width and height should be displayed here dynamically

Congoville

Ook in België werkt het koloniale verleden door in het heden, onderhuids en weinig opvallend, maar evengoed concreet en duidelijk zichtbaar in het stedelijk landschap. In de denkbeeldige stad Congoville worden de materiële en immateriële sporen van de beeldvorming, denk- en geheugenbeelden van deze veelgelaagde geschiedenis uitgediept. De impuls voor de tentoonstelling was historisch onderzoek naar de voormalige Koloniale Hogeschool Middelheim, die aan het gelijknamige museumpark grenst. Het museum werd opgericht toen de hogeschool, waar de toekomstige koloniale elite opgeleid werd, nog actief was. Het gefundeerde zelfonderzoek naar dit koloniale en imperialistische verleden, waarvan de rijke catalogus met nieuwe kennisproductie eveneens blijk geeft, is een essentieel onderdeel van het streven naar dekolonisatie. Om die koloniale geschiedenis niet enkel te benaderen vanuit het eigen perspectief werd gastcurator en kunsthistoricus Sandrine Colard aangetrokken, specialist op het gebied van koloniale fotografie.

In het museumpark vormt de notie van een verborgen palimpseststad Congoville het kader voor dertig werken waarin ‘sporen’ van het koloniale verleden worden onderzocht. De meesten van de vijftien kunstenaars zijn Afrikaans of van Afrikaanse afkomst, of anders staat de koloniale en postkoloniale geschiedenis van Congo en België sinds lang centraal in hun werk. Colard introduceert de flaneur, de archetypische figuur van de moderne metropool, als een tweede – zij het minder diepgaand – tentoonstellingsconcept: de bezoeker bewandelt Congoville via de flanerende ogen, lichamen en geesten van de kunstenaars. Hoewel die andere karakteristieke negentiende-eeuwse figuur, de detective, een doeltreffender zoeker van ‘sporen’ is, zouden diens wetenschappelijke deductiemethoden te eendimensionaal zijn voor een verkenning van de vele met Congoville verbonden beelden, stemmen, herinneringen, misstanden, trauma’s, vooroordelen, machtsverhoudingen en terreur – voor een deconstructie van de ‘geest’ van koloniale ideologieën en utopieën. Flaneurs laten zich drijven door de sporen die zij onderweg tegenkomen, ze laten het verleden spreken in plaats van dat ze het proberen te ontleden.

Een van de eerste werken is de sculptuur The Aesthetic Observer (2021) van Maurice Mbikayi. Deze goedgeklede ‘esthetische observeerder’ (ongetwijfeld ook een verwijzing naar de internationale kunstbeschouwer) beziet de wereld vanuit zijn wereldbolhoofd door twee telelenzen, en natuurlijk door zijn smartphone. Zijn maatpak en hoge hoed uit computerklavieren verwijzen zowel naar elektronisch afval als naar de uit Centraal-Afrika afkomstige grondstoffen voor hedendaagse technologie. De figuur doet denken aan de Congolese sapeur/sapeuse uit de jaren zeventig en tachtig, een tegenhanger van de dandy-flaneur. Specifiek aan de sapeur/sapeuse was dat de chique, modieuze uitdossing meestal in schril contrast stond met zijn of haar armoedige afkomst.

Niettegenstaande de omzwervingen van de historische flaneur, wordt de bezoeker in het Middelheimpark aangespoord om een vast parcours te volgen. Dit zal vooral praktisch zijn ingegeven, maar het leverde ook de mogelijkheid op om werken van eenzelfde kunstenaar inhoudelijk-ritmisch te verdelen over de route, zoals de optimistische bijdrage van Pascale Marthine Tayou waarmee de tentoonstelling opent en afsluit. Het park wordt betreden via zijn Le Chemin du Bonheur (2012): gezette keien van het bestaande pad zijn beschilderd met felle kleuren; het alternatieve pad dat ontstaat, schetst, als aanzet, een gelukkigere toekomst. De tentoonstelling besluit met La Paix des Braves (2019/2021): een stapel straatstenen – een aantal aan één zijde fel beschilderd – waarop een witte vlag prijkt. Zoals in veel van de werken in Congoville is de symboliek manifest en historisch gelaagd. Straatstenen staan symbool voor protest en revolutie; de witte vlag is een internationaal vredessymbool.

Een deel van het parcours leidt rechtstreeks de koloniale geschiedenis in. Een handvol propaganda- en nieuwsfilms uit de jaren dertig tot vijftig verspreid over de tentoonstelling confronteert de bezoeker met flagrante koloniale retoriek. Langs de laan naar de voormalige Koloniale Hogeschool staat een vlaggenparade van aan elkaar genaaide jutezakken van de hand van Ibrahim Mahama. Vroeger gebruikt om Ghanese cacao naar het Westen te vervoeren, verwijzen de zakken naar de mondiale welvaartskloof die het gevolg is van koloniale en neokoloniale plundering. Ook de gevel van de Hogeschool, vandaag een gebouw van de Universiteit Antwerpen, is door Mahama bedekt met een lappendeken van donkere jutezakken, als verwijzing naar de gebrekkige aandacht voor de koloniale geschiedenis in het onderwijs in België (en elders). In de voormalige Hogeschool is de archieffilm Sous l’étoile d’or onderdeel van een bedachtzame installatie van Pélagie Gbaguidi over racistische denkbeelden in het onderwijs. De film uit 1939 toont het reilen en zeilen binnen het opleidingsinstituut, waar kloeke jongemannen (nooit vrouwen) werden getraind in koloniaal denken en besturen, en in praktische vaardigheden als brand blussen, autorijden of schieten. Het materiaal biedt een didactisch rappel van de historische achtergrond en ideologie die de werken in de tentoonstelling op veelal subtiele wijze bevragen, ‘bewandelen’ en herlezen – en daarmee pogen te ‘ontleren’.

Een van de centrale dilemma’s aangaande de culturele geheugensporen van het koloniale verleden betreft de betekenis en plaats van het monument. Meerdere werken in Congoville thematiseren de problematiek van het visualiseren en herdenken van een gedeelde, meerstemmige en complexe geschiedenis. Zo completeert Sammy Baloji’s The Other Memorial (2015) een bestaande gedenkplaats voor gesneuvelde geallieerde soldaten in de Eerste Wereldoorlog, de Église du Sacré-Coeur de Cointe in Luik, met de namen van de omgekomen Congolese soldaten die in de kerk geen plek kregen; reflecteert Kapwani Kiwanga met de plantaardige triomfboog Flowers for Africa. Rwanda (2019) op de vraag welke verhalen wel of niet in de geschiedenis worden opgenomen; en maakte Hank Willis Thomas een beeld dat een monument naar Afrikaans perspectief zou kunnen voorstellen: Justice, Peace, Work (Stolen Sword Punctum) (2019) zoomt in op de opgeheven arm van Ambroise Boimbo nadat hij op Onafhankelijkheidsdag de sabel van koning Boudewijn stal.

Ook de sporen die de Europese koloniale en imperialistische aanwezigheid in Afrika achterlieten, komen aan bod. Het werk van Ângela Ferreira richt zich op de utopische beloftes (en het failliet) van de modernistische architectuur in Congo, terwijl KinAct Collective en Maurice Mbikayi het westerse afval dat in Congo wordt gedumpt (elektronica, mechanica, rubber, kleding) hergebruiken en thematiseren. Baloji en Jean Katambayi gebruiken koper als nadrukkelijke referentie aan de (neo)koloniale en imperialistische exploitatie, plundering en dwangarbeid in de Katanga-mijnen.

Congoville is een sterk concept voor een wandeling, of beter reis, langs een wirwar van (denk)beelden over en uit het koloniale verleden die de beeldvorming over Congo in Europa hebben bepaald. Deze beelden hebben vorm gekregen ergens tussen verleden en heden, tussen België en Afrika, en bevinden zich vaak nog steeds in een ongrijpbaar tussengebied. De tentoonstelling laat zien dat een poëtische benadering recht kan doen aan de complexiteit van dit collectieve onderbewustzijn.

 

Congoville. Hedendaagse kunstenaars bewandelen koloniale sporen, tot 3 oktober in Middelheimmuseum, Middelheimlaan 61, Antwerpen.