width and height should be displayed here dynamically

Michael Snow

Panoramique, zo heet de overzichtstentoonstelling van fotografisch en filmisch werk van de Canadees Michael Snow. Ze liep in augustus en september 1999 in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten en in het Filmmuseum, en nu in het Centre national de la photographie te Parijs.

Michael Snow is bij ons vooral bekend als cineast, onder meer vanwege de eerste prijs die zijn Wavelength kreeg op het festival van de experimentele film van Knokke-Zoute in 1967. Snow omschrijft zichzelf als “een amateur die films maakt als een muzikant, schildert als een fotograaf, muziek maakt als een schilder”. Dat amateurisme slaat minder op een gebrek aan beheersing van het medium, dan op een verwonderde bevraging ervan. Snow maakt films en foto’s als een ‘primitief’, niet onhandig, maar wel alsof er nog geen verworven gebruikswijzen, procédés voor de technische manipulatie van die beeldmachines zijn. Die verworvenheden overnemen, lijkt zijn stelling, is een te gemakkelijke manier om vragen over wat die machines produceren – dingen die wij beelden noemen – uit de weg te gaan, en is te vaak de aanleiding om probleemloos op een transparant, realisme beogend gebruik van het medium over te stappen.

Toch is de eenvoud van zijn werk oms bedrieglijk. Shade (1979) bijvoorbeeld bestaat uit een perspex plaat met daarop een onopvallende man in een grijs pak, vanop de rug gezien. Over zijn hoofd hangt, in perspectief, een licht hellend dun wit kader. Wie argeloos voorbijwandelt, wordt plots attent gemaakt op het feit dat het werk, dat ongeveer op ooghoogte hangt, er aan de andere kant precies hetzelfde uitziet. Gelet op het feit dat Shade duidelijk transparant is, zou dat niet mogen verbazen, maar dat doet het wel. Die eenvoudige ervaring stelt terzelfder tijd zowel wat je redelijkerwijs zou mogen verwachten als het daadwerkelijke verwachtingspatroon acuut aanwezig. En het kruispunt tussen die twee valt samen met dat tussen de inhoud van de voorstelling en de eigenschappen van een medium.

Voor werk dat soms conceptueel wordt genoemd – Snows eigen reactie: “Als ze daarmee bedoelen dat ik goed voorbereid ben…” – vertoont het een toch wel sterke interesse voor de relatie tussen medium en materie. Snow speelt niet binnen de retorische krijtlijnen van het spel van de esthetische emancipatie, of van de tegenstelling tussen conventionele representatie en geconsacreerde onderwerpen enerzijds, en avant-gardekunst anderzijds. Hij gaat niet zozeer uit van de idee dat de conventionele vormen van representatie voor de kunst uitgeput zijn, als wel van de vaststelling dat we nauwelijks weten wat voorstellingen, afbeeldingen zijn of hoe we ermee omgaan. Zijn onderzoek van een medium, of het nu film of fotografie is, voegt zich dan ook niet naar de gemakkelijke tegenstelling tussen werkelijkheid en illusie.

In de film Presents (1981-1982) gaat de camera van rechts naar links over een scène, en dan weer terug. Dat traject wordt verschillende keren afgelegd en de personages gaan steeds onvaster op hun benen staan. Tot je als toeschouwer beseft dat het niet de camera is die beweegt, maar wel het hele decor dat voor de camera heen en weer wordt gereden. Dat gaat verder tot het decor uit elkaar lijkt te gaan vallen. De ons zo vertrouwde camerabeweging wordt hier, door die omkering, een bevreemdend, mechanisch en gewelddadig filmisch procédé. Dan gaat de camera, lawaaierig als een hijskraan, zelf rondbewegen op de scène. Ze duwt dingen uit de weg, breekt de tafel, perst de acteurs tegen de muur tot een decorwand naar buiten valt. Door toedoen van die handelingen wordt de camera dan weer begrepen als een zelfstandige entiteit, als een wezen dat rondkijkt en baldadig een ruimte verovert.

Heel dit filmfragment maakt duidelijk dat er een wederzijdse metaforisering, besmetting plaatsvindt tussen de menselijke perceptie en de machinale registratie door de camera. In het resultaat daarvan zijn mens en machine niet meer radicaal te scheiden. Samen zijn oog en camera een soort superoog geworden dat, zoals in La Région Centrale, rondkijkt in de wereld zoals de Pathfinder op de planeet Mars.

Michael Snow is niet geïnteresseerd in de vermeende ‘ontmaskering’ van een ‘illusie’ – het scheiden van de delen – maar in de evidentie van het autopoëtische karakter van een medium. Hij geeft zich rekenschap van het problematische karakter van ‘systemen’ van ‘conventionele representatie’, zonder een gemakkelijk antwoord te willen geven. Het oordeel dat ze ‘uitgeput’ zijn, wordt opgeschort in ruil voor de jongensachtige, avontuurlijke verbazing over het ‘wat’ ervan.

De maan, gefilmd, geprojecteerd, is als het licht van een zaklantaarn; de verticaal voorbijsuizende bergrand doet denken aan de filmstrook; de snelheid van de camerabeweging verandert de rotsbodem in kleurige vlekken op de pellicule. Het is het uit elkaar trekken van onderwerp en voorstelling, zonder dat de band breekt, dat de spanning, een soms duizelingwekkend heen-en-weer, doet ontstaan, waar Snow zijn onderwerp van maakt.

Zijn werk neemt niet de vorm aan van een wederzijdse kritiek van vorm en inhoud, van medium en materie, of van het ene medium op het andere, maar van een tussenin, een benadrukking van wat in de ellips blijft, een – zo noemt Hubert Damisch het – concert van verschijningsvormen. De wereld van Snow bevindt zich noch voor, noch aan gene zijde van de spiegel, maar precies halverwege.

 

• Panoramique, een overzichtstentoonstelling van Michael Snow loopt van 26 januari tot 20 maart in het Centre national de la photographie, Rue Berryer 11, 75008 Parijs (01.53.76.12.32). Bij de tentoonstelling hoort een publicatie met naast bio- en bibliografie, teksten van Hubert Damisch, Alain Fleischer, Walter Klepac en Michael Snow zelf. ISBN 2-86754-122-0.