width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

41

januari-februari 1993

Blindheid

Keren we terug naar het voorjaar van 1991. De koude oorlog is nog maar nauwelijks bedwongen of de Verenigde Naties beslissen het golfstaatje Koeweit terug te vorderen van een dictator “wiens machtsdrang ingeperkt moet worden”. We keren terug naar deze oorlog omdat een belangrijk hedendaags denker, de Fransman Paul Virilio, onder andere deze gebeurtenis heeft aangegrepen om een aantal stellingen te formuleren omtrent kijken en bekeken worden. Onze ogen worden bedreigd, luidt één van de conclusies van Virilio. Zij zijn het finale slachtoffer van de beeldenoorlog die met de schijngevechten in de woestijn gepaard gaan.

“We zijn verzadigd geraakt van alle beelden, in het bijzonder van de actualiteitsbeelden.” Niet Paul Virilio is aan het woord, maar de Franse fotografe Sophie Ristelhueber, die zes maanden nadat de laatste soldaten de woestijn verlaten hadden, het slagveld bezocht. “Fait“, de titel van een fotoreeks en -boek, is het laconieke antwoord van Ristelhueber op “Desert shield” en “Desert Storm”. Met de nevenschikking van foto’s vanuit de lucht en vanop de grond wil Ristelhueber elke zin voor schaal en verhouding ondermijnen. “We beschikken over moderne instrumenten om alles te kunnen zien, te kunnen vatten, maar in werkelijkheid zien we niets.” Ristelhueber wil vanuit de schijnbare afwezigheid (van mensen) op zoek gaan naar sporen. In Koeweit zag ze een woestijn die geen woestijn meer was.

Alhoewel Virilio en Ristelhueber enkele gelijkaardige conclusies poneren, openen zij totaal verschillende betekenisregisters. Twee andere teksten in dit nummer – respectievelijk over beelden van gesloten ogen, en teksten van een beroemde blinde – willen blindheid op hun beurt andere betekenissen ontlokken.

Eenmaal een thema aan een bundel teksten kleeft, begint het deze te beheksen. In de rest van dit nummer waart het spook van een uitspraak van Broodthaers rond: “Weldenkend zijn of niet zijn. Blind zijn.” Het is aan de lezer om het thema te negeren of, integendeel te waarderen als een volwaardige invalshoek. Thematische bekommernissen houden ook nooit op hun schaduw te werpen. In de komende nummers zullen we dan ook blijven terugkomen op “dit fijne instrument, het oog” (Borges). Net zoals we in dit nummer uitdrukkelijk aansluiting zoeken met de in de vorige nummers opgestarte discussie over provincialiteit, het atelier van de kunstenaar, …