width and height should be displayed here dynamically

Borges was een blinde

In het kader van “Amériques Latines” , elf manifestaties in het Centre Pompidou die een brede waaier van de Latijns Amerikaanse cultuur willen doorgronden, loopt nog tot 1 februari een even indrukwekkende als bekoorlijke tentoonstelling over een van de Latijns Amerikaanse sterauteurs, Jorge Luis Borges (1899-1986). Alles wat bij het horen van de titel van de tentoonstelling –“L’univers de Borges” – spontaan opwelt, ligt voor het grijpen in deze tentoonstelling: een labyrint, spiegels, panorama’s, diorama’s, Bruegel’s toren van Babel, een verzameling degens, tijgers, zandlopers en zand, en natuurlijk: vele boeken. Merkwaardig genoeg werkt het. “Voor de lezer van Borges,” wierp ik Viviane Cabannes, de curator van deze tentoonstelling, voor de voeten. “Ook diegene die Borges nog niet gelezen heeft, moet aan deze tentoonstelling plezier kunnen beleven, en zal overtuigd worden om de boeken van Borges ter hand te nemen,” antwoordde Cabannes. Moge het de lezer van deze tekst op gelijkaardige wijze vergaan.

 

1. Twee volle jaren en met een volwaardige equipe en dito budget heeft Viviane Cabanes aan “L’univers de Borges”  mogen werken. Deze tentoonstelling staat er dan ook, tot in elk detail. Een eerste vingerwijzing vinden de talloze bezoekers die de roltrappen van het Centre Pompidou bestijgen, in een zich steeds herhalend videofragment aan de ingang van de tentoonstelling: een langs boekenrekken glijdende camera die op een gegeven moment halthoudt bij een oude, grijze, blinde man: Jorge Luis Borges. De kracht van de gehele tentoonstelling zit in dit ene beeld geklemd. Zelfs de aandacht van de argeloze voorbijganger moet door dit korte, maar veelzeggende beeld aangezogen worden. De lezer van Borges ziet, herkent, en wordt overweldigd.

Eenmaal de drempel van “L’univers de Borges”  overschreden, ontvouwt er zich een labyrintisch tentoonstellingsparcours. De vierkanten exporuimte wordt langs voor en achter besloten door een panorama, langs links en rechts door spiegels die elkaar spiegelend de gangen van het labyrint begrenzen. Het vierkanten labyrint valt uiteen in kleine vierkanten cellen met vier in- of uitgangen. Elke cel is aan een specifiek thema gewijd, gaande van “atlas biographique”, over “tangos” tot “bestiaire”. Slechts twee wanden, en niet de vier beschikbare muren, bestaan uit vitrines waarin objecten, foto’s, boeken en citaten het betreffende thema inkleuren. Alle vitrines lopen boven- en onderaan uit op een spieraam dat met linnen werd bespannen, een doek waaruit in sommige cellen op geregelde tijdstippen geluiden komen: stukjes poëzie, tangomuziek, gezangen, gefabriceerde geluiden, … Elke cel stapelt verschillende betekenissystemen op elkaar tot een rijk betekenisveld. Op het glas prijkt een fragment uit een tekst van Borges, over de tijger bijvoorbeeld. In de vitrine staat de blauwe tijger die de tachtigjarige Borges aan Maria Kodama gaf, de jonge vrouw die Borges tijdens zijn laatste jaren vergezelde. Naast de blauwe tijger liggen enkele door Borges als kind getekende exemplaren. Op een video wordt een korte geschiedenis geschetst van de afbeelding van het dier in de loop der tijden. Door de luidspreker klinkt een gedicht over de tijger op. In een vitrine hangt een prent van beeldend kunstenaar Le Gac. Hier worden verhalen naast en op elkaar verteld, tot een rijk en uiteindelijk ook weinig overzichtelijk kluwen verweven. Elk onderdeel op zich heeft didactische ambities, maar in wisselwerking met elkaar wordt dit belerende opzet geneutraliseerd. Het is een waar genoegen om in dit labyrint rond te dolen en kennis te maken met de boeken, de foto’s, en de voorwerpen van een bijzonder auteur.

Naast het ruimtelijke en auditieve labyrint wordt er ook een film geprojecteerd waarin dezelfde maar ook andere thema’s met dezelfde en andere beelden herverteld worden. In de film worden echter niet alleen foto’s en voorwerpen getoond maar ook bewegende beelden waarin Borges de hoofdrol speelt. Eén sequentie heeft een bijzondere betekenis gekregen, en de loop van dit artikel in een beslissende plooi gelegd. In dit filmfragment worden honderden lectuurervaringen gecomprimeerd, verbeeld, geïdentificeerd. De lezer “herkent”. We zien de oude, grijze, blinde man de Nationale Bibliotheek van Argentinië naderen, en de deuren van het gebouw openen. Vervolgens volgt de camera de oude man die traag, behoedzaam, – je zou haast vermoeden – tellend de trappen bestijgt. Als hij eindelijk, de laatste trap bereikt heeft, volgt er een fractie van een seconde een zwart vlak: Borges was een blinde. In dit korte stukje film zie je blindheid en traagheid op een merkwaardige wijze versmolten. Je ziet het trage denken dat op basis van het geheugen en de overgebleven functionerende zintuigen zekerheid beoogt. In dit artikel wil ik nader ingaan op de betekenis van blindheid in het oeuvre van Jorge Luis Borges. Ik overloop zijn leven, beland in de bibliotheek, en bespreek enkele verhalen en gedichten. 

 

2. In het verhaal “De ander”, opgenomen in de bundel “Het boek van zand” (1) vertelt Jorge Luis Borges over een ontmoeting in februari 1969 met iemand die zijn naam draagt en het leven dat de oude auteur allang achter de rug heeft als heden beleeft. De jonge Borges bevindt zich op een bank in Genève aan de oevers van de Rhône; de oude auteur zit op een bank langs de oevers van de Charles die in Cambridge, ten noorden van Boston, stroomt.

De door de jonge Borges slecht gefloten criollomuziek van La Tapera  van Elías Regules noodzaakt de oude een gesprek aan te knopen met zijn jonge geestesbroeder. Het feit dat een geluid – eerst een melodie, vervolgens de woorden van de eerste strofe van het lied – de aandacht trekt van de oude Borges is veelbetekenend. Deze is namelijk blind geworden, het onherroepelijke lot dat hij zijn jonge vriend trouwens later in het verhaal zal voorspiegelen. Het lijkt een allusie op de theorie die stelt dat het uitvallen van het ene zintuig – in dit geval het gezichtsvermogen – welhaast altijd gecompenseerd wordt door een grotere gevoeligheid van een ander zintuig, het gehoor bijvoorbeeld. In het gesprek dat beide Borgessen vervolgens met elkaar hebben, wil de oude de jonge overtroeven met zijn kennis van zijn leven. Zo gauw de oude Borges op het terrein van zijn jongere equivalent komt, als hij het leven vertelt dat ook de jongere reeds aan zich heeft zien voorbijgaan, moet de kleine hem een aantal keer verbeteren. Alhoewel de herinnering aan de basis van het verhaal ligt – de oude moet eerst La Tapera herkennen vooraleer hij in contact kan treden met de jonge Borges – wordt het geheugen uiteindelijk als onbetrouwbaar aangewezen. Om het geheugen te kunnen beschuldigen zet Borges zijn eigen levensverhaal in.

 

3. In 1970 onderneemt de Argentijnse auteur een proeve van autobiografie tijdens een verblijf in New York. (2) In een vijftigtal bladzijden bespreekt hij zijn odyssee die in zijn geboortestad Buenos Aires begon, hem naar Europa voerde, waar hij een belangrijk deel van zijn jeugd doorbracht, en hem terug naar Argentinië leidde waar hij zijn belangrijkste werken schreef.

De lezer van deze tekst mag dan al vele elementen herkennen die elders door de auteur in verhalen verwerkt werden, het raadselachtige begin betekent een regelrechte aanval op de autobiografie. Borges laat het begin van zijn autobiografische fabel samenvallen met het oprakelen van zijn eerste herinnering. “Je ne saurais dire si mes premiers souvenirs remontent à la rive orientale ou à la rive occidentale du lent et boueux fleuve de la Plata, à Montevideo où nous passions de longues et paresseuses vacances dans la villa de mon oncle Francisco Haedo, ou à Buenos Aires, où je suis né, en plein centre de cette ville, en 1899, rue Tucumán, entre Suipacha et Esmeralda, dans une petite maison sans prétention appartenant à mes grand-parents paternels.” (2 – p. 233) Niet de twijfel van de oude man op zoek naar zijn eerste herinnering verontrust, maar wel de dominante plaats die de rivier, de Plata, erin inneemt. De autobiografie kan immers na deze expliciete verwijzing naar de rivier slechts gelezen worden in het licht van het verhaal “De ander”, waarin de Rhône en de Charles de jonge aan de oude Borges koppelen. We kennen de teletijdmachinale capaciteiten van de rivier in het oeuvre van Borges. Enkel de rivier, het duizendjarige beeld van Heraklitus kan Borges terug doorheen de tijd voeren, naar zijn kinder- en jeugdjaren, naar zijn eerste publicaties, naar de auteurs die hij toen leerde lezen en begrijpen. Maar als een autobiografie vanaf het begin in het perspectief kan gelezen worden van een verhaal dan worden de waarheidspretenties grondig onderuit gehaald. De autobiografie blijkt besmet. Een verhaal tussen de verhalen.

Diegene die beide verhalen, zowel “De ander” als het “Essai d’autobiographie”, in beschouwing neemt, moeten de overlappingen tussen beide teksten opvallen. Overlappingen die de waarheid die de autobiografie is, aan het wankelen brengt; overlappingen die de grenzen van de fictie aangeven. Waarheid en fictie zijn twee communicerende vaten, zo vertelt ons de volgende passage in het verhaal “De ander”. Vooraleer de dubbelgangers van elkaar afscheidnemen, heeft de oude man nog een laatste orakel voor zijn jongere equivalent in petto dat aangeeft waarop het noodlot hem nog zal tracteren: zijn blindheid. “Als je zo oud geworden bent als ik zal je je gezichtsvermogen bijna helemaal kwijt zijn. Je zal alleen geel zien en licht en donker. Maak je geen zorgen. Geleidelijk blind worden is niets tragisch. Het is zoiets als een lange schemering in de zomer”. (1 – p. 19) Identiek luidt het in de “Essai d’autobiographie”: “Ma cécité avait progressé graduellement depuis mon enfance. C’était comme un lent crépuscule d’été. Il n’y avait rien là de particulièrement pathétique ou dramatique.” (2 – p. 280) Wat is het statuut van deze letterlijke herhaling? Deze herhalingen liggen in het verlengde van eerdere pogingen van Borges om waarheid en fictie met elkaar in verbinding te brengen in de hoop de pretenties van beide te ondergraven. In die zin was de “Essai d’autobiographie” noodzakelijk. De proeve is het sluitstuk van Borges’ levenslange ambitie om beide zachtjes te kelderen door ze in elkaar te doen overgaan. Maar de letterlijke herhalingen hebben ook nog een andere betekenis. Deze licht op door ze achtereenvolgens te lezen en ze langzaam te laten inwerken. “Niemand hoeft zich zorgen te maken”, “Het is niets tragisch” echoot het op het snijpunt van de twee teksten. Alhoewel deze zinnen in beide teksten toch een andere bijklank hebben omdat ze tot ons komen via een andere vertelinstantie – in “De ander” klinkt de voorspelling van de oude Borges bijtender dan in de “Essai d’autobiographie” – wijzigt de herhaling op zijn beurt de betekenis van Borges’ uitspraak over blindheid. Door middel van de herhaling slaagt Borges er nog meer in dat wat hem overkomen is te bagatelliseren. Het feit dat hij zelfs geen andere woorden nodig heeft om het hem aangedane leed te laten beklijven, ontdoet het gegeven van alle sentimentaliteit en dramatiek. Zijn blindheid is slechts een kapstok voor een gevleugeld en opgebruikt zinnetje. Van geladenheid die tot grote gevoelens en dito uitspraken inspireert, blijft de oude blinde man gespeend.

Misschien moeten we de herhaling nog vanuit een ander gezichtspunt benaderen, namelijk dat van de blindheid zelf. We zeiden reeds dat we ons concentreren op de overlappingen tussen beide verhalen. Overlappingen die we als echo’s willen beschouwen. Deze metafoor – de echo – legt beide verhalen op de tijdas en laat ze in elkaar opklinken en resoneren. De bijna letterlijke herhaling van bepaalde passages krijgt door de specifieke omstandigheden waarin Borges werkte een speciale betekenis. De blinde Borges heeft beide teksten niet geschreven maar gedicteerd. Het lijkt alsof Borges niet kon ontsnappen aan deze verwoordingen omwille van de suprematie van het geheugen waaraan Borges omwille van zijn blindheid onderworpen was. Borges was niet meer in staat om te schrijven, te lezen, te herschrijven, te schrappen. Zijn fysieke conditie verplichtte hem om zinnen te denken, deze te herdenken en, voor zover mogelijk, te onthouden. Borges schreef letterlijk teksten uit het hoofd. De herhalingen kunnen nu echt als echo’s begrepen worden. In zijn proeve tot autobiografie legt Borges ook zelf de relatie tussen zijn blindheid en zijn schrijfactiviteit. Borges was er zich van bewust dat zijn blindheid het geheugen als een onmisbaar maar uiterst dominant instrument van zijn auteurschap noodzakelijk maakte. “Comme je ne pouvais faire de brouillons, j’étais de me rabattre sur ma mémoire.” (2 – p. 280/281)

Borges brengt zijn blindheid tenslotte ook in verband met de grote metafoor voor het geheugen: de bibliotheek. Het toeval wou namelijk dat twee van Borges’ voorgangers op de directeurspost van de Argentijnse Nationale Bibliotheek ook blind werden. “Deux de mes éminents prédecesseurs, José Marmol et Paul Groussac, eurent le même destin.” (2 – p. 280) Maar alweer maakt hij zich ervan af met een kwinkslag: “Dans mon poème je parle de l’ironie splendide de Dieu qui m’accordait à la fois 800.000 livres à lire et la cécité.” (2 – p. 280)

 

4. Voor zijn verhaal “De bibliotheek van Babel”, opgenomen in de bundel “De Aleph” werd Borges – in tegenstelling tot wat vele lezers vermoeden – niet geïnspireerd door de imposante Nationale Bibliotheek van Argentinië. (3) In werkelijkheid schreef Borges het verhaal in een piepkleine, gemeentelijke bibliotheek in het zuidwesten van Buenos Aires waar hij zijn eerste job vervulde als “eerste assistent”. “Mon histoire à la Kafka, La Bibliothèque de Babel, visait à être une version cauchemardesque et amplifiée de cette bibliothèque municipale, mais certains détails du conte n’ont aucune signification particulière.” (2 – p. 274) De bibliothecaris van een afgedankte verzameling boeken in een verpauperd deel van een Argentijnse stad zette zich in de kelder of op het dakterras aan het schrijven van wat de grootste overdrijving aller tijden moet zijn, “De bibliotheek van Babel”. Paradoxaal genoeg hanteerde Borges realistische, hem door zijn praktijk van bibliothecaris aangeboden maten om de basiseenheid van de bibliotheek – de zeshoek die aan vier wanden volgepropt zit met boeken – te bepalen: “Le nombre des livres et des rayonnages que je rapporte dans l’histoire était exactement ceux que j’avais sous les yeux.” (2 – p. 274)

In het verhaal “De bibliotheek van Babel” beschrijft Borges de ruimtelijke consequenties van de uitputtende combinatie van een eindig aantal symbolen. De vermenigvuldiging gehoorzaamt slechts aan twee principes: 1) elke vermenigvuldigingspoging vindt zijn grens in het formaat van het boek waarin zij genoteerd wordt -“elk boek heeft vierhonderdtien bladzijden; elke bladzij veertig regels, elke regel ongeveer tachtig zwarte letters” (3 – p. 127); 2) elke vermenigvuldigingspoging heeft slechts recht op één schriftelijke weergave, “er zijn, in de omvangrijke Bibliotheek, geen twee gelijke boeken.” (3 – p. 131) Als alle uitdrukkingsmogelijkheden uitgeput zijn, is alles wat betekenis heeft, of kan krijgen, voorhanden. In deze allesomvattende ruimte bevindt zich een verteller die zijn verhaal schrijft.

De verteller, een bibliothecaris natuurlijk, hoopt dat een “wezen” verantwoordelijk is voor deze (pro-)creatie, God of iets anders. Maar de bibliothecaris verzoekt de goden tegelijkertijd dat tenminste één mens de catalogus der catalogi, het boek der boeken zou mogen ontdekken en lezen (opdat deze het roer van de schepping in handen zou kunnen nemen). De lezer van het totaalboek die de schepping naar zijn hand zou zetten, zou de dwaze uitwassen van de vermenigvuldiging uitroeien, de bibliotheek rationaliseren. Tot dat moment blijft de bibliotheek een oneindige, zichzelf herhalende ruimte. Want deze ruimte werd niet door een machine ontworpen die alle permutaties scrupuleus controleerde, en alle toevalligheden als “error” van de hand deed. Neen, de bibliotheek mag dan al geen herhalingen bevatten, indien er ergens iets mis ging, vertaalde dit ongeluk zich onvermijdelijk in een boek dat op enkele details na reeds bestond. Als de goddelijke machine ergens haperde, werd de ruimte met een verkapte herhaling opgezadeld. Het zijn deze haperingen van de schepping die de Bibliotheek tot een oneindige, eindeloze ruimte omvormen. De Bibliotheek bevat geen herhalingen want “er zijn altijd verschillende honderdduizenden onvolmaakte facsimiles: van werken die slechts in een letter of een komma verschillen.” (3 – p. 133)

Borges beschrijft de rustplaats van de talloze onbegrijpelijke en enkele leesbare en (reeds) betekenisvolle boeken als “een bol, waarvan het juiste middelpunt een willekeurige zeshoek is, en waarvan de omtrek onbereikbaar is.” (3 – p. 127) De bibliothecaris die zich in een willekeurige zeshoek bevindt, de basiseenheid van de bibliotheek, mag zich in het centrum van het universum wanen dat zich links en rechts, boven en onder uitstrekt. Enkel het inkijken en lezen van het totaalboek, het compendium van al het overige, de catalogus van de catalogi, het boek der boeken, comprimeert deze onmetelijke ruimte tot de afmetingen van een boek waarvan de bladen flinterdun zijn, en waarvan het einde al even onbereikbaar is als de afsluitende muren van de bibliotheek van Babel.

 

5. In het verhaal “Het boek van zand” uit de gelijknamige bundel komt de verteller in het bezit van het Boek der Boeken. Hoe ziet het boek eruit? “Het was een boekdeel in octavo, in linnen band (…); ik was verrast door zijn ongewone gewicht. Op de rug stond Holy Writ en daaronder Bombay. (…) De karakters waren mij onbekend. De bladzijden, die ik versleten en van een armoedige typografie vond, waren in twee kolommen verdeeld zoals in Bijbels. De tekst was dicht opeen gedrukt en geordend in korte verzen. In de bovenhoeken van de bladzijden stonden Arabische cijfers. Het viel me op dat op de even bladzijden (bijvoorbeeld) nummer 40.514 stond en op de oneven, de volgende ,999. Ik sloeg de bladzij om: op de achterkant stonden acht cijfers. Er was ook een kleine illustratie (…).” (1 – p. 148) De man die het boek aan de verteller, de bewoner van de flat op de vierde verdieping van een huis in de Belgranostraat, wil verkopen beschrijft het heilige boek als volgt: “Hij zei mij dat zijn boek het Boek van zand heette, omdat het boek en het zand geen van beide een begin of een einde hebben.” (1 – p. 149) De bewoner van de Belgranostraat komt op dezelfde manier in het bezit van het boek als de verkoper: hij ruilt het boek voor een geldsom en een bijbel. De eindeloze zoektocht naar de eerste zowel als naar de laatste bladzijde van het boek levert niets op. Telkens eindigt het zoeken in de constatatie dat er nog bladzijden tussen kaft en vingers verscholen liggen. Lezen kan de nieuwe eigenaar ook niet: “De karakters waren mij onbekend.” Zo zet het boek enkel aan tot het zoeken van zijn begin en zijn einde, tot het ontsluieren van de betekenis van de arabische cijfers in de bovenhoeken van de bladzijden en het inventariseren van de tekeningen “die door een ruwe kinderhand gemaakt leken.” (1 – p. 148) Het Boek drijft de bezitter ervan tot wanhoop. De laatste bezitter ervan, de bewoner van de Belgranostraat, legt het ergens verloren in de Nationale Bibliotheek die hij nadien nooit meer bezoekt; zelfs de straat waar deze zich bevindt, verklaart hij tot verboden terrein.

 

6. In “De bibliotheek van Babel” gaat de bibliothecaris op zoek naar het “Boek der Boeken” om de chaos te bemeesteren, de oneindigheid (te wijten aan de irrationele goddelijke veronachtzaamheden), de verblinding, het dolen in het onmetelijke labyrint ongedaan te maken. Eenmaal in het bezit van het oneindige boek, de catalogus der catalogi, het Boek van zand, blijkt het boek, Gods aantekeningenboekje, al even duivels. Net als de ruimte eindigt het boek niet. Verdwalen in een met boeken volgestouwd labyrint, of met je ogen blijven kleven aan een nimmer eindigend boek, wat is het verschil? Het slachtoffer van beide duivelse beproevingen is verblind, verward, ten prooi aan een omvangrijke en ordeloze massa (boeken of bladzijden). Met het verhaal “Het boek van zand” commentarieert Borges zijn verhaal “De bibliotheek van Babel”. De Escheriaanse ruimte wordt als een pathetische voorstelling van de hand gewezen. De lezer dient geen beeld van de oneindige ruimte voorgeschoteld te krijgen om de reddeloosheid ten opzichte van de chaos te laten aanvoelen. Een boek dat niet eindigt, volstaat.

De manier waarop de gepensioneerde bibliothecaris het duivelse boek van zand neutraliseert opdat het niemand meer zou terroriseren, katapulteert het fantastische verhaal in de brute werkelijkheid. Het volstaat dit zwarte gat, het Boek van zand ergens verloren te leggen in een doodgewone bibliotheek opdat het volstrekt onschadelijk zou worden. Het “onmogelijke” boek, deze dramatische incarnatie van de oneindige splitsing van alles wat is, de verdichting van de oneindige ruimte, de bibliotheek van Babel, blijkt onnatrekbaar in de Nationale Bibliotheek, die op het moment dat het “onmogelijke” boek erin verloren gelegd werd “slechts” negenhonderdduizend boeken verzameld had, een peulschil als we ons even een beeld trachten te vormen van de onmetelijke Bibliotheek van Babel. Eigenlijk, zegt Borges, hebben we zelfs aan de werkelijkheid genoeg om de verblinding die de hoeveelheid aanricht aan te tonen, want in een doodgewone bibliotheek kan men verdwalen, of iets kwijt geraken. De eindige bibliotheek blijkt misschien wel een afdoend middel tegen duivelse, goddelijke en andere mysterieuze krachten, ze toont daarnaast haar eigen broze legitimiteit. Want is het wel een kwaliteit om in de mogelijkheid te verkeren het Boek van zand, dit zwarte gat te kunnen toedekken? 

Het boek van zand en de bibliotheek van Babel zijn overdrijvingen die het ware gelaat van de bibliotheek als beeld voor het geheugen ontmaskeren. Evenmin met betrekking tot het heelal, het boek van zand of de bibliotheek van Babel is het ons gegeven door te dringen tot de uiterste grens van het geheugen, of tot een volledige inventaris te komen van alles wat er zich in bevindt. Het geheugen is een labyrint waarin het makkelijk verdwalen is. Wij kunnen trachten het iets te ontlokken, maar worden slechts iets toebedeeld als het geheugen van goede wil is. Afpersing noch smeekbedes leiden ergens toe. Niet wij dringen door tot ons geheugen, het is het geheugen dat zich aan ons opdringt.

“Toen daalde hij af in zijn geheugen, dat hem oneindig voorkwam, en hij slaagde erin om uit die maalstroom een verloren herinnering op te diepen (…).”, schrijft Borges in “De maker”, de tekst waarnaar een bundeling met proza en gedichten genoemd werd. (4 – p. 8) Op deze manier beschrijft hij het gevecht van een blind wordende man met zijn geheugen. De blinde man, die we moeiteloos met Homeros kunnen identificeren, “slaagde erin” het geheugen te verschalken, en aan de hand van zijn pas verworven buit, met de hulp van de herinnering zelf het geheugen te bemeesteren: “Uit die herinnering ontsproot een andere herinnering (…)” (4 – p. 9) Het kennisarsenaal van een blinde bevindt zich uitsluitend in het geheugen. De blinde kan zich niet bedienen van boeken, als verlengstukken van wat er in het geheugen opgeslagen ligt. De blinde zit opgesloten in de omvangrijke en ordeloze massa die zijn geheugen is. Die massa moet hij trachten te bedwingen. Aan het opdringerige verweer van het geheugen moet hij trachten te weerstaan.

 

7. Op 3 augustus 1977 hield Borges in het Coliseo-theater in Buenos Aires de laatste in een reeks van zeven lezingen, handelend over blindheid. (5) De lezing is slechts een samenvatting van wat Borges elders over dit onderwerp schreef. De lezing laat ons echter toe de talloze toespelingen in zijn gedichten en verhalen nauwkeuriger te begrijpen, al bevat ook deze lezing talrijke letterlijke herhalingen die ons opnieuw confronteren met de dominante rol van het geheugen in het denken en schrijven van de oude Argentijn. “Mijn geval is niet speciaal dramatisch. (…) (Mijn blindheid) heeft zich sedert 1899 zonder dramatische momenten uitgebreid, een traag vallen van de avond dat meer dan een halve eeuw heeft geduurd.” (5 – p. 159)

Aan het begin van de lezing brengt Borges zijn blindheid duidelijk in beeld. “De mensen denken dat de blinde zit opgesloten in een zwarte wereld. (…) Een van de kleuren die blinden (of in ieder geval deze blinde) missen is het zwart; een andere het rood. (…) De wereld van een blinde is niet de nacht die de mensen veronderstellen. (…) De blinde leeft in een tamelijk onbestemde wereld, waaruit hier en daar een kleur opdoemt: voor mij nog het geel, nog het blauw (al kan dat blauw groen zijn), nog het groen (al kan dat groen blauw zijn). Het wit is verdwenen of vervloeit met het grijs.” (5 – p. 158) De blinde moet het stellen met wat hij toegespeeld krijgt van zijn resterende zintuigen, en met wat hij al weet, wat opgeslagen ligt in zijn geheugen. Hij kan niet meer lezen, ook niet wat hij aan het papier toevertrouwt. De werkelijkheid is niet meer toegankelijk, maar ook in het hoofd staat alles op zijn kop. We hoeven er slechts “De bibliotheek van Babel” en “Het Boek van zand” op na te lezen om te dramatische implicaties te begrijpen van het overgeleverd worden aan de wanorde en chaos van het geheugen. Waarom de “tamelijk onbestemde ruimte” waarin Borges zich bevond nadat hij blind geworden was niet als het geheugen zelf voorstellen? Hoe kan diegene die in deze “wereld van mist, van groenige of blauwachtige, vaag lichtende mist” vertoeft, opereren?

 

8. Borges wist als geen ander dat blindheid zijn wereld reduceerde tot de grenzen van zijn geheugen, en wat zijn andere zintuigen dat geheugen nog konden bevoorraden. In het “Essai d’autobiographie” geeft Borges echter ook de implicaties op zijn schrijfpraktijk aan: “Une deze conséquences marquantes de cette infirmité fut l’abandon graduel que je dus faire du vers libre pour m’en tenir à la métrique classique. De fait, la cécité m’amena à pratiques de nouveau l’art du poème. (…) Le vers régulier est pour ainsi dire transportable. On peut descendre la rue, circuler en métro, tout en composant et en polissant un sonnet, car la rime et le mètre ont des vertus mnémotechniques.” (2 – p. 280/281)

In Borges’ “klassieke” gedichten lezen we niet alleen letterlijk de gevolgen van zijn blindheid – het strenge ritme, het rijm, de herhaling van zinnen en verzen die hij reeds eerder aan het papier had toevertrouwd, de opsomming – we kunnen eveneens constateren dat Borges voortdurend de “regelmaat” thematiseert. Het vergt weinig inspanningen om deze regelmaat tot de door Borges zo geroemde herhaling (van de loop der dingen) te herleiden. Tot besluit zal ik straks een poging in die zin ondernemen, voorlopig interesseren me de kleine handvaten waaraan de blinde man zich optrok. In de dichtbundel “Het geheimschrift” alludeert het gedicht “De roem” op een dergelijke hulpmiddelen. (6 – p. 90) “Dankbaar te zijn voor het schaakspel en de jasmijn, de tijgers en de hexameters.”, dicht Borges. Naast het schaakspel en de hexameter vindt de aandachtige lezer tal van dergelijke middelen die “de tamelijk onbestemde wereld” kunnen organiseren. “De liefde voor het Duits en de nostalgie naar het Latijn te belijden.” heet het in hetzelfde gedicht. Cadanzen verklaren Borges’ aantrekkingskracht tot een ander blind auteur, James Joyce, en verleidde de oude Borges eveneens tot het studeren van het oude Saksisch. Naast sonnetten schreef Borges liedjes, haikus. Zijn liefde voor de tango en de milonga mag misschien ook vanuit deze invalshoek begrepen worden. (Wandelen in de stad Buenos Aires was zelfs voor Borges kinderspel: het stratenpatroon is een fijnmazig dambord.) In het gedicht “Het web”, opgenomen in de bundel “De gezworenen” zet Borges de hexameter naast de spiegel. (7 – p. 21) Ergens in het gedicht staat er: “De eerste spiegel, de eerste hexameter.” De spiegel geeft net als de hexameter greep op het bestaan. Zonder spiegel beheerst verbrokkeling, versplintering, ja, verblinding het beeld dat de mens van zichzelf heeft.

 

9. In de collectie van het Centre Pompidou bevindt zich “een kubieke meter oneindigheid”, een werk van Michelangelo Pistoletto dat bestaat uit zes aan elkaar geklonken en gebonden spiegels. Deze zes spiegels die een kubus vormen, zetten de eeuwigheid en de oneindigheid uiteen die Borges zoekt in het gelaat van de ander, dezelfde. Elke blik in de ogen van een gelijke is een moment dat nooit meer voorbijgaat. De ontmoeting met dezelfde is een tautologie, een verdubbeling die de schijn heeft van een eeuwige herhaling, zoals twee tegenover elkaar staande spiegels een glimp geven van de eeuwigheid. Naast de ontmoeting met dezelfde biedt ook de herhaling zelf, of de gewoonte uitzicht op eeuwigheid. Met het componeren van een hexameter of een haiku wou Borges iets van eeuwigheid of oneindigheid doen oplichten. Borges’ liefde voor het Duits en het Latijn spiegelt eveneens zijn verlangen naar een voorspellende systematiek, een logica die het gehele verleden in zich meedraagt en tegelijkertijd een schaduw werpt op de toekomst. Vanuit het laatste woord kan de rest van de zin afgeleid worden, net zoals de laatste en winnende zet alle eraan voorafgaande zetten van een schaakpartij bevat.

“In de spiegel van deze nacht kom ik te staan/Voor mijn onbevroede, eeuwige gezicht./De cirkel gaat zich sluiten. Ik wacht op de voltrekking.” (8 – p. 31) De ander heeft zich gemeld, dezelfde. Keren we terug naar het verhaal “De ander”. In februari 1969, op een bank langs de Charles in Cambridge zit de oude, vermoeide Borges; aan de andere kant van de oceaan heeft de jonge equivalent postgevat op een bank aan de oevers van de Rhône in Genève. Op die bank in Cambridge vond Borges de eeuwigheid, want de ontmoeting met zijn jongere vriend. De banken waarop beide mannen plaatsnamen, waren de eeuwige bron van het nooit ophoudende leven. Maar na de eerste ontmoeting waarvan hij verslag deed in het verhaal “De ander” zag Borges van elke verder contact, en dus ook van de oneindigheid af. Eind december 1985 reisde Borges samen met Maria Kodama naar Genève om het definitief slot te schrijven van zijn autobiografie. De auteur overleed er op 14 juni van het jaar 1986.

 

 

Noten

(0) L’Univers de Borges loopt nog tot 31 januari in het Centre Pompidou.

(1) Jorge Luis Borges, Het boek van zand (vertaling: Mariolein Sabarte Belacortu), De Bezige Bij, Amsterdam, 1985, 159 pp.

(2) Jorge Luis Borges, Livre de préfaces, suivi de: Essai d’autobiographie (vertaling: Michel Seymour Tripier), Gallimard, Paris, 292 pp.

(3) Jorge Luis Borges, De Aleph (vertaling: Annie Sillevis), De Bezige Bij, Amsterdam, 1976, 169 pp.

(4) Jorge Luis Borges, De maker (vertaling: Barber van de Pol), De Bezige Bij, 1988, 103 pp.

(5) Jorge Luis Borges, Zeven Avonden (vertaling: Barber van de Pol), De Bezige Bij, Amsterdam, 1984, 186 pp.

(6) Jorge Luis Borges, Het geheimschrift (vertaling: Robert Lemm), De Bezige Bij, 1984, 157 pp.

(7) Jorge Luis Borges, De gezworenen (vertaling: Robert Lemm), De Bezige Bij, 1986, 127 pp.

(8) Jorge Luis Borges, Gedichten 1923-1977 (vertaling: Robert Lemm), De Bezige Bij, 1984, 217 pp.