Aldo Rossi, the complete Buildings and Projects 1981-1991
Bespreking van de publikatie onder redactie van Morris Adjmi
Aldo Rossi, THE COMPLETE BUILDINGS AND PROJECTS 1981-1991; Edited by Morris Adjmi; Introduction by Diane Ghirardo; Text and Afterword by Karen Stein; Essay by Aldo Rossi; Thames and Hudson; London, 1992, 300 pp.
Het œuvre van de Italiaanse architect Aldo Rossi kreeg in de loop van de zestiger jaren gestalte met de ontwikkeling van de neo-rationalistische bewegingTendenza die een poging ondernam om de architectuur en de stad te vrijwaren van de opslokkende aliënerende consumptie-megalopolis. In zijn beroemde publikatie uit 1966, L’archittettura della Città benadrukte Rossi de rol van reeds bestaande bouwtypes en een relatieve autonomie van de architectonische orde ten opzichte van bepaalde functionele eisen. Rossi ging in de loop van de jaren dan ook een persoonlijke vormentaal ontwerpen, gekenmerkt door een geometrische zuiverheid, die eerder verwijst naar historische architectonische elementen en de zuivere vorm van de architecten van de Verlichting dan naar het purisme van de moderne beweging. Overeenkomstig de principes uiteengezet in L’archittettura della Città vertonen zijn realisaties daarenboven een sterke morfologische verbondenheid met de zogenaamde “anonieme” architectuur van de Noorditaliaanse regio waarin hij zijn belangrijkste ontwerpen wist te realiseren. Deze verwijzingen naar traditionele Milanese huurkazernes, Lombardische boerderijen en andere lokale bouwtradities verhinderden echter geenszins de internationale belangstelling die Rossi’s œuvre steeds meer te beurt viel en die haar uitdrukking vond in de vele opdrachten die Rossi gedurende de tachtiger jaren ontving vanuit verschillende landen uit verschillende continenten.
De internationale belangstelling voor Rossi’s architecturale ideeën, die in 1981 concreet gestalte kreeg met zijn ontwerp voor het Friedrichstadt-woonblok te Berlijn, culmineerde in de toekenning van de prestigieuze Pritzker Price in 1990 en de groots opgezette tentoonstelling in Beaubourg vorige zomer. Het boek dat onlangs bij Thames and Hudson verscheen en enkel Rossi’s activiteiten gedurende het laatste decennium als onderwerp heeft, is ongetwijfeld eveneens het resultaat van die ruimere internationale belangstelling.
Deze mundializering van opdrachten bracht met zich mee dat Rossi’s “kritisch regionalisme ” geherdefinieerd moest worden. Voortaan moest de architectuur, bestaande uit regionale en globale componenten, het specifieke van een welbepaalde site en de culturele atmosfeer van een stad of regio proberen te vatten. Rossi’s hoogst persoonlijk geometrisch-modernistisch idioom resulteerde misschien vaak in sterk op elkaar gelijkende programma’s, maar deze bleken onderling onmogelijk inwisselbaar. Zo blijft zijn Palazzo Regionale te Perugia verwijzen naar de traditionele Italiaanse broletto en het stadhuis van Borgoricco naar de typische Veneto-villa, terwijl een woonblok te Berlijn beantwoordt aan een nabijgelegen ambassade, een kantoortoren te Buenos Aires aan een kloosterkerk, een appartementenblok te Parijs aan de architectuur van Baron Haussman, een huis in Pennsylvania aan plaatselijke traditionele residenties, etc. Dit topografische aspect, door Jencks met betrekking tot Rossi als contextualisme omschreven, is (in de meeste gevallen) meer dan een oppervlakkig pomo-opsmukje van de gevel volgens inheemse maatstaven. Het probleem is dat dit uit dit boek niet opgemaakt kan worden. Dit fraai geïllustreerde boekwerk biedt overwegend mooi ogende foto’s van het exterieur maar de juist voor Rossi belangrijke context van de omgeving wordt niet weergegeven. Interessant fotografisch materiaal over het interieur ontbreekt nagenoeg, om over plattegronden maar niet te spreken. De descriptieve teksten van Karen Stein zijn daarenboven te beknopt om dit euvel enigzins te verhelpen.
In het boek zijn ook een aantal korte teksten opgenomen. Diane Ghirardo bespreekt het “theatrale” aspect van Rossi’s projecten dat programmatisch misschien het best vertaald werd in het Carlo Felice-theater te Genua. Op de opening van de tentoonstelling in Beaubourg vorig jaar omschreef Rossi het Carlo Felice-theater, samen met het ontwerp voor het Bonnefantenmuseum in Maastricht, als de twee recente ontwerpen die hem het meest na aan het hart liggen. Het tot in de oudheid teruggaande concept van architectuur als een theater of podium voor het leven werd in het Genuese theater vormgegeven door de relaties tussen stad en theater, realiteit en representatie zowel in het interieur als exterieur te benadrukken. Deze metaforische dimensie van Rossi’s architectuur komt echter mijn inziens beter tot zijn recht in zijn ontwerpen voor monumenten en begraafplaatsen. Deze lijken de enige programma’s te zijn waarin de waarden van de Verlichtingsarchitectuur – de geometrische eenvoud en het “sublieme” – ondubbelzinnig belichaamd worden. Sinds zijn ontwerp voor een bunkerachtig Verzetsmonument te Cuneo (1962) en voor een kerkhof te Modena (1971) tot gelijkaardige realisaties in de loop van de tachtiger jaren (onder meer een grafkapel in Guissano; een monument in het Nederlandse Zaandam en in Galveston, Texas; het Via Croce Rossa-monument te Milaan; de begraafplaats te Rozzano; het ingangsportaal van de Biënnale van Venetië) slaagt Rossi erin het bouwen een architecturale meerwaarde te verlenen. Hij sluit hiermee aan bij het gedachtengoed van Adolf Loos die architectuur slechts als “kunst” kon beschouwen wanneer haar functie “slechts” metaforisch was, dit wil zeggen als graf of als monument (das Grabmal und das Denkmal).