width and height should be displayed here dynamically

Animism

Animism is een omvangrijk samenwerkingsproject onder leiding van Anselm Franke, artistiek directeur van Extra City. Na een dubbele tentoonstelling dit voorjaar in Extra City en het M HKA in Antwerpen, volgen in 2010 en 2011 nog tentoonstellingen in Bern, Wenen en Berlijn. Bovendien verschijnen er twee essaybundels, die fungeren als tentoonstellingscatalogus, maar die dat genre in hun kritische ambitie tegelijkertijd overstijgen: Animism Volume I en II. De inhoudelijke opzet van het project is niet minder ambitieus. Net als het eerdere project Iconoclash in ZKM Karlsruhe (2002), en ook deels naar het voorbeeld daarvan, is Animism gedacht als een discursieve tentoonstelling en als een reflexief model – wat wordt benadrukt in de ondertitel, ‘een tentoonstellingsproject in meerdere hoofdstukken’. Wat de tentoonstelling voorstelt is in feite niets minder dan een nieuwe manier van kijken, een paradigmaverschuiving in de (moderne, westerse) beeld- en wereldbeschouwing, en vooral, in de tentoonstellingspraktijk.

Wie de tentoonstelling in Extra City onvoorbereid binnenstapte, kon zich echter makkelijk vergissen in de betekenis die in het project wordt toegekend aan het begrip animisme. In zijn traditionele, 19e-eeuwse betekenis associëren we dit begrip met niet-westerse praktijken als fetisjisme, totemisme, natuurverafgoding, sjamanisme, trance-ervaringen enzovoorts. En inderdaad zag de tentoonstelling er op het eerste gezicht etnografisch uit. De verlichting was schaars, de scenografie bestond uit twee open stellages van onafgewerkte houten planken, met daarbinnen kleine open en afgesloten ruimtes voor afzonderlijke werken. Doorheen de tentoonstelling hingen borden met tekstfragmenten en kleine beeldschermen waarop korte en langere documentaires en films werden getoond. Ook in het M HKA waren die borden met tekst- en beeldschermen te zien, maar onder meer door het ontbreken van de houten stellages en door de heldere lichtinval, oogde de opstelling traditioneler.

De selectie van de werken leek het traditionele animismebegrip te bevestigen: ‘kunst’werken werden afgewisseld met werk dat een meer documentair of antropologisch karakter had en waarin animistische praktijken een rol spelen. Veel aandacht trokken in Extra City twee projecties van animatiefilms, Disneys Skeleton Dance uit 1929 en Len Lye’s Tusalava uit datzelfde jaar, waarin biomorfe lijnen en vormen oscilleren tussen abstractie en organicisme. Om de hoek hing een tekstfragment van Sergei Eisenstein over Disney, animatie en animisme, dat net als alle teksten in de tentoonstelling integraal is afgedrukt in het boek Animism Volume I.

Het lijkt onmogelijk om het begrip animisme te ontdoen van zijn historische bagage. Maar dat is ook niet wat de tentoonstellingsmakers voorstellen. Wel wordt er onderscheid gemaakt tussen een oud en een nieuw, uitgebreider animismebegrip. In navolging van Bruno Latours essay Nous n’avons jamais été modernes (1991) wordt voorgesteld animisme ‘naar huis te brengen’, dat wil zeggen, de moderne westerse geschiedenis te herschrijven met inbegrip van een animisme dat zich niet bij ‘de ander’ situeert, maar bij ‘onszelf’. Het openingsessay in Animism Volume I schetst dit nieuwe animismebegrip en leunt daarbij sterk op het vrij specifieke begrippenapparaat van Latour. Volgens deze laatste wordt het ideaal van de moderniteit gekenmerkt door een aantal Grote Scheidslijnen, te weten tussen natuur en cultuur, tussen object en subject, en tussen materie en ‘geest’ of leven. ‘Modern’ zijn veronderstelt niet enkel de kloof tussen voornoemde begrippen. De kloof tekent zich ook af tussen wie ‘modern’ is en de ‘premoderne’ ander, bij wie de Grote Scheidslijnen niet spelen, en bij wie alles vermengd wordt binnen een animistisch wereldbeeld in antropologische zin. Latour beschrijft deze moderniteit als een nooit gerealiseerd, zelfs onrealiseerbaar model. Typisch voor de westerse moderniteit is dat zij de wereld beschrijft in termen van Grote Scheidslijnen en daarbij alles buiten spel laat wat zich in het midden van de dualistische begrippenparen bevindt. Latour, en met hem het tentoonstellingsproject Animism, houdt een pleidooi voor een herlezing van onze geschiedenis, waarbij niet alleen het systeem van de Grote Scheidslijnen wordt geanalyseerd, maar ook alles aan bod komt wat dat systeem buiten beschouwing laat. In ‘het midden’ – en dus buiten ons blikveld – zouden zich geen dualismen voordoen, maar ontstaan netwerken, relaties, mengvormen, hybriden en monsters.

Het project om de moderniteit te herlezen impliceert dus wel degelijk een historische aanpak, een benjaminiaanse archeologie van de moderniteit. Het concept animisme treedt hierbij op als een spiegel van de moderniteit – die het altijd al was, maar die niet eerder als zodanig is getoond. Latour zelf blijft in zijn teksten opvallend stil over de vorm die de hybriden zouden kunnen aannemen, en over de rol van beelden en kunst in de herlezing van de geschiedenis van de westerse moderniteit. In dat verband doet het tentoonstellingsproject Animism een voorstel voor een ‘quasi-antropologisch museum van de grenspraktijken’, waarin beelden bij elkaar zijn gebracht die zowel de economie van de Grote Scheidslijnen zichtbaar moeten maken, als de relaties en netwerken in de ‘tussenruimtes’ van de moderniteit.

Het concept animisme vormt de ingang tot de mengvormen tussen natuur en cultuur, tussen object en subject; immers, het houdt de bezieling van materie in. Met de vraag naar de relaties tussen subject en object doet de vraag naar leven en niet-leven haar intrede, en de dialectiek van de ‘objectificatie’ is dan ook nadrukkelijk aanwezig in het tentoonstellingsproject. Mummificatie, petrificatie en reïficatie liggen altijd op de loer in de museumpraktijk. Deze processen worden echter expliciet gethematiseerd door bijvoorbeeld Jimmie Durham, met zijn onwaarschijnlijke gepetrificeerde objecten (onder meer een wolk), of door Reto Pulfer in zijn installaties met verzamelingen van ondefinieerbare gekleurde voorwerpen – allebei te zien in het M HKA.

Metamorfose is, zou je denken, een kernbegrip in het bespreken van hybriden en mengvormen, en speelt inderdaad een belangrijke rol in een aantal getoonde werken. Maar het ontbreekt in de tentoonstelling en in het boek aan een duidelijke thematische indeling – alsof de tentoonstellingsmakers zich niet wilden wagen aan een petrificatie van concepten. Vormen van hybriditeit – en dus van animisme als grensgebied tussen natuur en cultuur of tussen leven en dood – kunnen nog vrij makkelijk worden herkend. Van Rosemarie Trockel is een aantal tekeningen te zien van aapachtige wezens die zo letterlijk ‘hybride’ zijn dat je kunt spreken van monsters. In Anne-Mie Van Kerckhovens videowerk Stranger than Life (2010) veranderen vrouwelijke personages rap van uiterlijk, nu eens mét, dan weer zonder kleding. Een duidelijk westers grensgebied van animisme is de psychiatrie, onder meer vertegenwoordigd in het videowerk Egypt 2000 (1986) van Tony Conrad, waarin een vrouw al pratend door de woestijn zeult met haar geliefde – die er ingepakt in een wit laken behoorlijk dood uitziet. De video wordt van bovenaf geprojecteerd op een opgemaakt bed, wat in overeenstemming is met het soort aandacht dat de vrouw vraagt en geeft aan haar geliefde. Henri Michaux’ mescalinetekeningen vertegenwoordigen nog een ander grensgebied in het in het Westen vigerende beeld van het bewustzijn als een zelfstandige entiteit, losstaand van zijn omgeving. Het buitenspel zetten van een godheid in de moderniteit wordt aan de kaak gesteld in het werk Initialen der Stilte (2005) van Lili Dujourie en in de video A God Passing (2007) van David G. Tretiakoff, die het effect op omstanders in beeld brengt van een processie met een gemummificeerde farao door het islamitische Caïro.

Moeilijker te bevatten is welke werken in de tentoonstelling geacht worden de zogenaamde economie van de Grote Scheidslijnen in de moderniteit te laten zien. Misschien moeten de antropologisch georiënteerde werken in dit licht worden bekeken: zij brengen immers andere wereldbeelden naar voren. Een interessante insteek is de centrale rol die aan technologie wordt toebedeeld. Daarbij wordt het animisme niet zozeer – zoals van oudsher – in het onbewuste gesitueerd, maar staat de relatie tussen tayloristische productie en be- of ontzieling centraal (bijvoorbeeld in het werk van Ken Jacobs). Een hedendaags voorbeeld van technologisch animisme is de prachtige 16mm-film Soft Materials (2004) van Daria Martin, waarin naakte dansers in een laboratorium meewerken aan de mimetische ‘opvoeding’ van robots. De ratelende en knipperende filmprojector in de tentoonstelling kan als metafoor dienen voor de nostalgische factor in het hele tentoonstellingsproject, dat immers grotendeels terugkijkt, ook wanneer het vooruitkijkt.

Het monsterproject Animism bevat bijdragen van tentoonstellingsmakers, kunstenaars en wetenschappers uit de hele wereld, en is onderweg gevoed door eerdere projecten van Extra City als Mimétisme (besproken in De Witte Raaf nr. 132). Een tentoonstelling met zulke verstrekkende ambities had de bezoeker iets meer tegemoet kunnen komen, bijvoorbeeld door de werken meer per thema te groeperen of door een duidelijke begeleidende tentoonstellingstekst. Je kan niet verwachten dat men van tevoren Latour, Adorno, Benjamin, Marx en de standaardliteratuur over animisme heeft doorgenomen. Het begeleidende boekproject wordt daarmee wel evenwaardig aan de tentoonstelling – en men heeft het boek zelfs nodig om bijvoorbeeld te begrijpen waarom montage in zoveel werken in de tentoonstelling centraal staat. Het nieuwe animismebegrip speelt zich immers niet alleen af op thematisch niveau (van metamorfose tot animatie), maar richt zich vooral op hybrides, gekenmerkt door relaties en mengvormen. Het is echter ook mogelijk dat de haperende systematiek van het project niet alleen is ingegeven door de omvangrijke ambities van de samenstellers, maar dat het deel uitmaakt van een nieuw soort benadering van tentoonstellingen, of althans een fase in een conceptuele zoektocht aanduidt. De niet-classificerende tentoonstellingsaanpak leek althans verdacht veel op de aanpak van het herlezen van de geschiedenis van de moderniteit zoals gepropageerd door Latour: een retrospectieve houding die ontvouwt in plaats van onthult; die toevoegt in plaats van opdeelt; die verbroedert in plaats van afwijst.

 

Animism is een langlopend tentoonstellings- en publicatieproject. Een eerste versie – een samenwerking tussen Extra City Kunsthal Antwerpen en het Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen (M HKA) – was te zien in Antwerpen van 22 januari tot 2 mei. Een tweede versie zal getoond worden in Kunsthalle Bern van mei tot juli. De tentoonstelling zal verder ontwikkeld worden door respectievelijk de Generali Foundation in Wenen en het Haus der Kulturen der Welt in Berlijn.