width and height should be displayed here dynamically

Cold War Modern – Design 1945-1970

Wie zich het voorbije jaar naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van Expo 58 afvroeg of die late jaren vijftig nu echt zo’n vrolijk feestje van polkadots, tupperware, Presley, Bardot en Expostijl waren, zoals vele herdenkingspublicaties en -happenings lieten uitschijnen, of de wereldtentoonstelling en de wereld die ze toonde werkelijk op zo’n universeel en naïef geloof in de toekomst waren gebouwd en of de jonge consumentenmaatschappij niets dan een kritiek- en fantasieloos modernisme heeft gevoed, zal zijn wantrouwen in al die zorgeloosheid meer dan bevestigd zien in Cold War Modern. Deze tentoonstelling in het Londense Victoria & Albert Museum presenteert de moderne kunst- en cultuurproductie uit de periode 1945-70 en sluit daarmee chronologisch aan bij de tentoonstelling uit 2006, Modernism 1914-1939. Designing a New World. Een vervolgtentoonstelling, Post-Modernism, is gepland voor 2010.

Net zoals haar voorganger is Cold War Modern opgevat als een ambitieus public event, met studiedagen en symposia voor specialisten, maar ook talrijke lezingen, workshops en filmavonden die het onderwerp onder de aandacht van het grote publiek moeten brengen – met succes overigens. Waar het er bij de Modernism-tentoonstelling vooral om ging levendige en breed gedocumenteerde verbanden te leggen tussen de vele icoonprojecten van het modernisme uit het interbellum, begeeft Cold War Modern zich in een veel minder gecanoniseerde periode uit de geschiedenis van de moderne architectuur, design en kunsten. Meer nog, hoewel de periode 1945-70 steeds meer de interesse van historici wegdraagt, bestaat er nog lang geen consensus over de precieze afbakening ervan en evenmin over de belangrijkste tendensen en thema’s. Wel vallen er telkens sleutelbegrippen als wereldwijde verspreiding en versnippering van het modernistische gedachtegoed en idioom, fascinatie voor technologie en wetenschap, en onzekerheid of angst omtrent de maatschappelijke betekenis van de eigen cultuurproductie. Ook de curatoren van Cold War Modern, Jane Pavitt (University of Brighton en V&A) en David Crowley (Royal College of Art), kaarten deze elementen impliciet aan, maar doen dit vanuit een specifieke, sterk politiek getinte invalshoek: het cultuurklimaat van deze periode, zo luidt het, werd niet zozeer bepaald door agenda’s uit de kunstwereld, maar werd bovenal politiek gestuurd door de supermachten van de Koude Oorlog – de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten.

Cold War Modern structureert de evoluties in dat cultuurklimaat aan de hand van acht min of meer chronologisch geschikte thema’s. De jaren 40 werden gekenmerkt door Anxiety and Hope in the Aftermath of War: de problematiek van de pragmatische wederopbouw en de actieve promotie van de wereldvrede. In deze periode, vanaf 1947, vestigde zich ook de binaire wereld van communisme versus kapitalisme, een oppositie die tot de dood van Stalin (1953) expliciet uitgespeeld werd in de kunsten (Conscription of the Arts), kortweg: abstracte kunst versus socialistisch realisme. Met de culturele dooi onder Chroesjtsjov verviel de communistische weerstand tegen moderne kunst en architectuur, consumptiegoederen en entertainment, en ontstond een Competition to be Modern. Een van de belangrijke bijdragen van de tentoonstelling bestaat uit het documenteren van deze competitie aan weerszijden van het IJzeren Gordijn, waarbij de klassiek westerse commentaar dat het Oostblok achterop hinkte grondig genuanceerd wordt. Het jarenlange onderzoek dat aan de tentoonstelling voorafging, bracht een weelde aan weinig bekende projecten uit het Oostblok (Polen, Tsjecho-Slowakije, Oost-Duitsland, Sovjet-Unie) samen. De opstelling werkt enthousiasmerend en wekt verwondering op. Niettemin stelt zich de vraag waarom de (niet-Amerikaanse) bewegingen en productie aan deze zijde van het IJzeren Gordijn grotendeels uit het blikveld zijn gelaten. Ze hadden wellicht de binaire logica van de competitie kunnen verrijken.

Begin jaren 60 toonde de Koude Oorlog zich van zijn grimmigste kant. De kunsten documenteerden de dreiging van de Bom eerder cynisch (Crisis and Fear). De in 1957 ingezette space race draaide op volle snelheid en gaf tegelijk aanleiding tot talrijke utopische en dystopische projecten en Space Odysseys. Waar de tentoonstelling met deze thema’s de cultuurproductie vooral als gewillige media van de politieke agenda presenteert, toont het deel Revolution de kritische en expliciet militante rol van de kunsten rond 1965-71. The Last Utopians pakt uit met de utopische, technologisch gestuurde projecten en beelden van Archigram, Himmelblau of Haus-Rucker-co. Aansluitend kent de tentoonstelling met de korte evocatie Fragile Planet een eerder bruusk einde, lang voor en los van de val van de Muur, waarbij de zorg voor de blauwe planeet als het ware de betekenisloosheid van de politieke agenda’s suggereert.

Door resoluut voor een politieke leidraad te kiezen projecteert Cold War Modern een soort alternatieve visie op de spanning tussen modernisme en het latere postmodernisme. Immers, zo luidt de kernhypothese van de tentoonstelling, ‘meer modern zijn’ in (militaire en civiele) technologie, wetenschap, cultuur en kunst was dé drijfveer van alle betrokkenen in de Koude Oorlog. Deze focus impliceert wel dat de hele cultuurproductie willens-nillens in of tegen een officieel politiek-modernistisch discours werd ingezet. Die politieke agenda plaatst de geselecteerde werken en de fragmenten van het dagelijks leven in een erg unheimlich licht, een contextualisering die soms verhelderend, dan weer beperkend werkt. De tentoonstelling krijgt hierdoor onbedoeld een bijna thematisch karakter, waarbij het vaak politiek onafhankelijke statuut van de kunsten onderbelicht blijft. De complexiteit van deze periode komt daardoor niet altijd ten volle tot haar recht, wat bijvoorbeeld wel het geval was in die andere thematische blockbuster over deze periode, Les années pop (Pompidou, 2001).

Niettemin brengt Cold War Modern, tentoonstelling en begeleidende publicatie, een verbluffende hoeveelheid nieuw onderzoek op een aanstekelijke manier onder de aandacht van het grote publiek. Niet alleen de geografische uitbreiding van het blikveld van de internationale naoorlogse cultuurhistoriografie wekt bewondering, ook de feitelijke selectie en de grondige stoffering van personages, objecten en verhalen geven blijk van een hoge contextgevoeligheid. Door het tonen van zoveel opmerkelijk en vaak vergeten werk, maar ook door het ‘bewijzen’ van soms onwaarschijnlijk expliciete links tussen politiek en ontwerp, wordt Cold War Modern wellicht een referentie in de historiografie van het naoorlogse design. Want natuurlijk is ons vrolijk knipperende Atomium zowel inhoudelijk als politiek gerelateerd aan Eisenhowers Atoms for Peace-programma, hoewel weinig Belgen wellicht ooit de associatie hebben gemaakt.

• De tentoonstelling Cold War Modern liep tot 11 januari in het Victoria & Albert Museum en reist vervolgens naar Rovereto (MART, Museo di arte moderna e contemporanea di Trento e Rovereto, 29 maart – 26 juli 2009, www.mart.trento.it) en Vilnius (National Gallery of Art, 5 oktober – 14 december 2009).

• Jane Pavitt and David Crowley (red.), Cold War Modern – Design 1945-1970, London, Victoria & Albert Museum, 2008. ISBN 978-1-851-77570-5.