width and height should be displayed here dynamically

Armando en de Informelen

Het is voorspelbaar welke kunstenaar bij een tentoonstelling over de Nederlandse Informele Groep in het Armando Museum de meeste aandacht zal krijgen. Ook de titel Drijfveren – Armando en de informelen geeft aan waar de prioriteiten liggen, en van Armando zijn dan ook verreweg de meeste schilderijen te zien – een stuk of twintig. Armando was echter bepaald niet de drijvende kracht achter deze kunstenaarsgroep, waaruit later Nul voortkwam. De eerste manifestatie was de tentoonstelling informele kunst die op 5 november 1958 in de mensa van de Universiteit Delft werd geopend, met werken van Armando, Bram Bogart, Kees van Bohemen, Jan Henderikse, Rik Jager, Henk Peeters, Jan Schoonhoven en Fred Sieger. Er volgden exposities in onder meer Den Haag, Dordrecht, Leiden en Münster. De organisator was Henderikse, die ruggensteun kreeg van Schoonhoven. In zijn openingswoord bij de eerste Delftse expositie plaatste Jak van der Meulen het getoonde werk in de traditie van het Amerikaanse
abstract-expressionisme en het tachisme, waarbij hij tevreden opmerkte dat de tijd voorbij was waarin schilderijen een herkenbare voorstelling moesten hebben. Er volgde een golf van opgewonden persartikelen, waarbij sommige critici de informele kunst terzijde wilden schuiven als oude koek – zij zou gewoon aspecten van het tachisme verderzetten – om vervolgens op te roepen tot een terugkeer naar de traditie.

Drijfveren – Armando en de informelen onthult feitelijk weinig over de drijfveren van de informelen, of over de context waarin hun werk tot stand kwam en werd gerecipieerd. Wel wordt er veel gesuggereerd. Bij binnenkomst wordt de bezoeker door geluiden naar rechts getrokken. Een documentaire film uit 1954 van Alain Resnais over medische experimenten met gedetineerden in de oorlog vormt de sombere begeleiding bij drie belangrijke werken van Jan Schoonhoven: R 58-2, Vegetation en Grijs schilderij. Daarna volgen de werken De klare wind reinigt blanke hand en Zegening van Theo Bennes, een kunstenaar die in de informele context tot nu toe onbekend is, maar die volgens curator Yvonne Ploum bij de groep past vanwege zijn “existentiële onderwerpen“ en de “oosterse kant” van zijn werk. Per slot van rekening, aldus Ploum, had ook Armando reeds voor zijn twintigste “de Nietzschebenadering in zijn geestelijke bagage”. Over de uitwerking van deze zware bagage op Armando’s schilderkunst blijft Ploum vaag; bij een groot kunstenaar hoort nu eenmaal de naam van een groot denker.

De catalogus bevat naast een inleiding twee essays, waarvan met name het genuanceerde kunsthistorische stuk van Jonneke Fritz-Jobse aanzetten geeft om de kunst van de informelen opnieuw te bekijken. Voor het overige weet ook de publicatie haar titel niet waar te maken. Aan de Franse kunstenaars Georges Mathieu en Jean Fautrier wordt wel gerefereerd, alsook naar de Duitser Wols, maar welke impulsen van deze kunstenaars uitgingen wordt niet onderzocht. Ook de grote verschillen tussen het toenmalige Nederlandse kunstdiscours en het Franse en Duitse discours komen niet aan de orde. Net als Armando worden de diverse Nederlandse informelen verbonden met grote namen uit de Geistesgeschichte. We vernemen dat zij een grote interesse hadden voor filosofie en voor natuurwetenschappelijke theorieën, al bleken zij “niet in staat [deze] theorieën geheel te doorgronden” en was hun kennis over Marx, Sartre en Freud naar verluidt niet goed gefundeerd – zij worden dus eigenlijk als de naïevelingen van de Geistesgeschichte opgevoerd. Toch zou je willen vernemen op welke oneigenlijke manieren ze die theorieën dan hebben verwerkt en wat dit voor hun werk heeft betekend.

De Informelen waren geen homogene groep maar veeleer een verzameling individuen, en het is daarom belangrijk dat de kunstenaars goed worden onderscheiden. In het geval van Armando kan men zich anderzijds afvragen of zijn individuele drijfveren niet al te zeer zijn gemythologiseerd. Voortdurend wordt Armando’s werk als een verwerking van de Tweede Wereldoorlog opgevoerd. Natuurlijk verwijzen zowel zijn beeldend werk als zijn geschriften veelvuldig naar de oorlog, maar moet zijn hele productie daarom – met steun van de kunstenaar – tot één groot verwerkingsproces worden gereduceerd? Armando wil zeker een wereld van macht en geweld oproepen, zijn kunst wil luid, uitgesproken en gevaarlijk zijn – al zijn de fraaie grote doeken uit de serie Peinture criminelle (ca. 1955-59) naast de dynamische werken van Bram Bogart en Kees van Bohemen vaak opvallend tam. Maar de Armandoreceptie zou er goed aan doen haar oorlogsfixatie af te leggen en wat meer aandacht te besteden aan de context van de jaren vijftig, aan de samenleving en cultuur van Nederland waar het werk toch ook in hoge mate een reactie op was.

In dat opzicht werkt een bezoek aan een tentoonstelling elders in Amersfoort verhelderend: Licht, lucht en ruimte – wonen in de jaren vijftig in het centrum voor moderne kunst De Zonnehof is een sobere en informatieve presentatie die inzicht biedt in bepaalde aspecten van de maatschappelijke achtergrond van de informelen. Meubels zoals de Amersfoortse stoel van Rietveld, foto’s van Cas Oorthuis en fragmenten uit het Polygoonjournaal leveren een context die voor het begrijpen van ‘informeel Nederland’ van wezenlijk belang is. De heldere interieurs van de duplexwoningen uit die tijd waren de tegenhangers van de kunst van de informelen. Nederland wilde qua look modern zijn, en moderniseerde dan ook in sneltreinvaart, maar de samenleving leek in veel opzichten terug te willen naar de vooroorlogse tijd. Zo was ook het werk van Armando net zomin als dat van andere informelen alleen maar een reactie op de traumatisering door het oorlogsverleden. Het reageerde minstens evenzeer op de nieuwe tijd. De organische en tastbare verfstructuren van de informele kunst kunnen ook worden beschouwd als een vroege kritische reactie op de ontluikende consumptiemaatschapij met haar cultus van het design, dat op een behaaglijke manier moderniteit symboliseerde.

Drijfveren – Armando en de informelen tot 29 februari 2004 in het Armando Museum, Langegracht 36, Amersfoort (033/461.40.88; www.armandomuseum.nl). Licht, lucht en ruimte – wonen in de jaren vijftig loopt tot 18 januari 2004 in De Zonnehof, Zonnehof 8, 3811 ND Amersfoort (033/463.30.34; www.dezonnehof.nl).