan de keldertrap van de Savignyplatz, een paar meter naast de verstopte kisten, dood werd aangetroffen.

De curator Birgit Möckel voorzag de tentoonstelling rijkelijk van uitgebreide correspondenties, een filmdocumentaire en diverse foto’s van Grosz, waaronder portretten door Irving Penn en Arnold Newman. De tentoonstelling biedt een veelzijdig overzicht van het leven en werk van een anarchistische en correcte kunstenaar die Duitsland ten tijde van de Weimarrepubliek een spiegel voorhield, maar ver van huis zijn ‘kunstpeil’ niet hoog kon houden.

 

George Grosz, Korrekt und anarchisch loopt tot 5 april in de Akademie der Künste, Pariser Platz 4, 10117 Berlin-Mitte (030/200.570; www.adk.de). De publicatie Georg Grosz montiert 1917-1958 bevat teksten van Klaus Staeck, Birgit Möckel en Wolfgang Trautwein.