width and height should be displayed here dynamically

British Vision

In het fraai gerestaureerde Museum voor Schone Kunsten van Gent loopt tot 13 januari de bijzonder boeiende tentoonstelling British Vision. Eindelijk waagt een Vlaams museum zich nog eens aan een grote, ja grootse tentoonstelling en weet het daarvoor ook de nodige fondsen te verwerven bij de overheid en privésponsors. De vele jaren werk die conservator Robert Hoozee in het project stak, zijn niet voor niets geweest. Deze ambitieuze tentoonstelling maakt zijn doelstellingen waar en schiet ze misschien zelfs voorbij.

British Vision heeft als ondertitel observatie en verbeelding in de Britse kunst 1750-1950. Het eerste en sterkste deel van de tentoonstelling illustreert de zin voor observatie in de Britse landschapsschilderkunst. De tentoonstelling opent met een schilderij van Joseph Wright of Derby – A Philosopher Lecturing on the Orrery. Een aantal figuren is gegroepeerd rond een planetarium. Wright geeft verschillende manieren van kijken weer: verwondering over het magische object bij de kinderen die er met hun neus op zitten en een meer afstandelijke kijk (én stijgende leeftijd) bij de andere aanwezigen. De grijze astronoom in rode mantel domineert het doek en geeft zijn observaties door aan een bediende die ze minutieus noteert. De figuren die rond deze afbeelding van het universum cirkelen, symboliseren de verschillende reacties die de mens in de loop van de geschiedenis heeft op het universum, van betovering en verwondering tot een afstandelijke en wetenschappelijke houding. Er is voor Wright geen twijfel dat de astronoom het toppunt van het menselijke denken representeert.

Deze verheerlijking van de empirische observatie, zo dierbaar aan de verlichting én de Britse handelsgeest, vinden wij doorheen het hele eerste deel van de tentoonstelling. Robert Hoozee is een specialist van het werk van John Constable en heeft aan die schilder terecht een ereplaats gegeven met twee prachtige grote doeken en een serie kleiner werk. Bij Constable stond, zowat voor het eerst in de moderne tijd, de objectieve observatie centraal, ook al maakte hij zijn werken – op basis van schetsen – meestal in de studio. In een lezing zei hij ooit: “Schilderkunst is een wetenschap en behoort te worden beoefend als een onderzoek naar de wetten van de natuur.”

Het is niet de enige band die in de tentoonstelling tussen schilderkunst en wetenschap gelegd wordt. Het is zelfs een beetje jammer dat dit ‘slechts’ een kunsttentoonstelling is, want British Vision is natuurlijk ondenkbaar zonder de Royal Societies en andere wetenschappelijke instellingen en filosofen en wetenschappers als Francis Bacon, Isaac Newton, John Locke en David Hume. Die typische empirische manier van de Britten om naar de werkelijkheid te kijken beperkte zich niet tot de kunst.

In de tentoonstelling is ook mooi, haast onbekend werk opgenomen zoals een kleine tekening van Cornelius Varley: de studie van een schuit op het droge. Ze werd geobserveerd en getekend met behulp van een graphic telescope (een soort geperfectioneerde camera lucida), en haast geometrisch afgebeeld. Dit soort werk roept de vraag op of ‘British vision’ niet eerder een ‘burgerlijke visie’ was, een individuele vorm van kijken, die ontstond in de Italiaanse en Vlaamse steden van de 14de en 15de eeuw (vaak, als wij David Hockney mogen geloven, met behulp van spiegels, camera obscura’s…); een burgerlijke visie die ook ten grondslag lag aan de befaamde Hollandse schilderkunst uit de Gouden Eeuw, die in de late 17de en 18de eeuw door de machtige handelsnatie Groot-Brittannië werd overgenomen en dus helemaal niet zo typisch Brits is, maar in die tijd wel het best door de Britten vertegenwoordigd werd. Voor enkele getoonde voorbeelden van ‘Brits kijken’ vind je makkelijk een pendant van ‘Italiaans’, ‘Vlaams’, ‘Hollands’ of ‘Frans kijken’; leg het prachtige zicht op Napels van Thomas Jones bijvoorbeeld eens naast de zichten op Rome van Pierre-Henri de Valenciennes of sommige schilderijen van Jean-Baptiste Camille Corot die even ‘fotografisch’ aandoen.

Op die manier is er heel wat te ontdekken en dit deel van de tentoonstelling is hoogst interessant en stimulerend – of deze bepaalde manier van kijken nu werkelijk Brits is of niet. Tegelijk wil deze tentoonstelling echter ook een overzicht van de Britse kunst zijn. Die Britse kunst is veel meer dan observeren alleen. Een ander belangrijk aspect ervan is het visionaire. Want het rationalisme kan niet zonder irrationalisme, het koel objectief observeren niet zonder visionair dromen. Het best belichaamd wordt die dubbelzinnigheid in een ets die William Blake in zijn typische stijl maakte van Isaac Newton. Een ets die helaas niet op deze tentoonstelling te zien is. De visionair Blake vereerde Newton als grote geest en verafschuwde hem tegelijk omwille van zijn strikt rationele wereldvisie (over Newtons alchemistische experimenten was in die tijd niets bekend). Het werk van Blake illustreert goed hoe realiteit en visioen érg dicht bij mekaar liggen in de Britse kunst. Was trouwens Lewis Carroll (van wie op video een ingesproken versie van Alice in Wonderland getoond wordt) niet het pseudoniem van de wiskundige Charles Dodgson, die zich als wetenschapper vermaakte met allerlei wiskundige puzzels en raadsels?

Jammer is dat vanaf de ronde Jef Lambeauxzaal de tentoonstelling de strikte chronologie verlaat. Een heleboel visionairen worden op een hoop gegooid: Blake, Henry Fuseli en John Martin, maar ook de Prerafaëllieten en zelfs al de moderne kunst. En hier verliest de tentoonstelling aan focus. De moderne kunst is – met haar hang naar abstractie – helemaal tegengesteld aan de empirische ‘British vision’. Het is bovendien niet bepaald de beste periode van de Britse kunst, die dienstbaar wordt aan een internationale stijl. Je krijgt in het laatste deel van de tentoonstelling nogal wat middelmatige werken te zien of werken – zoals van Ben Nicholson – die trachten deze twee haast tegengestelde artistieke projecten met elkaar te verzoenen zonder er werkelijk in te slagen. Natuurlijk is er veel om dat goed te maken: het werk van Francis Bacon, David Hockney en vooral Stanley Spencer (wie ook maar één keer in Tate Britain is geweest vergeet dat onthutsend naaktportret van hem en zijn vrouw nooit).

Jammer is dat de veertien werken die van Spencer getoond worden nogal verspreid hangen over de tentoonstelling. Jammer is ook dat het in Groot-Brittannië zo belangrijke genre van het portret geen grotere nadruk krijgt. Of dat de beeldhouwkunst, de ruggengraat van de Britse kunst sinds Henry Moore, er bekaaid van afkomt. Of dat de lijn niet doorgetrokken wordt naar de generatie van Damien Hirst. Want wat is er Brits dubbelzinniger dan zo’n doorgezaagde haai of koe, wetenschappelijk object en freakshow tegelijk? Maar goed, daarmee zou je deze nu al omvangrijke tentoonstelling nog verder uitbreiden.

British Vision aarzelt tussen het benadrukken van de observatie en verbeelding in de Britse kunst en het idee om de héle Britse kunst voor te stellen. Kortom, er wordt geschipperd tussen het intellectuele uitgangspunt en het verlangen van de overheid, uitleners en sponsors: een spektakel waar zoveel mogelijk publiek op afkomt. In de huidige museumcontext is een tentoonstelling als British Vision misschien de best denkbare: een helder artistiek discours waarbij je bedenkingen kan hebben, maar dat inspirerend werkt, dat uitmondt in een spektakelstuk waar de sponsors blij mee zijn.

• British Vision tot 13 januari in het Museum voor Schone Kunsten van Gent, Citadelpark, Gent (09/240.07.00;www.mskgent.be). De fraaie en omvangrijke catalogus bevat teksten van Robert Hoozee, John Gage en Timothy Hyman: British Vision. Waarneming en verbeelding in de Britse kunst van 1750 tot 1950, Brussel, Mercatorfonds, 2007. 90-6153-747-2 (Nederlands); 978-90-6153-748-9 (Engels).