width and height should be displayed here dynamically

Terminal anaesthetics

Twee recente publicaties, The anaesthetics of architecture door Neil Leach en Terminal architecture door Martin Pawley, baseren hun verhaal op eenzelfde analyse van de schokkende ontworteling van ‘stedelijkheid’ tijdens de voorbije decennia. Niettemin reageren beide auteurs duidelijk verschillend op de door hen beschreven stedelijke apocalyps.

Globalisering is volgens Pawley de belangrijkste motor achter de huidige stadsverandering. Economie wordt niet langer geremd door grenzen of nationale overheden, en kan met de nieuwe informatienetwerken haar materiële beperkingen overstijgen. Het resultaat is een verregaande loskoppeling tussen ‘plaats’ of lokatie, en architecturale ‘identiteit’. Pawley valt het gebrek aan authenticiteit aan dat hieruit volgt: “Once you can fake honesty, you’ve got it made.”

Het culturele gevolg van globalisering vormt ook de hoofdmoot van Leachs The anaesthetics of architecture. Hij refereert aan een academisch begrippenapparaat van vooral Jean Baudrillard, Walter Benjamin en Georg Simmel. Leach betreurt de teloorgang van de Benjaminiaanse metropolis en bekritiseert haar oppervlakkige herverschijning als simulacrum, als gekuist en gecontroleerd verkoopsinstrument. Volgens Leach worden stedelijkheid en de stad gereduceerd tot een beheersbaar beeld. Dit beeld wil de toeschouwer verdoven, zodat deze verleid wordt in consumptieparadijzen. De mise-en-scène van verleidelijke universa moet de toeschouwer beletten nog te zoeken naar één of andere authentieke werkelijkheid. De simulacrum-city of anaestheticized images verbergt de échte stad, en toont enkel de verleidingen die consumptie opdrijven en gedragingen controleren. Sociale breuklijnen, de geur van verval en de weerzinwekkende bloederigheid van conflicten horen bijvoorbeeld niet thuis in dit gesimuleerde rijk der zinnen. Daarom betrekt Leach de CNN-verslaggeving over de Golfoorlog, maar ook de monumentale ensceneringen van het Derde Rijk in de jaren ’30 en ’40 bij zijn redenering. Deze operaties hebben namelijk het beeld van de realiteit gekuist, bijgewerkt en met verleidelijke parfums besprenkeld, om tenslotte de aldus gecreëerde schijnbeleving als een scherm voor de werkelijkheid te plaatsen en zodoende de toeschouwer te misleiden over de reële staat van de wereld.

Dat het resultaat, zoniet de totale misleiding, dan toch een existentiële verwarring over het verschil tussen realiteit, virtualiteit en fictie teweegbrengt, is niet alleen een populair thema in de cultuurkritische en architecturale discours, ook verschillende recente films (!) behandelen dit thema: The Truman Show, Pleasantville, The Matrix, eXistenZ

De posities van Leach en Pawley beginnen uiteen te lopen wanneer ze terminal anaesthetics verbinden met de toekomst van ‘authentieke’ architectuur. Leach betreurt het einde van de esthetica en authenticiteit in architectuur. Het lijkt er echter op dat hij de consequenties van zijn kritische argumentatie niet onder ogen wil zien, omdat dan de nostalgie naar een nog niet geglobaliseerde maatschappij met een authentieke schepping en beleving al te expliciet zou worden. Anderzijds verraadt zijn schrijven een fascinatie met de verfoeide anaesthetics, die hij ethisch echter niet kan goedkeuren. Maar Leach kan of wil deze fascinatie niet uitbouwen tot een visie. Fascinatie en afkeuring van de terminal anaesthetics blokkeren elkaar. Daarom kan dit boek zijn eerste zin, met name “This is a polemical work”, niet waarmaken.

Voor Martin Pawley heeft authenticiteit te maken met het aanvaarden van de huidige conditie. Daaruit puurt hij een polemische ruimtelijke toekomstvisie. Voor hem valt het einde van architectuur als beelding van identiteit en plaats (de eerste betekenis van Terminal architecture en de reden van Leachs treurnis) samen met het begin van een architectuur van vormloze, neutrale, mobiele terminals (de tweede betekenis van Terminal architecture). De teloorgaande plaatsgebonden authenticiteit kan vervangen worden door authenticiteit als het tonen van de afwezigheid van plaatsgebonden identiteit. Dit maakt een bevrijdend en gesofisticeerd nomadendom mogelijk: een nieuwe fase van de individuele emancipatie. Voor een individu dat opgroeit in een serie van gesimuleerde omgevingen, bestaat de enige authentieke manier om te overleven erin de technologie ervan te gebruiken voor de bevrijding van het individu en de samenleving.

De ontkenning of het louter negatief waarderen van de huidige conditie berust volgens Pawley op nostalgie, maar wat erger is, ze verhindert het ontdekken van haar mogelijkheden. Daarom verkettert hij het bestaande en dominante kunsthistorische waarderingssysteem van stad en architectuur, dat volgens hem weigert om de mogelijkheden van de globale netwerkmaatschappij te onderzoeken. Hij waarschuwt ervoor dat het teveel aan nostalgie en het gebrek aan toekomstvisie op termijn het intellectuele en creatieve afsterven van een maatschappij impliceert. In dat opzicht is de passage over de Londense wolkenkrabbers (London’s unlucky Towers en the Skyscraper goes East) cruciaal. Pawley merkt op dat de publieke opinie en de beleidsmakers in Londen zich verzetten tegen zowel de uitdeinende suburbanisatie als de bouw van nieuwe wolkenkrabbers. De kritische afwijzing van elk groeimodel verhindert de bewuste constructie van een stedelijke toekomst. Pawley haalt daarbij een citaat van Marshall McLuhan aan: “The price we pay for the power to control our environment is the shock produced by each new level of technological innovation that we use…this shock acts upon society like an anaesthetic, paralysing the executive powers so that they cannot prevent change from taking place.” Verdoofd door de uitdagingen van het heden, doen de beleidsmakers aan struisvogelpolitiek: ze bedekken het ware gezicht van de hedendaagse transformaties, maar maken het zo onmogelijk de nieuwe stad werkelijk te denken. Pawley stelt dat een exclusief kritische benadering van de hedendaagse stedelijke transformaties het voor de discipline architectuur onmogelijk maakt de kern van haar taak uit te oefenen, namelijk het bouwen van een ruimtelijk toekomstproject.

Zijn Terminal architecture is zeker polemisch, en velen zullen het niet eens zijn met de toekomst die hij lijkt te verdedigen. De ongenuanceerde kritiek op het ‘kunsthistorische waardensysteem’ vormt geen probleem. Wel is het ironisch dat Pawley’s toekomstmodel zelf een aantal historische voorgangers heeft. De vooral Britse Archigram-groep, net als de Japanse Metabolisten, hebben vooral in de jaren ’60 geëxperimenteerd met het concept van de bevrijdende capsule als combinatie van huis, terminal en auto voor het individu. Deze visie werd uiteindelijk mede afgevoerd omwille van haar compleet utopische karakter. Pawley vermoedt blijkbaar dat de huidige technologische evolutie er nieuw leven in kan blazen.

Het lijkt nuttig de verschillende achtergronden te schetsen van Martin Pawley enerzijds en Neil Leach anderzijds. Beiden zijn Britten, maar Neil Leach is actief in academische milieus; hij leidt het Architectural and Critical Theory program aan de universiteit van Nottingham. Pawley daarentegen is een gerespecteerd architectuurcriticus die vooral actief is in de betere kranten en tijdschriften, waaronder het bekende en door hem gestichte World Architecture. Ze weerspiegelen twee uiteenlopende houdingen tegenover de recente stadsveranderingen. Leach schrijft vanuit een afstandelijk perspectief (kritische theorie). Voor Pawley primeert engagement op afstandelijkheid: hij wil de krachten die vandaag de stad destabiliseren, inzetten voor de opbouw van een nieuw ruimtelijk ‘project’. Hij tast daarmee de marges af van een hedendaagse ‘utopische gedachte’ en een hedendaagse ‘avant-garde’ in architectuur. Hij is eigenlijk een wereldverbeteraar. Leach daarentegen, wil vooral de stedelijke transformatie zelf begrijpen en kritisch in vraag stellen. Pawley schrijft voor ontwerpers, en Leach voor filosofen. Maar in het verleden, onder meer tijdens het modernistisch interbellum (CIAM), maar ook tijdens het vroege postmodernisme van Rossi en Grassi, waren kritiek en constructie nauw met elkaar verbonden. De kritiek op een maatschappelijke wantoestand droeg de sleutels in zich voor verandering. Het naast elkaar plaatsen van beide boeken toont aan dat dit niet langer het geval is. Leachs kritiek is zo fundamenteel dat constructie zinloos wordt; Pawley’s constructie verhindert een grondige kritische evaluatie van wat er aan het gebeuren is.

 

• Neil Leach, The Anaesthetics of Architecture verscheen in 1999 bij MIT Press, Chenies Street 11, WC1E 7ET London (0171/306.06.03). ISBN 0-262-62126-6

• Martin Pawley, Terminal Architecture verscheen in 1998 bij Reaktion Books, Farringdon Road 79, EC1M 3JU London (0171/404.99.30). ISBN 1-86189-018-4