width and height should be displayed here dynamically

Constant, New Babylon

New Babylon is een langlopend project van de Nederlandse kunstenaar Constant Nieuwenhuys, waaraan hij van 1956 tot 1974 werkte. Constant ontwierp een dynamisch labyrint dat voortdurend hervormd en aangepast kan worden door haar bewoners. De contouren van deze nieuwe woon- en maatschappijvorm worden zichtbaar in tal van maquettes, kaarten, tekeningen en schilderijen. Het project is opgebouwd rond liften, trappen en ladders die beweegbare platforms met elkaar verbinden en die op zich datagestuurd en programmeerbaar zijn. De kwaliteiten van de specifieke ruimtes zijn niet meteen duidelijk, maar versterken de algemene indruk van flexibiliteit en transparantie. In deze ruimtes leiden de inwoners van New Babylon een nomadisch bestaan, dat berust op de negatie en de ontwrichting van alle bestaande gewoonten, normen en conventies. New Babylon is het speelterrein van de homo ludens, waarin deze als mens volledig tot zijn recht kan komen als scheppend wezen, in overeenstemming met zijn diepste verlangens.

Vijfentwintig jaar na de laatste integrale presentatie van het project in het Haags Gemeentemuseum (1974) bracht het centrum voor hedendaagse kunst Witte de With Constants New Babylon terug onder de aandacht, met een overzichtstentoonstelling en een monografie. Mark Wigley, die vooral in architectuurmiddens ruime bekendheid geniet, werd aangeduid als curator. Hij schotelt de lezer een diepgravende studie voor, die rijkelijk put uit bestaand archiefmateriaal. De tekst van Wigley is een uiterst zorgvuldige reconstructie van het ontstaan en de geschiedenis van New Babylon. Hij bespreekt het project aan de hand van de verhouding van Constants ideeën tot het situationisme en de internationale architectuurscène. Naast het essay van Wigley werd een indrukwekkend beeldenarsenaal samengebracht, een reeks sleutelteksten en een chronologie.

Wigley besteedt heel wat aandacht aan de relatie tussen New Babylon en het gedachtengoed van de Internationale Situationniste, de avant-garde-beweging die Constant mee oprichtte. Dat Constant na korte tijd zelf ontslag nam uit de beweging – en niet gedwongen werd door Guy Debord, zoals soms gesuggereerd wordt – is een belangrijke vaststelling. Wigley blijft het project van Constant echter zien als een praktijk van kritiek en provocatie, wat in overeenstemming is met de intenties van het door Guy Debord voorgestelde ‘unitair urbanisme’. De nadruk die de situationisten legden op de ontwrichting, het spel en de vrije creatie in het dagelijkse leven, krijgt bij Constant een concrete en specifieke invulling. De ideeën voor New Babylon verschillen echter van het unitair urbanisme in de wijze waarop gebruik wordt gemaakt van de bestaande stad. De flexibel ingerichte platforms maken deel uit van een reusachtige megastructuur die zich boven het bestaande stadslandschap verheft, wat de onafhankelijkheid ervan beklemtoont. Het project voor New Babylon wil een nieuwe totaliteit voorstellen, maar introduceert daardoor eenzelfde onveranderlijkheid als die van het heersende architecturale en stedenbouwkundige systeem, waarop het ontwerp kritiek wil leveren. Guy Debord daarentegen vatte het unitair urbanisme niet op als een nieuwe stedenbouwkundige doctrine, maar louter als kritiek op de gangbare stedenbouw en de spektakelmaatschappij in het algemeen. Het voornaamste verwijt van Debord aan het adres van Constant is dat zijn project uiteindelijk deel ging uitmaken van de spektakelmaatschappij die hij wou aanvallen. En dat verwijt was – gezien de recuperatie van Constants ideeën in het architecturaal en stedenbouwkundig vertoog – niet geheel onterecht. Wigley benadrukt echter een belangrijk verschil met het gangbare vertoog van de jaren ’60 en ’70, dat steeds gebaseerd bleef op het huis als paradigma, terwijl Constants project uitgaat van het primaat van het geëxplodeerde huis en de losgeknipte familiebanden.

Wigley voert Constant op als een hyper-architect, die zich een aantal eigenschappen (het gebruik van maquettes, de theorievorming, het geven van lezingen en het maken van tekeningen) van de architect aanmeet en die vervolgens intensifieert. Vandaar de wat modieuze ondertitel van het boek: The Hyper-Architecture of Desire. De stelling van Wigley is echter wankel en weinig overtuigend, temeer omdat Wigley zelf moet toegeven dat Constant zijn identiteit als kunstenaar uiteindelijk behoudt. De ondertitel van het boek wekt wellicht ook verkeerde verwachtingen. Tot het doordenken van New Babylon en het situationisme naar de huidige praktijk, geeft Wigley immers maar enkele bescheiden aanzetten. Hij vermeldt een reeks experimentele architectengroepen zoals Archigram, Superstudio, Archizoom, het OMA van Rem Koolhaas en het Londense NATO, naast theoretische doorwerking in het werk van onder meer Paul Virilio. Ook zijn interpretatie van New Babylon als voorafspiegeling van de elektronische ruimte kan niet overtuigen. Weliswaar brengen de interneteconomie en het draadloze telefoonnetwerk het tijdperk van de homo ludens een stap dichter bij. Toch leidt het elektronisch tijdperk in werkelijkheid tot een vermindering van het woon-werkverkeer en daarmee tot de bevestiging van het huis als paradigma van de samenleving, terwijl New Babylon precies gebaseerd is op de verdamping ervan.

Moeten we het project van Constant en de condities waarin het tot stand kwam ernstig nemen? Is het project – hoe utopisch het ook mag zijn – relevant voor de huidige praktijk? En moeten we het project eerder opvatten als kritische reflectie dan als beeldend kunstobject? Na het bekijken en analyseren van beelden en commentaren kan je deze vragen alleen maar met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Meer dan een specifiek voorstel voor een toekomstige wereld is New Babylon een vorm van weerstand tegen de heersende sociaal-ruimtelijke conditie. Deze publicatie maakt dit meer dan ooit duidelijk. De monografische aanpak van Wigley laat evenwel verschillende aspecten onberoerd, die nopen tot verder onderzoek. In het licht van de hernieuwde belangstelling voor het alledaagse vanuit het domein van architectuurgeschiedenis en stadsanalyse, is Constants geloof in de bevrijding van het dagelijkse leven hoogst interessant. De voorgestelde woon- en maatschappijvorm gaat echter voorbij aan de ‘micrologie van de macht’ (Foucault), de fijnmazige, psychologische machtsmechanismen die het individuele gedrag bepalen en haaks op het idee van individuele vrijheid staan. Wigley gaat nauwelijks in op de innerlijke tegenspraken in het project, die onwillekeurig aan het licht komen in verschillende tekeningen en schilderijen, en die het beeld van een harmonische, spanningsloze samenleving ondermijnen. Aanvankelijk zijn menselijke figuren in Constants project geheel afwezig, later verschijnen zij in tekeningen en schilderijen als schimmige silhouetten of rode vlekken. In de eindeloze Piranesi-achtige ruimtes ontbreekt elke perspectivische duidelijkheid. In Terrain Vague (1973) – dat geïnterpreteerd kan worden als Constants afscheid van New Babylon – tekent een lege, apocalyptische ruimte zich af tegen een nachtzwarte horizon. De tekeningen en schilderijen tonen vaak een gevoel van onbehagen of Unheimlichkeit en amenderen Constants verhaal over een utopische wereld die vrij is van machtsverhoudingen en ontberingen. Niet toevallig toont Constant de complexiteit van de menselijke conditie in zijn hoedanigheid van beeldend kunstenaar, en niet in die van architect, waarvoor Wigley hem wil verslijten.

 

• Mark Wigley, Constant’s New Babylon. The Hyper-Architecture of Desire werd in 1998 uitgegeven door Witte de With en Uitgeverij 010, Watertorenweg 180, 3063 HA Rotterdam (010/433.35.09). ISBN 90-6450-343-5.