Essays
-
Paul Klee in 1933
Dirk Pültau -
Eeuwige schoonheid
Jeff Wall en de traditie
Sven Lütticken -
De hondin van het dorp
Over Lars von Triers Dogville
Marc De Kesel -
De verschijning van het documentaire
Tom Holert -
Bertini op papier (en celluloid)
Dirk Lauwaert -
Hemels brood
Lex ter Braak
Besprekingen
-
Fischli & Weiss
Dries Vande Velde -
Pedro Cabrita Reis
Wouter Davidts -
Marc Bijl
Sven Lütticken -
Bernard Eilers
Petra Brouwer -
Lee Friedlander
Steven Humblet -
Armando en de Informelen
Cathleen Haff -
Carel van Lier, kunsthandelaar
Jan Van Adrichem -
Martin Kippenberger
Camiel van Winkel -
Aux origines de l’abstraction 1800-1914
Lieven Van Den Abeele -
Matthijs de Bruijne
Sven Lütticken
-
Neutelings Riedijk Architecten
Dorine Van Hoogstraten -
Jonge architecten in Nederland
Indira Van ’t Klooster
-
Neo
Sven Lütticken -
Neo
-
Marcel Broodthaers
Sven Lütticken -
François Jullien
Bart Verschaffel
107
januari-februari 2004
Positieve censuur en prima-donnaprotest
Onder de pompeuze kop ICH WERDE NICHT MEHR IN DER SCHWEIZ AUSSTELLEN verscheen in die tageszeitung van 23 december een open brief van de kunstenaar Thomas Hirschhorn, waarin deze protesteert tegen het feit dat de rechtse populist Christoph Blocher deel is gaan uitmaken van de Zwitserse regering (de Bundesrat). Hirschhorn trekt een drastische en vooral dramatische consequentie: hij zal niet meer in zijn geboorteland tentoonstellen. De in progressieve kunstenaarstaal gestelde open brief begint met een typerende herhaling van het woordje ‘ik’: “ich will unnachgiebig sein, ich will diesen heute von den volksvertretern gewählten bundesrat nicht akzeptieren.”
Tegenover de parlementaire democratie, met haar noodzakelijke compromissen en inherente gebreken, stelt Hirschhorn de kunst, die niet het mogelijke maar het onmogelijke wil: “ich will nicht das mögliche, ich will das unmögliche – die kunst will nicht das mögliche, die kunst will das unmögliche – ICH WERDE NICHT MEHR IN DER SCHWEIZ AUSSTELLEN – in der kunst triumphiert das unmögliche über das mögliche, das ist der triumph über den narzissmus, über die depression, über ressentiment und über die angst – ich will unbeugsam sein, denn kunst ist nicht konsensfähig, kunst ist nicht diplomatisch, man kann keine kunst mit faulen kompromissen machen.” De romantiek leeft. Maar wie bewijst Hirschhorn hiermee nu een dienst, behalve zichzelf? Dit is een prima-donnaprotest, dat vooral het ego van de kunstenaar en zijn street credibility in de kunstwereld een impuls zal verlenen. Hirschhorns offer stelt weinig voor: met zijn internationale carrière kan hij de Zwitserse afzetmarkt best missen.
Uiteraard is het voor kunstenaars zaak om niet door dubieuze regeringen als visitekaartje te worden gebruikt, bijvoorbeeld op de Biënnale van Venetië. Jimmie Durham zegt nooit in het Amerikaanse paviljoen op de Biënnale van Venetië te zullen exposeren, maar terecht exposeert hij wel in de VS. Ook Nederlandse kunstenaars, architecten en vormgevers worden regelmatig gebruikt als progressief en hip uithangbord, in het kader van de internationale Hollandpromotie. De Rijke / De Rooij gaven daar recentelijk een ironisch commentaar op met het affiche voor hun tentoonstelling in de Kunsthalle Zürich: het affiche toonde het hoofd van premier Balkenende, ondersteboven. Op simpele en elegante wijze maakten de kunstenaars zo duidelijk dat hún Nederland een drastisch andere oriëntatie kent dan dat van de regeringsleider.
Overigens lijkt de bereidheid van kunstenaars om zich binnen de kunstwereld kritisch op te stellen op een dieptepunt te zijn beland. Waar de Art Workers Coalition in de vroege jaren zeventig nog protestacties organiseerde bij musea, overheerst nu een pragmatisch of opportunistisch stilzwijgen. Behalve een enkele jongere kunstenaar worden vooral de oude helden van de institutionele kritiek, zoals Daniel Buren en Hans Haacke, ingezet als symboolfiguren om aan te tonen dat de kunstwereld een kritische houding apprecieert. In de rest van het veld bloeit een verschijnsel dat men zou kunnen aanduiden als ‘positieve censuur’. Deze term is afkomstig uit een tekst van Jan Vercruysse uit 1992 (gepubliceerd in De Witte Raaf nr. 32), waarin deze zijn weigering toelichtte om mee te doen aan een door Jan Hoet georganiseerde tentoonstelling van de Belgische Documenta-deelnemers in Deurle, en in het verlengde daarvan aan de Documenta zelf. Vercruysse had principiële bezwaren tegen het feit dat de Belgische kunstenaars onder druk werden gezet om “als enigen uit de internationale selectie […] eerst een speciaal nummertje in Deurle op te voeren. En dat bij geargumenteerde weigering, deze paternalistisch-autoritair afgewezen werd. Aldus heb ik mij teruggetrokken uit de documenta IX.”
Ondanks Vercruysses weigering werd in Deurle toch een werk van hem geëxposeerd. Dit bracht hem op zijn definitie van positieve censuur, namelijk “iemand tegen zijn wil in, of zelfs buiten zijn weten om, verplichten iets te zeggen dat hij niet zegt of dat hij niet wil zeggen. In deze context: door de aanwezigheid van een werk de suggestie wekken dat de maker van het werk het eens is met reeds het feit van de tentoonstelling en zijn aanwezigheid daarin.” Men kan de term positieve censuur nog verbreden door te stellen dat er ook positieve zelfcensuur bestaat: in de huidige netwerksamenleving lijkt er geen grotere ramp denkbaar dan ergens buiten te vallen, en zo slikten de andere Belgische deelnemers eventuele bezwaren tegen de machinaties van Hoet in. Het openlijk kritiek geven op de ranzige context waarin men als kunstenaar terechtkomt, blijkt voorbehouden aan een handvol figuren wiens houding van verzet bijdraagt aan hun symbolisch kapitaal.
In die situatie bieden grote politieke kwesties een uitlaatklep; in beschaafde kringen is immers iedereen tegen extreem-rechts, dus dat valt altijd goed. Misschien is daarbij ook sprake van een soort hysterische compensatie voor het feit dat kunstenaars, schrijvers en intellectuelen zich in de twintigste eeuw vaak niet of te laat hebben gedistantieerd van verwerpelijke regimes. Niet dat men zich terug zou moeten trekken in werk en privé-leven en de politiek de politiek laten, zoals Paul Klee dat, weliswaar met lucide ironie, heeft gedaan (zie de tekst van Dirk Pültau in dit nummer). Maar indien ergens nog geen boekverbrandingen plaatsvinden, en tegenstanders van de regering niet mysterieus verdwijnen, is het dan voor oppositionele krachten niet geboden om zich juist wél in het betreffende land te manifesteren? Wat was Oostenrijk er na de regeringstoetreding van Haiders FPÖ mee opgeschoten als vooraanstaande kunstenaars en intellectuelen gepikeerd hadden verkondigd dat zij het land voortaan links zouden laten liggen? Haider en de Neue Kronen Zeitung hadden het land helemaal voor zichzelf gehad. En waar ligt voor Hirschhorn de grens? Wil hij nog wel exposeren in het Italië van Berlusconi, of in het Amerika van Bush? Of ligt de lat hoger voor het land dat de grote Thomas Hirschhorn zelf heeft voortgebracht?
Sven Lütticken