Lee Friedlander
Wanneer Lee Friedlander (°1934) aan het begin van de jaren zestig de fotografische scène betreedt, doet hij dat als burleske iconoclast. Zijn chaotische straatfotografie breekt radicaal met het starre formalisme en de plechtige abstractie waarin de Amerikaanse fotografie gevangen zat. De noodzaak zich te bevrijden van overgeërfde vormen (zowel op esthetisch, maatschappelijk als politiek vlak) speelt een cruciale rol in zijn fotografische strategie. Met de formele spitsvondigheden die zijn foto’s in een visueel mijnenveld omtoveren, wil hij niet alleen de rigide vormen van weleer opblazen, maar ook een nieuwe levenservaring verbeelden. Zoals de gefragmenteerde ruimte van zijn beelden elke verankering mist, zo mist ook het moderne bestaan elke vorm van stabiliteit. Fotografie moet dan ook niet vastleggen, maar opties open houden, het gezichtsveld openbreken en verruimen.
Daartoe injecteert Friedlander zijn beelden met een fikse dosis ironie, een ironie die destabiliseert en die, door engagement en afstandelijkheid tegen elkaar uit te spelen, een bevrijdende dubbelzinnigheid creëert. Friedlanders spitse ironie is meteen ook de uitgelezen manier om het emotionele klimaat van de jaren zestig en zeventig te vatten. Niet de zwaarwichtige ernst van Richard Avedon (die altijd een kind is gebleven van de existentialistische jaren vijftig), maar de rebelse snaaksheid van Friedlander geeft het meest overtuigende beeld van dit tegelijkertijd roerige en innemende tijdperk.
Een vroeg hoogtepunt van Friedlanders laconieke stijl is het in 1976 gepubliceerde boek The American Monument. In dit boek ontleedt Friedlander de soms hilarische, soms schokkende onverschilligheid waarmee het Amerikaanse monument wordt behandeld. Zijn aandacht gaat niet zozeer uit naar het monument zelf, maar naar de nieuwe rol die het in een plaatselijke context toebedeeld krijgt. Door de onmiddellijke omgeving mee op te nemen, doorbreekt Friedlander de plechtige sereniteit waartoe monumenten oproepen. In één foto zien we het standbeeld van Father Duffy op Times Square, omsingeld door opdringerige reclameborden. Het beeld dat zijn betekenis ontleent aan zijn historische voorbeeldfunctie, wordt overschreeuwd door beelden die alleen de exaltatie van het moment kennen. Toch is The American Monument geen afrekening met de Amerikaanse geschiedenis, het boek viseert enkel de manier waarop zij doorgaans in beeld wordt gebracht. De foto’s van Friedlander trachten de historische diepte van een land op een andere manier te verbeelden, minder geborneerd en minder zelfingenomen. Ze counteren de plechtstatige ernst van de officiële geschiedschrijving met een voorzichtige demystificatie. Ze willen het geliefde object niet vernielen, maar trachten het door ironie te bevrijden uit de steriele zelfgenoegzaamheid van officiële herdenkingsplechtigheden.
Ook in de foto’s die momenteel in het Amsterdamse Huis Marseille worden getoond, is die bizarre mengeling van ernst en frivoliteit terug te vinden. De tentoonstelling heeft vooral aandacht voor Friedlanders omgang met de werkende mens. Zijn belangstelling gaat hier in de eerste plaats uit naar de impact van de mechanisering op het arbeidsproces. In alle fotoreeksen die Friedlander sinds het begin van de jaren tachtig aan dit onderwerp heeft gewijd, staat het vaak hilarische duet tussen mens en machine centraal – een duet dat zich doorgaans laat lezen als een intieme en goed geoliede pas de deux. Mens en machine gaan in elkaar op: in één foto past een arbeidster haar lichaamshouding zodanig aan, dat ze restloos samenvalt met de machine die ze bedient. De koppeling van mens en machine krijgt echter nooit de positieve betekenis die het prille modernisme eraan gaf. Mens en machine vormen geen heldhaftig koppel dat de mensheid naar een glorieuze toekomst leidt. Omgekeerd vermijdt Friedlander ook elke opzichtige dramatiek: de beelden vormen geen klacht over de teloorgang van het ambacht, zoals de Franse humanistische fotografie uit de jaren vijftig. Zij willen vooral inzicht geven in de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen tijdens de laatste decennia, en van de cruciale rol van de machine in dat proces.
Het verbeelden van zo’n culturele revolutie is niet vanzelfsprekend, maar Friedlanders oplossing is van een geniale eenvoud. Hij keert het camerastandpunt om: de fotograaf kijkt niet mee over de schouder van de arbeider, maar fotografeert vanuit het standpunt van de machine. Daardoor komt de arbeider in het verlengde van de machine te staan. Niet de arbeider maar de machine bepaalt het ritme van de arbeid; zij legt de ruimtelijke structuur van de werkvloer vast en regelt het sociale contact tussen de arbeiders – of doet elk contact wijken voor een dwingende overgave aan het apparaat. De gemechaniseerde omgeving brengt de arbeider in een soort trance. De ernst en de concentratie waarmee hij de moderne machines bedient, is niet zomaar een hedendaagse vertaling van de plechtige toewijding van de ambachtsman. De arbeider is immers overgeleverd aan de logica van de machine, die niet alleen gestandaardiseerde objecten maar ook gestandaardiseerde arbeiders produceert. Telkens weer zien we in de foto’s van Friedlander dezelfde holle ogen, dezelfde passieve lijven, dezelfde mentale afwezigheid opduiken.
In de vroege beelden van Friedlander behoren mens en machine nog tot twee gescheiden werelden; vandaag is zelfs die afstand verdwenen. De arbeider is nu een rechtstreekse extensie van het technologische medium. Hoe lichter en transparanter de technologie wordt, hoe indringender en fundamenteler ze ingrijpt in het arbeidsproces en hoe meer ze alle faculteiten van de arbeider claimt – dus niet alleen zijn lichaam. In een van de meest recente reeksen, over telefonisten in een call-center, is de hoofdtelefoon het enige minieme contactpunt tussen arbeider en machine. Toch is juist hier de overgave aan de technologie totaal. De meeste telefoonoperatoren lijken hun werk met gesloten ogen uit te oefenen. Achter hun gesloten gezicht verbergt zich een mentale wereld die op geen enkele manier verbonden is met de buitenwereld. Ze verdwijnen in hun activiteit; de machine eist hen volledig op, waardoor een bijna mystieke eenheid tussen arbeider en machine groeit. Men krijgt de indruk dat hier niet alleen neutrale informatie wordt uitgewisseld, maar ook een intens verleidingsspel in gang wordt gezet. Niet alleen hun stem, ook hun intieme verbeeldingswereld hebben deze telefonisten aan de machine uitgeleend.
Lee Friedlander – At Work loopt tot 22 februari in Huis Marseille, Keizersgracht 401, 1016 EK Amsterdam (020/531.89.89; www.huismarseille.nl).