Art at the turn of the millenium
Onlangs gooide de prijsbewuste uitgeverij Taschen voor een kleine 50 DM een vuistdik compendium van hedendaagse kunst op de markt. De opzet is adembenemend simpel en eigentijds: geen poging om er structuur in aan te brengen, om op de een of andere manier verschillende tendensen te identificeren, hoezeer dit ook tot oppervlakkigheid moge leiden. In dit door Burkhard Riemschneider en Uta Grosenick samengestelde werk worden simpelweg in alfabetische volgorde 137 kunstenaars voorgesteld, waarbij iedere kunstenaar heel democratisch vier pagina’s met mooie kleurenplaatjes en een ultrakorte introductietekst krijgt. Het werkt wonderwel: Riemschneider, Grosenick en uitgever Benedikt Taschen hebben begrepen dat pogingen om door middel van synthetische teksten orde te scheppen juist steevast de persoonlijke visies en voorkeuren van de auteurs blootgeven en daarmee de ambitie om zo objectief mogelijk te lijken ondermijnen. In de plaats van het betoog (of het babbelende verhaal) komt de encyclopedie: effectief, informatief, in brokjes consumeerbaar, met een aura van competentie die individuele auteurs met al hun zwaktes nooit kunnen evenaren. Men gaat verder dan de recente Phaidon-publicatie Cream, die eveneens een onkritische uitstalling van kunst is, maar dan samengesteld door een aantal individuele curatoren die er ‘hun’ kunstenaars in mochten voorstellen. Hierdoor ontstond een misschien wat al te realistisch en te rommelig beeld van de netwerk-maatschappij van de hedendaagse kunst, waar Art at the Turn of the Millennium de schijn van een onomstreden actueel pantheon tegenoverstelt.
Natuurlijk blijken uit Art at the Turn of the Millennium wel degelijk voorkeuren en blinde vlekken. In het inmiddels op zijn einde lopende decennium is het de gewoonte geweest om ‘de jaren ‘80’ terzijde te schuiven en avant-gardistische praktijken uit de jaren ’60 en ’70 te herontdekken. Maar in de onderhavige publicatie worden de jaren ’80 en ’90 juist als eenheid behandeld: de kunst waarmee wij het volgende millennium ingaan, loopt van Basquiat tot Gordon, van Koons tot Hirst, van Sherman tot Zittel. Wellicht speelt een rol dat uitgever Benedikt Taschen als uitgever en ook als kunstverzamelaar nogal verbonden is met de generatie van Koons en Kippenberger (laatstgenoemde behoort met onder meer Basquiat en Gonzalez-Torres tot de dode kunstenaars die volgens dit boek millenniumproof zijn). Met zijn commerciële instelling is Taschen net als een groot deel van de kunsthandel nooit bereid geweest om de jaren ’80 zwart te maken. Medesamensteller Burkhard Riemschneider is meer iemand van de jaren ’90, maar naast een neus voor wat hip is, brengt ook hij een commerciële inslag met zich mee: hij is immers mede-eigenaar van de Berlijnse galerie Neugerriemschneider, tot wier stal ook in de publicatie vertegenwoordigde kunstenaars als Pardo, Rehberger en Tiravanija behoren.
Het is niet mijn bedoeling om te insinueren dat met deze publicatie op slinkse wijze financiële belangen zouden worden verdedigd; veeleer gaat het erom wat de achtergrond van de betrokkenen zegt over de mentaliteit waaruit het boek voortkomt. Art at the Turn of the Millennium staat net als de grote internationale kunsttijdschriften in het teken van het glamoureuze huwelijk van kunst en commercie, maar terwijl de tijdschriften nog steeds enige concessies moeten doen aan een hardnekkige, zij het steeds meer gelijkgeschakelde traditie die kunstkritiek heet, kan Art at the Turn of the Millennium veel directer ter zake komen. De kwalitatieve en op punten wellicht ook kwantitatieve groei in de productie van kunstkritische teksten van de afgelopen decennia kan immers niet verhelen dat reflectie op kunst tegenwoordig een epifenomeen is, een extraatje dat er nu eenmaal bijhoort omdat het wel leuk en interessant staat. De kritische of theoretische reflectie is in de grote bladen reeds lang de productie van soundbites als omlijsting van illustraties en advertenties geworden, waarbij het verschil tussen redactionele en commerciële pagina’s in sneltreinvaart slinkt. Interessant is dat juist de galerie in tijdschriftvorm waar Art at the Turn of the Millennium het meeste van weg heeft, het Zwitserse Parkett, vasthoudt aan redelijk uitgebreide en enige pretentie uitstralende teksten, die echter door de context van de ‘collaborations’ onvermijdelijk het karakter van verkooppraatje krijgen en door Grosenick en Riemschneider dan ook tot korte lemma’s zijn gereduceerd. De samenstellers hebben net als de redactie van Parkett een uitstekend gevoel voor het juiste amalgaam van artistieke vooruitstrevendheid en commerciële aantrekkelijkheid.
De aura van objectiviteit die het encyclopedische karakter van Art at the Turn of the Millennium met zich meebrengt is dus niet alléén maar schijn en misleiding. Vertegenwoordigd zijn zo’n beetje alle denkbare westerse kunstenaars die als hip en veelbelovend in het internationale circuit zijn opgenomen (in de meeste gevallen van Britse, Duitse of Amerikaanse nationaliteit), aangevuld met wat oudere kunstenaars die eind jaren ’70 of in de jaren ’80 furore maakten en nog steeds goed of redelijk werk maken, als zij nog in leven zijn. Om het principe te verduidelijken hier de namen die met de letter H beginnen: Peter Halley, Mona Hatoum, Georg Herold, Gary Hill, Damien Hirst, Candida Höfer, Carsten Höller, Jenny Holzer, Martin Honert, Roni Horn, Gary Hume, Pierre Huyge en Fabrice Hybert. Toegegeven, die Martin Honert is een door Duits patriottisme ingegeven faux pas, maar verder gaat het toch om een smetteloos lijstje. Ook de Nederlandse delegatie is met Rineke Dijkstra, Marlene Dumas en Atelier van Lieshout op een verantwoord vooruitstrevende manier samengesteld. België draagt uiteraard Luc Tuymans bij aan het volgende millennium, alsmede Wim Delvoye. Voor de anderen: pech.
• Uta Grosenick en Burkhard Riemschneider, Art At the Turn of the Millennium, in 1999 uitgegeven door Benedikt Taschen Verlag, Hohenzollernring 53, 50672 Köln (0221/201.800). ISBN 3-8228-7195-8