Bevrijdingspoging van een bevolkingsgroep. Hannes Meyer en Freidorf
Tussen 1920 en 1921 vestigden honderdvijftig gezinnen zich in een nieuwe wijk op het platteland van Bazel, waar alle principes van de coöperatie zouden worden toegepast en uitgetest. Het doel was een buurt te creëren die de reikwijdte en de effecten van het coöperatieve economische model demonstreerde. Het project werd ontworpen door Hannes Meyer (1889-1954), een architect van Bazelse afkomst, vaak afgeschilderd als een oppositiefiguur, met name vanwege zijn verblijf in de Sovjet-Unie tussen 1931 en 1936. Zijn betrokkenheid bij de bouw van projecten die verband hielden met ‘sociale vooruitgang’ beperkt zich niet tot deze episode, maar bestrijkt vrijwel zijn hele carrière, in verschillende landen en binnen verschillende politieke regimes.
*
Meyer was een hoofdrolspeler in het eeuwfeest dat de Bauhaus-school in 2019 vierde. In Dessau begonnen Meyer en Hans Wittwer in 1927 een architectuurstudio als ‘meesters’. Toen Walter Gropius de school verliet, werd hij van 1928 tot 1930 vervangen door Meyer. De twee Baslers beschouwden architectuur, vanuit een antiacademische positie, als een constructieve discipline in de brede zin van het woord: studenten ontdekten hoe ze een werf moesten begeleiden dankzij mandaten van de gemeente, vooral op het gebied van studentenhuisvesting, terwijl de vergoedingen hun toestonden het hoofd te bieden aan de recessie. Theoretische training ging zowel over bouwtechnologie als over sociale en historische kritiek op de discipline.
*
Toen Meyer eind jaren twintig deelnam aan de initiatieven van moderne architecten, in Zwitserland of elders, neigde hij ertoe zich tegendraads op te stellen. In 1926 was het nummer van het tijdschrift ABC dat hij samenstelde geheel gewijd aan hedendaagse kunst, terwijl de redacteuren zich concentreerden op architectuur en op stedelijke projecten. In 1928, tijdens het eerste van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM), trok Meyer de relevantie in twijfel van collectief gedragen manifesten zoals die door Le Corbusier werden voorbereid. In plaats van Urbanisme, het boek van Le Corbusier uit 1925, na te volgen, besloot hij het begrip van de stedenbouw grotendeels opnieuw te definiëren.
*
Hoewel Meyers eerste grote project als onafhankelijk architect – de wijk Freidorf, gebouwd tussen 1919 en 1924 – geen icoon van de architectuurdiscipline werd, heeft de realisatie wel een stempel gedrukt op het werk van historici als Francesco Dal Co en Jacques Gubler in de jaren zeventig. Freidorf wordt gezien als een gerealiseerde utopie, door een verhoopte toekomst vanuit het heden te projecteren, en door een stedelijke figuur voor moderne woningbouw te creëren die als prelude op de Siedlungen in Duitsland en Oostenrijk te beschouwen valt. Die karakterisering blijft geldig, maar een zorgvuldige observatie van de plannen, de iconografie van het project en de geschriften van de architect kan toelaten minder nadrukkelijke overwegingen te ontwikkelen over de aard van de coöperatie en haar historische rol.
*
De opdrachtgever van Freidorf was, in 1919, de leidende organisatie binnen de Zwitserse coöperatieve beweging: het Verband Schweizerischer Konsumvereine, opgericht in 1890. In de jaren tien begon het VSK zijn activiteiten uit te breiden door productiecoöperaties op te richten om de boycot te compenseren van leveranciers uit de particuliere sector, door zelf schoenen, brood en vlees te gaan produceren. Politiek gezien kan de Zwitserse coöperatieve beweging geassocieerd worden met de Grütliverein, een interprofessionele vereniging die al bestond sinds 1838, en die gewijd was aan permanente educatie en het sociale leven. De Grütliverein raakte politiek betrokken in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, toen er voor het eerst een wet werd voorbereid om fabrieksarbeiders te beschermen. De Grütliverein leverde de eerste leiders van de Zwitserse socialistische partij, opgericht in 1888. Door politieke en economische integratie door middel van onderwijs te bepleiten, distantieerde de moderne coöperatieve cultuur zich aan het begin van de twintigste eeuw van deze socialistische partij, die als iconografisch attribuut de figuur van Helvetia een exemplaar van Das Kapital liet uitkiezen. De aantrekkelijkheid van consumentencoöperaties, de economische vlaggenschipactiviteit van de Zwitserse beweging, is te danken aan het grote aantal leden, dat kwantumkortingen opleverde. De beweging zou niet effectief zijn als de politieke theorie verdeeldheid zaaide. Zo komt de coöperatie uiteindelijk in de handen terecht van de middenklasse, de buffer van het kapitalisme, wat de vraag oproept of ze het beeld hooghoudt van een democratie, of eerder van de illusie ervan.
*
Als architect, lid van de stuurgroep en uiteindelijk ook als bewoner van Freidorf, nam Meyer gedurende de eerste vijf jaar van het project deel aan bijna wekelijkse bijeenkomsten. Hij werd gevraagd om het coöperatieve logo te ontwerpen en satirische en didactische teksten te schrijven voor het VSK-persorgaan over de bezigheden van de bouwcommissie en de avonturen van het samenleven. Eveneens nam hij de leiding op zich van een toneelstuk en een tentoonstellingsruimte gewijd aan het VSK en Freidorf in 1924, te zien op de Internationale Tentoonstelling der Coöperatie en Samenwerking (EICOS) in Gent.
*
Freidorf komt herhaaldelijk voor in de geschriften van Meyer. In 1938, twaalf jaar nadat hij het woonproject had verlaten, verwees hij er nog steeds naar, op een conferentie in Mexico. Geamuseerd beschrijft hij de esthetiek van ideale steden, zoals ook Freidorf, als een portret van de hedendaagse heersende klasse. Meyers gevoel voor humor wordt gedemonstreerd door twee tekstfragmenten. Deze opsomming uit 1925, gepubliceerd in het tijdschrift Das Werk, van wat in Freidorf kan worden aangetroffen, getuigt bijvoorbeeld van de wetenschappelijke observatie van individuele identiteiten en van het huiselijke leven, waarvan enkele schoonheden en absurditeiten worden uitgelicht:
‘Een cellengebouw. Daarin allerlei getier, geuren en geluiden van de kasteel- en waakhonden, bijenkolonies, eenden, katers en katten, hanen en kippen, schildpadden, konijnen, goudvissen, motoren, harmoniums, weefgetouwen, piano’s, naaimachines, handorgels, grammofoons, tapijtkloppers, trommels en kanaries. Daarin allerlei wereldovertuigingen van dissidenten, geheelonthouders, antroposofen, atleten, altruïsten, voetballers, egoïsten, communisten, methodisten, conservatieven, Mazdaznan-aanhangers, Grütlianen, vegetariërs, niet-rokers en de afvalligen van al deze strekkingen. Daarin allerlei krantenreporters, schoenfabrikanten, magazijnbediendes, letterzetters, bureaucraten van alle niveaus, typisten, theoretici, onderwijzers, gediplomeerden, leerlingen, kooplieden, verkopers en het merendeel van de verkochten: kinderen, vrouwen, echtgenotes, dames.’
Een fragment uit 1928, gepubliceerd in het tijdschrift van het Bauhaus, is algemener, en toont, zij het evenmin zonder satire, de functionalistische uitgangspunten van Meyer:
‘Deze eisen zijn de exclusieve motieven van de woningbouw. We onderzoeken het dagelijks leven van elke bewoner van het huis en dit resulteert in het functionele diagram voor vader, moeder, kind, peuter en andere mensen. We onderzoeken de relaties tussen het huis, de bewoners en vreemden: postbode, voorbijganger, bezoeker, buurman, inbreker, schoorsteenveger, wasvrouw, politieagent, dokter, serveerster, speelkameraad, gasaansluiter, ambachtsman, verpleegster, bode. We onderzoeken de menselijke en dierlijke relaties met de tuin, en de interacties tussen mensen, huisdieren en huisinsecten.’
Dergelijke collectieve portretten voeren naar de kern van Meyers persoonlijke vragen over de verworvenheden van het socialisme. Zijn vader pleegde zelfmoord in 1899 omdat hij als bouwaannemer met een faillissement werd bedreigd. Na die tragedie bracht Meyer samen met zijn twee broers, tussen zijn tiende en zestiende levensjaar, de weekdagen door in een burgerlijk en religieus weeshuis; in het weekend was hij thuis bij zijn moeder. Zij deelde haar onderkomen met Emma Wahlen, een activiste in de arbeidersbeweging die regelmatig bezoek kreeg van Leonhard Ragaz, een theoloog uit Graubünden die zich tot het socialisme bekeerde en die vanaf 1906 redacteur was van het socialistisch-religieuze tijdschrift Neue Wege.
*
Het district Freidorf ontstond in de hoop de positieve effecten van sociale hervormingen te observeren, te ervaren en te demonstreren. Als zodanig kan het worden beschouwd als een empirisch onderzoeksproject. De opdrachtgever, het Verband Schweizerischer Konsumvereine, was in 1892 begonnen met de nationale centralisatie van de aankopen van coöperaties die lid waren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden risicovolle import-exporttransacties reserves noodzakelijk gemaakt, die vervolgens onderworpen werden aan de oorlogswinstbelasting. In plaats van een deel van dit bedrag van 7,5 miljoen CHF aan de staatskas te geven, wilde het VSK dit ‘sociale kapitaal’ – in zekere zin het spaargeld van ongeveer 360.000 aangesloten gezinnen – mobiliseren door te investeren in woningbouw. De ontstaansgeschiedenis van het project toont dus hoe solidariteitskapitaal de levens van werknemers kan verbeteren.
*
Gelegen halverwege tussen het administratieve hoofdkantoor in Basel-Stadt en het hoofdmagazijn in Basel-Landschaft, verwelkomde Freidorf de families van 150 werknemers van het VSK, die interesse hadden getoond in het project of aanbevolen werden door de directeur. Om een antwoord te bieden op een tekort aan kwalitatieve woningen, vooral ten gevolge van de bloei van de chemische industrie, werden aaneengesloten huizen gepland, verdeeld over drie verdiepingen, met een eigen ingang en moestuin. De bewoners zouden hun vrije tijd prettig buiten kunnen doorbrengen, bijvoorbeeld door met het gezin groenten, fruit of bloemen te verbouwen of door samen te spelen – voor de Tweede Wereldoorlog waren er niet veel alternatieven. De omvang en de generositeit van het plan kan blijken uit een ander project dat tussen 1913 en 1914 door de Basler Wohngenossenschaft werd gebouwd met financiële steun van het kanton. Deze coöperatie, in 1900 opgericht, bouwde 61 appartementen (30 met één kamer, 31 met twee of drie), op drie adressen in één bouwblok in de binnenstad.
*
Hoewel Freidorf onder nauwe sociale controle stond (althans wat betreft het deel van het salaris dat werd gebruikt om te sparen of om ‘coöperatief te consumeren’), bleef het dorp ‘vrij’: individuen waren juridisch en economisch onafhankelijk. Economisch gezien was de vrijheid ook terug te vinden in het financieringsmodel van Freidorf: omdat ze over eigen middelen konden beschikken, hoefden de bewoners geen rente te betalen over schulden, als factor van armoede en dus van afhankelijkheid. De keuze voor de naam Freidorf in 1919 – in een economische recessie, vlak na de Spaanse griep en de algemene staking van 12 november 1918, de Landesstreik waar ongeveer een kwart miljoen Zwitsers aan deelnamen – lijkt nog steeds paternalistisch en propagandistisch. De naam weerspiegelt de roman Das Goldmacherdorf (1817) van Heinrich Zschokke, die in 1918 opnieuw werd uitgegeven door het VSK, en waarin met satire en pragmatisme wordt verteld hoe een naoorlogs dorp, badend in armoede en bijgeloof, een economisch wonder tot stand brengt, net dankzij een samenwerkingspact.
*
Op het driehoekige perceel van Freidorf, achtenhalve hectare groot, staan de woningen aan weerszijden van vier parallelle straten in rijen van twee, vier, acht of veertien – geen van de 150 eengezinswoningen heeft vier eigen gevels. Hoewel het in de periferie van Bazel ligt, creëert het complex niet de illusie van individualiteit die latere woningen in voorsteden kenmerkt. Het bestaat uit huizen met een vrijwel identiek uiterlijk, die van elkaar verschillen door het soort publieke ruimte waarmee de toegang tot elke woning wordt georganiseerd, door de ligging in de rij en door de vegetatie in de voortuin. Elk huis heeft vier tot zes kamers, een keuken, een volledig uitgegraven kelder en bewoonbare zolders. Een houten gebinte ondersteunt de schuine daken, de bakstenen muren zijn aan de binnenkant bedekt met behangpapier en aan de buitenkant met lichtrode verf, beton wordt enkel voor de kelders gebruikt, en steen (kalk- of kunststeen) omlijst de ramen terwijl drie stenen treden naar elke voordeur leiden.
*
Onderlinge afhankelijkheid is de sleutel tot de sociale organisatie van het geheel, dat organisch is, maar vormelijk toch gedisciplineerd. De gemeenschappelijke ruimtes omvatten het vierkante plein, een ander, centraal en rechthoekig plein, en de promenade rondom het geheel. Het centrale gebouw, bekroond met een klokkentoren, huisvest de coöperatieve winkel, een restaurant, vier klaslokalen, een grote zaal en een bibliotheek op de tweede verdieping en een bowlingbaan in de kelder. Om het stof van de kantonnale weg te weren, is Freidorf omgeven door een muur met poorten die toelaten de moestuinen te doorkruisen en die het geheel een licht middeleeuwse sfeer geven.
*
Zonder de onfeilbare vastberadenheid van Oswald, de held uit Das Goldmacherdorf, en met slechts gematigd enthousiasme voor de op til staande verstedelijking van het platteland, berichtte Hannes Meyer in het tijdschrift Samenkörner over zijn eerste bezoek aan de ongerepte bouwplaats in 1919:
‘Weides en landbouwgrond met kersenbomen en walnoten, met rogge en bieten, met rode klaprozen, gele mosterd, groene klaver en een rij elektriciteitspalen. De kevers zoemden, de vogels zongen de lof van het plattelandsleven, het lawaai van de stad was in de verte te horen, de boerenknecht dreef de paarden in de wei met het knallen van de zweep – en de kleine architect werd verondersteld om met een ruw potlood als een naoorlogse beul een einde te maken aan dit machtige stuk van Gods aarde.’
In een ander artikel in hetzelfde tijdschrift, een paar maanden later, maakte hij melding van geordende (en heimelijk organische) architecturen, waarmee een pionierspopulatie van arbeiders op een ‘nieuwe’ of strategische locatie werd geïnstalleerd. Hij noemde hedendaagse en historische voorbeelden zonder moreel onderscheid tussen reformistische en koloniale intenties: de ‘werkkolonies’ van het Duitse bedrijf Krupp, de Engelse tuinsteden Letchworth, Bourneville en Port Sunlight, het cellulaire model van Amerikaanse industriële steden, Romeinse kampementen en koloniën in het markgraafschap Brandenburg.
*
Voor een kerstkaart, gedrukt en verspreid door het VSK, beeldde Meyer Freidorf af in een ets. De gedisciplineerde stedelijke figuur, hoewel onderbroken door enkele variaties, staat in sterk contrast met de wolkenkroon bewoond door kleine groepjes putti, dromend of musicerend. Tegenover de strengheid van economische solidariteit die tot de Zwitserse nationale cultuur zal uitgroeien, staat het evangeliserende ideaal van naastenliefde (of van nationale consensus), dat het project de uitstraling gaf die nodig was om een symbool van vooruitgang te kunnen worden. De subtiliteit van de kritiek die Meyer met deze ansichtkaart leverde, is verwarrend, en was misschien zelfs goed bedoeld. Was het typisch voor het VSK om zelfkritiek te publiceren? Hoewel niet alle leidinggevenden van de organisatie Meyers kritische talenten waardeerden, lijkt het erop dat de directeur van het VSK zich omringde met journalisten, kunstenaars of wetenschappers die andere standpunten deelden dan de zijne.
*
De intrede van de politieke moderniteit in Zwitserland kan worden gezien als een gevolg van de afhankelijkheid van buurlanden. In de achttiende eeuw bestond de oude confederatie uit dertien soevereine kantons, maar ook uit onderworpen gebieden en geallieerde kantons. Een eerste poging om een einde te maken aan het ancien régime vond plaats tijdens de bezetting door de troepen van Napoleon. Van 1798 tot 1803 kreeg een Helvetische republiek vorm. Democratische personaliteiten zetelden een paar jaar aan het hoofd van de nationale ministeries, terwijl de boerenbevolking over het algemeen nog steeds weinig bekommerd was om politieke rechten en de kantonnale regeringen tegen centralisatie gekant bleven. Ondanks de terugkeer van de soevereiniteit naar de kantons bleven bepaalde democratiseringswetten gehandhaafd, die bijvoorbeeld familiebanden tussen politieke vertegenwoordigers van hetzelfde orgaan beperkten. In een lokale verlichtingsbeweging die ‘helvetisme’ wordt genoemd, ontwikkelden filosofen en pedagogen zoals Isaak Iselin en Heinrich Pestalozzi theorieën over de noodzaak van onderwijs en economische onafhankelijkheid voor de plattelandsbevolking.
*
Wat volgde was een burgeroorlog tussen ‘aristocraten’, ‘patriotten’ en ‘republikeinen’, die Napoleon Bonaparte beëindigde met de afschaffing van de heerlijkheidsrechten en een tussen katholieke en protestantse kantons gedeelde wetgevende en uitvoerende raad. Op het Congres van Wenen na de val van Napoleon verkreeg de nieuwe federatie van 22 staten territoriale onafhankelijkheid en eeuwige neutraliteit, ook al was de sektarische strijd nog niet voorbij. Tijdens de Restauratie, tussen 1815 en 1830, werd in de kantons gedebatteerd over het nationale verhaal en over kwesties omtrent vrijheid. Het liberalisme werd sterker zonder duidelijk definieerbaar te worden, maar de protagonisten waren vastbesloten de politiek op de rede te baseren, in tegenstelling tot de kerk, maar ook in tegenstelling tot het voorstel van Jean-Jacques Rousseau voor de erkenning van een soeverein volk. Het idee van een macht beperkt door de scheiding der machten en van een representatief systeem van een aristocratische democratie, leek geschikter. In 1830, in een periode met sterke industriële groei, namen elf kantons een liberale grondwet aan die openbare parlementaire zittingen instelde, net als de vrijheid van persoon, vereniging, pers en het recht op eigendom. In het kanton Bazel leidde de gewapende mars van democraten echter eerst tot een oorlog en tot de splitsing van het kanton in twee delen. Het begin van de socialistische beweging dateert uit deze periode, en in 1838 werd de reeds vermelde Grütliverein als een reformistische en patriottische beweging opgericht.
*
De moderne Europese coöperatieve beweging kwam tevoorschijn in de jaren 1840, ook in Zwitserland. Een sterke recessie leidde tot de vorming van verenigingen voor de productie of de aankoop van voedsel en brandstof, naast een nagenoeg geïnstitutionaliseerde filantropie die aangemoedigd werd door religieuze en progressieve kringen. De coöperatieve beweging is vaak voorgesteld als een ‘natuurlijke’ reactie op de historische ontwikkeling van de bevrijding van individuen: na de afschaffing van de lijfeigenschap aan het begin van de negentiende eeuw werd de vrije vereniging van mensen aangemoedigd voor hun economische bescherming. Coöperaties zijn net als bedrijven economische verenigingen, maar in tegenstelling tot deze professionele organisaties die geassocieerd zijn met het ancien régime, is je aansluiten bij een coöperatie een kwestie van individuele wil, en zou de toegang voor iedereen verzekerd moeten zijn.
*
In 1848 – de start van de California gold rush, maar ook het publicatiejaar van het manifest van de Communistische Partij – werd de Zwitserse federale staat gesticht. Radicale politici verklaarden de oorlog aan de Sonderbund, een groepering van ultramontane kantons die de pauselijke soevereiniteit bepleitten. De nieuwe staat die ontstond, nam de leiding over de douane, de munteenheid en al snel ook over de spoorwegen. Parallel aan deze centralisatie behielden de kantons de leiding over de kerk en het onderwijs, met uitzondering van de Eidgenössische Technische Hochschule Zürich, die in 1855 door de federale staat werd opgericht om Zwitserse ingenieurs op te leiden. Het parlement was een soort compromis, als de combinatie van een Nationale Raad, evenredig aan de stemmen van de burgerbevolking, en een Raad van Staten met 44 vertegenwoordigers voor 22 kantons, die de socialistische beweging tevergeefs zou proberen af te schaffen. De uitvoerende macht bestond aanvankelijk uit zeven radicale liberalen, vooraleer de socialisten zich losmaakten. De conservatieve oppositie raakte geleidelijk geïntegreerd in het systeem dankzij het vetorecht over de beslissingen van gekozen functionarissen.
*
Met de opkomst van het liberalisme kwam er kritiek, in verschillende vormen. In Zürich en Bazel consolideerden zich in 1851 en 1865 twee consumentenverenigingen die leden probeerden te mobiliseren voor democratische ideeën. In de jaren zestig van de negentiende eeuw organiseerde de Eerste Internationale, opgericht in 1864, congressen in Zwitserland – in Genève (1866), in Lausanne (1867) en na Brussel (1868), waar een bijeenkomst twee jaar eerder nog verboden werd door de regering, in Bazel (1869). Deze opeenvolgende initiatieven, net als de vele arbeidersstakingen, schudden de Grütliverein wakker, waarna besloten werd de christelijk-egalitaire visie nog sterker uit te dragen, uit angst voor collectivisme. Al snel stonden ook door de staat gefinancierde productiecoöperaties en de staatsbescherming van werknemers op het programma. Waar Karl Marx het idee van het natuurrecht als ineffectief of misleidend beschouwde, stelde de reformistische Grütliverein een ‘praktisch socialisme’ voor, dat zich ver weg hield van doctrines. In 1871 stond het daarom veel minder aan de kant van de jakobijnen van de Commune dan aan de Pruisische zijde.
*
De oprichting van het VSK in 1890 gaf de Zwitserse coöperatieve beweging nieuwe zichtbaarheid en politieke draagkracht. Boycots in de particuliere sector versterken de alliantie met de Socialistische Partij. Hans Müller, voormalig ‘militant marxist’ en de eerste secretaris van het VSK voor propaganda en statistiek, maakte een onderscheid tussen ‘autocratische regeringen’ (zoals in Duitsland) waaronder het marxisme zich kon ontwikkelen, en een vorm van directe democratie die Zwitserland voorbestemde tot ‘coöperatief socialisme’. De klassenstrijd, met talrijke stakingen aan het begin van de twintigste eeuw, leidde tot de opkomst van de coöperatieve woningbouw en verzwakte de samenwerking tussen de Zwitserse arbeidersfederatie, de Grütliverein en de coöperatieve beweging, die politieke neutraliteit als motief aannam. Consumentenverenigingen probeerden de arbeidsomstandigheden te verbeteren, vooral door financiële hulp aan werklozen te geven, en zochten steun om het coöperatieve idee te verspreiden.
*
Van 1900 tot 1912 werd overwogen zowel gemeentelijke als coöperatieve woningen te bouwen. In 1912 werden in Bazel bouwrecht en leningen tegen verlaagde rentetarieven verleend aan bouwcoöperaties – het referendum van het burgerlijke kamp om dit initiatief te weren mislukte. Hans Müller maakte in 1921 de balans op van de mate waarin de Zwitserse wetgeving het bestaan en de ontwikkeling van coöperaties toestaat of ondersteunt. Hij herinnerde ook aan wat deze organisaties onderscheidt van de conventionele economische markt: bij een coöperatie is het de bedoeling om een deel van de winst te investeren in overeenstemming met de belangen van de arbeid en de ‘reproductie’ ervan (inclusief sociale en culturele ontwikkeling), en niet met die van het kapitaal zelf.
*
Als de keuze voor vooruitgang, zowel voor Hannes Meyer als voor de Zwitserse coöperatieve beweging, de deelname van werkers aan de economische dynamiek moet bevorderen, omvat die opvatting van de moderniteit al een kritiek op het liberalisme. Omschrijvingen van de negatieve effecten van de vooruitgang zijn vooral terug te vinden in de literaire stroming die gedefinieerd wordt als het Zwitsers poëtisch realisme (1850-1890). In de roman Die Käserei in der Vehfreude (1850, verfilmd in 1958), beschreef Jeremias Gotthelf de ontwikkeling van de kaasproductie in de Zwitserse valleien net als de sterke impact ervan, bijvoorbeeld op de afnemende autonomie van vrouwen, die geen toegang kregen tot coöperaties en er op economisch vlak op achteruitgingen. Het succes van productiecoöperaties kon negatieve menselijke eigenschappen naar boven brengen, zonder dat er nog controle over bestond. Ook werd de vraag gesteld, bijvoorbeeld door een rechtsgeleerde als Zaccaria Giacometti, naar de grenzen van het democratische dogma, dat zou kunnen leiden tot de afschaffing van de vrijheid. Systematisch zou de validatie van de keuze van een meerderheid wegen op minderheden, met het individu als kleinste eenheid.
*
De charme van een plattelandsgemeenschap die met handopsteking stemt, ligt in de voortdurende behoefte van leiders om een consensus te bereiken met de bevolking. Zowel individualisme als socialisme blijven op die manier ver weg. Het beeld van een dergelijke vergadering kan ook een zekere romantiek oproepen en een indruk van zelfbeschikking wekken. Dat beeld laat zich bovendien goed combineren met het idee van openheid naar de wereld en met de weigering om al te veel comfort na streven, bepleit door de coöperatieve beweging – als resultaat van economische solidariteit. Dit juiste milieu vinden is dus uiteindelijk ook een manier om in opstand te komen.
Vertaling uit het Frans: Christophe Van Gerrewey
Inzichten en citaten uit deze tekst zijn ontleend aan het binnenkort te voltooien proefschrift van de auteur aan de architectuurafdeling van de École Polytechnique Fédérale de Lausanne over Hannes Meyer en Siedlung Freidorf.