width and height should be displayed here dynamically

Dayanita Singh. Dancing with my Camera

Dayanita Singh, Museum of Chance, 2013

De nadruk van de tentoonstelling Dancing with my Camera ligt op het werk dat Dayanita Singh (1961) de afgelopen twee decennia produceerde. De curatoren tonen zowel de motieven in het werk van Singh – onder andere klassieke Indiase muziek, dans, architectuur en het archief – als de verschillende presentatievormen waarvoor ze kiest: conventionele accrochages, boeken, filmprojecties, collages en ruimtevullende installaties.

Singh begon haar fotografische carrière in de vroege jaren tachtig als fotojournalist, aangevuld met enkele persoonlijke projecten. Een daarvan, gebaseerd op haar vriendschap met de Indiase muzikant en tablaspeler Zakir Hussain, leidde in 1986 tot de publicatie van Zakir Hussain. A Photo Essay, haar eerste fotoboek. De curatoren presenteren de maquette van het boek over Zakir Hussain als een voorbeeld van het belang dat de fotografe hecht aan een doorgedreven selectie en organisatie van haar opnames. Ook de presentatie van zeven leporelloboekjes uit de serie Sent A Letter (2008-2011) is daar een goede illustratie van. De leporello’s zijn de neerslag van de verschillende tochten die ze ondernam naar steden in India en zijn steeds gericht aan één persoon: iemand die ze tijdens de reis ontmoette of in haar gedachten had terwijl ze onderweg was. Elk boek heeft een eigen thema en een eigen ritme. Voor de constructie van elk boekje speelt Singh telkens met de elementen herhaling en verschil, waarbij ze uitgaat van een patroon en dat dan schijnbaar verstoort door een korte pauze in te lassen met een lege pagina of met een beeld dat het patroon onderbreekt, om het dan even verderop in het boek weer op te pakken en erop te variëren.

Tegelijkertijd zet Singh met deze leporello’s ook een belangrijke stap in de verdere publieke ontsluiting van haar werk. Door te kiezen voor de leporellovorm functioneren deze publicaties op twee manieren: als boek om in te bladeren en als object in de ruimte. Dat laatste aspect wordt in de tentoonstelling beklemtoond door ze te presenteren in langgerekte rechthoekige houten kaders, waardoor ze volledig opengeplooid kunnen worden getoond. Dit werk vormt een opstapje naar de latere installaties waarmee ze naam heeft gemaakt: haar zogenaamde ‘musea’, een soort modulaire structuren van met de hand vervaardigde teakhouten panelen waar foto’s zijn ingeschoven. Ze functioneren als een draagbare tentoonstellingsruimte en variëren in grootte en formaat, van vierkante zuilen tot grotere en complexere configuraties met meerdere vleugels, zoals bij het Museum of Shedding (2015). Het zijn presentatievormen die een grote flexibiliteit mogelijk maken. Niet alleen in fysieke zin, door vleugels te openen of te sluiten, maar ook doordat de beelden die ze bevatten op verschillende wijzen kunnen worden gerangschikt. Elke zijde of vleugel functioneert als een uitvergroot contactblad, met dat verschil dat elk beeld gemakkelijk kan worden ingewisseld voor een ander. Zo kennen de ‘musea’ geen vaste eindtoestand, maar staan zij altijd open voor verandering.

Een mooi voorbeeld is het Museum of Chance uit 2013, de eerste modulaire installatie die Singh maakte en tevens het eerste werk dat de bezoeker in de tentoonstelling ontmoet. Het bestaat uit 163 beelden, verdeeld over twee houten wanden die elk zeven panelen bevatten. In tegenstelling tot wat de titel suggereert, zijn de selectie en organisatie van de beelden niet toevallig tot stand gekomen. Integendeel: de ‘compositie’ laat een bijna muzikaal ritme zien dat de verschillende interesses van Singh met elkaar verweeft. De eerste panelen zijn opgebouwd rond een bewegend lichaam met handen die zich uitstrekken, wijzen, aanraken en strelen. Deze panelen worden onmiddellijk gevolgd door foto’s van lege ruimtes, ogenschijnlijk verstoken van elke menselijke activiteit en slechts gevuld met flessen, kleren, meubels – voorwerpen die herinneren aan menselijke aanwezigheid. Beide panelen installeren zo een basisspanning tussen beweging en stilstand, aanwezigheid en afwezigheid, waarop de volgende panelen dan verder kunnen variëren. Daar duiken beelden op van archieven (plaatsen waar de geschiedenis ‘te ruste(n)’ wordt gelegd), van drukpersen en filmprojectoren (om beelden in beweging te brengen) en filmstills van bevroren gebaren. Met de ‘musea’ heeft Singh een vorm gevonden waarmee ze niet alleen haar archief telkens opnieuw kan activeren, maar ook de conventionele lineaire lectuur van fotografische beelden (als serie of sequentie) kan doorbreken. Deze dynamische schikking verplicht de kijker zelf een eigen traject te kiezen waardoor hij meteen ook medeauteur wordt van het werk.

In haar werk blijft Singh dicht bij haar leefwereld. Ze geeft daarbij vooral blijk van een fascinatie voor muziek en muzikanten, voor dans en het bewegende lichaam, voor architectuur, voor het archief en voor intimiteit in vriendschappen. Zo wijdde ze verschillende reeksen en zelfs een film aan haar goede vriendin Mona Ahmed, een transgender vrouw die ze ontmoette in 1989 en die overleed in 2017. Deze zoektocht naar intimiteit kenmerkt ook de keuze van de plekken waar ze haar camera opstelt. Steevast kiest ze ofwel voor interieurs waar een directe, persoonlijke verhouding tot haar onderwerp mogelijk is (zoals kleedkamers, eet- en woonkamers en tourbussen) ofwel voor ruimtes waar geen mens meer te bespeuren is en enkel nog sporen van menselijke activiteit zichtbaar zijn (zoals trappenhallen, archieven en lege slaapkamers). Maar geen straatbeelden bijvoorbeeld, geen foto’s van de massa, van het drukke, volkse India. Singh fotografeert niet ‘de’ wereld, maar enkel ‘haar’ wereld. Voor haar is fotografie een instrument om het contact met haar leefwereld te behouden, niet om de wijde wereld te exploreren.

 

Dayanita Singh. Dancing with my Camera, tot 7 augustus, Martin-Gropius-Bau, Niederkirchnerstraße 7, Berlijn.