width and height should be displayed here dynamically

Het museum van de natie

In het klassieke museum scheidt het glas der toonkasten het dode van het levende, het voorbije van het actuele, het speciale van het banale, het waardevolle van het waardeloze. Het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren is er zo een (gebleven). Binnenin rust het koloniaal verleden, buiten bruist het België van nu. ‘Het wat…?!’ Voelt u het ook aan, het anachronistische van onze natie? Voor het (overigens typisch Belgische) nestbevuilersgevoel ons weer eens overvalt, dienen we te bedenken dat de (notie) ‘natie’ zonder meer achterhaald is – overal dus – door de globalisering, een eufemisme, zeggen de samenstellers in hun inleiding van de publicatie Het Museum van de Natie, van kolonialisme tot globalisering, voor… neokolonialisme. Want the global village verhult een duale wereld: noord en zuid blijven grotendeels wat ze waren, respectievelijk rijk en arm. En ook van het oude causale verband daartussen blijft veel overeind. Eén kapitaal (!) verschil, toch: het feit dat transnationals, die nog ‘enkel zichzelf vertegenwoordigen’, de koloniserende rol van de naties hebben overgenomen, naties die op het vlak van de wereldeconomie niet veel meer in de pap te brokken hebben. Conclusie: niet het kolonialisme hoort thuis in het museum, maar de natie.

Betekent dit nu dat men de glazen kasten letterlijk een andere inhoud moet geven? In hun ‘catalogus voor een mogelijk museum’ doen de samenstellers dat alvast met hele zalen tegelijk. Maar eerst nog even de onvergelijkbare sfeer opsnuiven die er nu hangt, met twee personages uit Koen Peeters’ debuutroman Conversaties met K. (1988). Na het zien van de diorama’s met opgezette dieren, de vlindercollecties, de maskers en beelden in het paleis van de Parijse architect Girault, is de reactie eerder een vlucht voorwaarts: alles integraal bewaren, vijftig jaar lang verzegeld houden… daarna zal het vervreemdings- en verrukkingseffect zo mogelijk nog groter zijn.

Lieven De Cauter, Lode De Clercq en Bruno De Meulder gaan dan weer terug in de tijd, evoceren hoe het museum voortkwam uit de Exposition coloniale van 1897, maar hebben ook oog voor wat er te Tervuren niet gebouwd werd (de Cité mondiale), of voor wat er geen onderkomen vond: Paul Otlets Mundaneum, dat decennia lang rondzwalpte en verkommerde, en waarvan de opgelapte flarden thans het volk naar Bergen moeten lokken. Koloniale en wereldtentoonstellingen, panorama’s, panopticons en utopische stadsplannen hebben één ding gemeen: de droom van wereldbeheersing.

Ronald Soetaert weegt de mogelijkheden van het museum af tegen de opslag- en presentatiecapaciteiten van de digitale technologieën: de ‘virtuele geheugenpaleizen’ zouden het bezoek aan de reële kunnen voorbereiden, en zo het ‘analfabetisme’ van de doorsneetoerist verminderen.

In de filmwereld zijn de zonen die Vlaanderen uitzendt, nog steeds (op een of andere manier) missionarissen; amper had Daens in het verre Hollywood de harten der inboorlingen veroverd, of in zijn kielzog zond men een priester van een zo mogelijk nog groter kaliber de plas over. Deze Damiaan is voor Herman Asselberghs de aanleiding om van leer te trekken tegen het filmbeleid annex -industrie die de Vlaamse identiteit trachten op te hangen aan wat men denkt dat het buitenland zal bevallen. Maar het thema ‘lepra’ brengt hem bij Aids, en naar de vraag waarom de oorsprong ervan zo koppig in het ‘duistere hart van Afrika’ wordt gezocht.

Een ander onverwacht verband: Lesage suggereert dat West-Europese regio’s zich bij het afschudden van de nationale betutteling lieten inspireren door de onafhankelijkheidsbewegingen in de (ex)kolonies (vandaar de doorgedreven federaliseringen in Spanje, Groot-Brittannië en België). Meteen waarschuwt hij voor een groteske consequentie: als we het Vlaming-als-neger-gevoel met masochistische wellust blijven cultiveren, zou het weleens een voedingsbodem kunnen worden voor een Tervuren-Vlaams-reflex (thans is het museum, dat op Vlaams grondgebied ligt, nog in federale handen).

Mimesis tussen staatshoofden is in de volgende bijdragen aan de orde; Mobutu imiteerde zowel Leopold II als Boudewijn, schrijft Colette Braeckman; zij leidt de lezer Met Mobutu van Congo naar Zaïre, en Jan Blommaert brengt hem/haar Met Kabila van Zaïre naar Kongo: samen suggereren de titels een uitzichtloze cirkelbeweging; “Kabila-als-Mobutu, dus? Of toch eerder als Che? Of als Hitler? Neen, Clinton is het vergelijkingspunt,” motiveert Blommaert.

Tervuren vertelt over België en Congo, en zou iets willen, kunnen, moeten (?) zeggen over het huidige Afrika, en de wereld van nu. Daarom is dit boek in concentrisch vergrotende cirkels opgebouwd, en heten de delen ‘het museum’, ‘de natie’ en ‘de wereld’ – en dat laatste bevat ook twee uit het Engels vertaalde bijdragen, van Masao Miyoshi en Robert J.C. Young, die geïnspireerd door L’Anti-Oedipe van Deleuze en Guattari, het oedipale als een ‘inwendige kolonisering’ ziet.

U merkt het, aan de eenheid die ‘Tervuren’ vormt, valt heel wat verscheidenheid op te hangen. Maar wat het museum zelf betreft, blijft de fundamentele vraag of (en in welke mate) het geactualiseerd dan wel rigoureus geconserveerd moet worden, als symptoom van een bepaalde tijdgeest. In dat geval verandert het zelf in een museumstuk, een mogelijk onderdeel van een groter of metamuseum. Het een sluit het ander natuurlijk niet uit. Ik pleit voor zo’n ‘naast’, eerder dan een vervanging: een zelfstandig geworden aanvulling, zodat de luister en de ontluistering elkaar als twee vijandige broeders zouden weerspiegelen. Maar dat zal wel helemaal utopisch wezen.

 

• Het museum van de natie, van kolonialisme tot globalisering, red. Herman Asselberghs en Dieter Lesage werd in 1999 uitgegeven door Yves Gevaert Uitgever, Vinkstraat 160, 1170 Brussel (02/660.23.72).