width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Publicaties

221

januari-februari 2023

Ouderschap (3)

‘De dood vraagt ons niet om een dag vrij te houden,’ schreef Beckett in zijn essay over Proust, maar het geldt nog meer voor onze geboorte: we kiezen het moment noch de plek waarop we geboren worden, en niemand kan aanduiden door wie verwekt te willen worden. Een gevolg is dat we ook ons vaderland en onze nationaliteit niet kiezen. In een geglobaliseerde wereld lijkt dat een bureaucratisch en verwaarloosbaar gegeven, maar wie kan er stellig beweren dat nationale verschillen niet bestaan – in individuen noch in samenlevingen?

Dit derde en laatste nummer over ouderschap opent met twee teksten over de landen waarin De Witte Raaf verschijnt: België en Nederland. Anton Jäger schrijft een kleine politiek-economische geschiedenis van ‘het onwaarschijnlijkste land ter wereld’, gecreëerd door buitenlandse machten in 1830, dat daarna, samen met het Verenigd Koninkrijk, het snelst industrialiserende land in Europa wordt. Die economische activiteit – gebaseerd op de aanwezigheid van grondstoffen – speelde zich vooral af in de zuidelijke helft en in de koloniën, en dat is pas recent veranderd. Jäger toont hoe België wat dat betreft een ‘modelstaat’ is. Het land staat symbool voor ‘de etnische conflicten, regionale ongelijkheid, politieke patstelling, bureaucratische disfunctie, multiculturele spanningen en sociale atomisering waarmee alle rijke landen te kampen hebben’. Wytske Versteeg bekijkt de foto’s van Jan Dirk van der Burg, voormalig Fotograaf des Vaderlands in Nederland, dat ogenschijnlijk helemaal anders is dan België omdat iedereen er verondersteld wordt zich ‘normaal’ te gedragen. Het leidt tot een ambivalentie die ‘misschien juist typisch Nederlands is: de gehechtheid aan een plek die je tegelijkertijd graag wil ontvluchten; het verlangen om veilig thuis te blijven, maar die postzegel thuis tot iets anders te maken dan wat het in werkelijkheid is’.

Drie andere teksten gaan over ouderschap en artistieke praktijken. De keuze om kunstenaar te zijn laat zich niet makkelijk rijmen met de keuze om ook ouder te zijn, terwijl elke kunstenaar ook altijd iemands kind blijft. Tessel Veneboer schrijft over het oeuvre van Chantal Akerman, die haar werk zelf omschreef als een poging om met haar moeder te communiceren. Jeanne Dielman, 23, quai du Commerce, 1080 Bruxelles uit 1975 kan gezien worden als een liefdesbrief aan haar moeder – een film van een kunstenaar die geen kinderen had, misschien juist doordat ze geobsedeerd bleef door de intrinsieke onmogelijkheid van ouderschap. Een heel andere strategie is zichtbaar in het werk van het collectief Åbäke, waarvan twee leden samenwerken met hun kind en van haar knutselwerken kunst maken. Het is, zo suggereert Sofie Dederen, het ei van Columbus qua tijdmanagement: ‘Speel en knutsel met je kinderen en stel de resultaten tentoon of publiceer ze in een boek – geen betere manier om een goede moeder of vader en een goede kunstenaar tegelijkertijd te zijn.’ Willem de Wolf, theaterauteur en -acteur, reflecteert over zijn kinderloos bestaan, ook als kunstenaar. Wat ooit een ideale manier was om jong en ongebonden te blijven, met enkel alternatieve, artistieke verantwoordelijkheden, lijkt inmiddels een doodlopende weg: ‘Uiteindelijk moet je ouder worden.’

Het nummer besluit met een recensie van een groepstentoonstelling in Oostende waarin het werk van Raoul De Keyser centraal staat – als dat van een artistieke vaderfiguur, die echter ook een kind was van zijn tijd, en van zijn verkavelingsvaderland.

Christophe Van Gerrewey