width and height should be displayed here dynamically

Back to the Office

Herman Hertzberger, Centraal Beheergebouw, Apeldoorn, 1968-1972. Foto Willem Diepraam, Aero Carto Aviodrome en Herman van Doorn

De belangstelling voor kantoorgebouwen en hun transformatie is de laatste tijd enorm toegenomen. Het is dus niet vreemd dat er veel boeken over het onderwerp zijn gepubliceerd. Back to the Office is een groot en dik boek van vijfhonderd pagina’s, en als zodanig valt het al op. Het is schitterend vormgegeven door Marieke van den Heuvel en de foto’s oefenen een grote aantrekkingskracht uit. Het boek presenteert vergelijkingen van vijftig grote kantoorgebouwen uit de twintigste eeuw met de staat waarin ze thans verkeren, aangepast aan de huidige condities. Soms is dat verschil verbluffend en soms is het amper merkbaar, wanneer het gebouw nauwelijks is aangetast omdat het nog steeds voldoet.

De keuze van de gebouwen lag in handen van Ruth Baumeister, docent architectuurtheorie en -geschiedenis in Aarhus, en Stephan Petermann, architect en ex-medewerker van OMA/AMO. De invloed van Koolhaas is zichtbaar, niet alleen in de grootte van het boek, maar ook in de aparte vormgeving en in de wijze waarop de architectonische objecten worden gepositioneerd. Er is nauwelijks sprake van aandacht voor de stedenbouwkundige context, en ook op de relatie tussen werken, parkeren en andere vormen van verkeer wordt niet ingegaan, terwijl die toch ook invloed heeft uitgeoefend op ontwerpbeslissingen. Hoewel het boek een streng georganiseerd geheel lijkt, zijn in de wijze van beschrijven en documenteren discrepanties te vinden. Van slechts enkele gebouwen worden constructietekeningen gepubliceerd; soms zijn de plattegronden met veel verve afgedrukt, andere keren zijn ze nauwelijks leesbaar of in het geheel niet opgenomen.

Bovendien is de keuze voor vijftig ‘revolutionary office buildings’ uit de hele wereld arbitrair. Gezien het enorme aantal kantoorgebouwen in de wereld is dat gerechtvaardigd, maar waarom werden dan zoveel gebouwen geselecteerd uit Nederland en geen enkel kantoor uit België? En wat betekent ‘revolutionary’ precies? De criteria blijven vaag, ook al wordt getracht om het boek en het onderwerp zelf te verantwoorden. De samenstellers lijken vooral naar grote gebouwen te hebben gezocht die in de architectuurgeschiedenis al vaak naar voren zijn gehaald en waarvan de icoonwaarde vaststaat. De individualiteit van een bouwwerk benadrukken is typerend voor een tijd waarin de onderlinge relatie tussen gebouwen vaak vergeten wordt. Van sommige kantoorblokken wordt de geschiedenis kort uit de doeken gedaan, terwijl bij andere de klemtoon op geheel andere aspecten ligt.

De gedocumenteerde gebouwen zijn chronologisch gerangschikt. Slechts zeven ervan bestrijken de periode voor 1950, de rest reikt tot 1991. Het boek had nochtans kunnen beginnen met het Witte Huis in Rotterdam uit 1898, destijds het hoogste kantoorgebouw van Europa. Het bouwwerk Delftse Poort van Abe Bonnema uit 1991, ook in Rotterdam, naast het Centraal Station, sluit de imposante rij af – de Bonnema Stichting is een van de ondersteuners van de studie. Niet alle gebouwen zijn strikt genomen kantoorgebouwen, want ze hebben ook andere functies. Van de Deense architect Arne Jacobsen werden twee gebouwen uitgekozen: de Deense Nationale Bank in Kopenhagen uit 1961 en het bekende stadhuis in Aarhus uit 1942. Van het bankgebouw wordt geen enkele plattegrond gepubliceerd, en evenmin wordt melding gemaakt van de onder de interne tuin gelegen parkeergarage. Het stadhuis krijgt ruime aandacht en wordt, net als de meeste gebouwen in het boek, iconografisch interessant gepresenteerd door foto’s van toen en nu naast elkaar te leggen. In het geval van het stadhuis zijn de foto’s vrijwel identiek, maar in andere gevallen laten ze meer onderscheid zien, wat een verbluffend inzicht biedt in veranderingen en aanpassingen. Vaak betreffen die vooral de meubilering en inrichting, maar bijvoorbeeld in het hoofdkantoor van Van Leer in Amstelveen (van Marcel Breuer, uit 1958) of de Melli Bank in Teheran (van Jørn Utzon, uit 1962) waren de aanpassingen radicaler. Toch lijken de meeste gebouwen behoorlijk veerkrachtig te zijn geweest.

Het boek is – niet ongebruikelijk voor architectuurpublicaties – gelardeerd met statistieken, diagrammen en andere, eerder klein afgedrukte infographics over wijzigingen, renovaties, awards en bouwprijzen per vierkante meter. Wie verwacht dat Back to the Office een overzicht biedt van de recente geschiedenis van het bureaugebouw, komt bedrogen uit. De inleidende teksten, op geel papier afgedrukt, beginnen met een bespreking van het werk van Frank Duffy, Jack M. Nilles, Thomas J. Peters en Robert H. Waterman Jr., die op verschillende wijzen een bijdrage hebben geleverd aan de discussie over de ruimtelijke organisatie van bureauwerk. Deze vier protagonisten hebben volgens de auteurs een ‘drama in gang gezet dat het twintigste- en eenentwintigste-eeuwse kantoorleven vorm heeft gegeven’. Ze hebben echter minder de uiterlijke architectuur van het bureaugebouw bepaald dan de ‘organisational planning’. Of deze Amerikaanse experts ook in Europa een grote invloed hebben gehad, is een andere vraag. Eerder dan een historisch beeld te schetsen, wil dit boek de vinger leggen op actuele problemen rondom het bureaugebouw. Daarbij wordt nadrukkelijk ingegaan op de gevolgen van klimaatverandering en op het effect van de recente pandemie, waardoor het thuis en online werken enorm is toegenomen. Die veranderingen lijken echter van tijdelijke aard omdat werknemers het bureaugebouw toch vooral opvatten als een sociale ruimte waar ze elkaar ontmoeten, praatjes maken en contacten aanknopen. Voor bijvoorbeeld Herman Hertzberger was dat altijd een cruciaal uitgangspunt. Maar juist zijn bekendste kantoorgebouwen, Centraal Beheer in Apeldoorn (1972) en Sociale Zaken in Den Haag (voltooid in 1990), staan op het punt te worden afgebroken. Het eerste is door de auteurs opgenomen, het tweede niet.

Aan het einde volgt een laatste katern op geel papier waarin onder andere de duurzaamheid van de gebouwen wordt besproken, en hoe die al dan niet is verkregen. Dit wordt geëxpliciteerd aan de hand van een boek van Steward Brand, How Buildings Learn. What Happens After They’re Built. Dit boek, toch ook alweer uit 1994, was vooral bedoeld als de aanzet tot verdere studie. De vragen die Baumeister en Petermann aan het einde van hun boek opwerpen laten een gelijkaardige doelstelling vermoeden: opdrachtgevers en architecten nieuwe richtlijnen laten ontwikkelen voor het ontwerpen of het aanpassen van kantoorgebouwen. Het maakt het boek, misschien expres, enigszins onevenwichtig, op de rand tussen verleden en toekomst, precies zoals architecten het graag hebben.

 

• Stephan Petermann, Ruth Baumeister, Back to the Office. 50 Revolutionary Office Buildings and How They Sustained, Rotterdam, nai010, 2022, ISBN 9789462086524.