Le Songe de Torrentius
Op een steenworp van het Luikse bisschoppelijk paleis bevindt zich het zestiende-eeuwse Hôtel Torrentius. Het is ontworpen door schilder en architect Lambert Lombard en een van de meest opmerkelijke overgebleven renaissancistische stadspaleizen in de omgeving. In 1978 verwierf de Luikse architect en kunstverzamelaar Charles Vandenhove (1927-2019) het pand, dat zich op dat moment in een erbarmelijke staat bevond, net zoals een groot deel van het stedelijk weefsel rond de nabijgelegen Place Saint-Lambert. Vandenhove paste tijdens de renovatie verschillende ingrepen toe, zoals de voor zijn oeuvre kenmerkende vierkante – af en toe gekleurde – glaspartijen in ramen en deuren, de ranke wenteltrappen en het miniamfitheater achteraan de binnenplaats. ‘Het respect voor het gebouw sluit de vrijheid van een actuele ingreep niet uit, maar roept die op,’ schreef Geert Bekaert in 1982 over precies deze renovatie.
Vandenhove vestigde destijds zijn architectenbureau in Hôtel Torrentius en sinds 2019 huist in het gebouw de Fondation Jeanne & Charles Vandenhove. Deze stichting beheert onder meer het archief van de architect, stelt het open voor onderzoek en biedt technisch en architectonisch advies aan eigenaars van Vandenhove-gebouwen. Drie jaar na het overlijden van de architect opent de Fondation voor de eerste maal de deuren voor het publiek met de tentoonstelling Le Songe de Torrentius, gecureerd door kunstenaar Patrick Corillon.
Corillon en Vandenhove waren geen onbekenden voor elkaar: ze werkten in het verleden meermaals samen. Voor de woning Bonne Fortune in Luik – eveneens een renovatie, uit 2002 – maakte de kunstenaar motieven voor de gezandstraalde vensters, en in de dansschool van het Parijse Théâtre des Abbesses, voltooid in 1996, ontwierp hij een deel van de interieurdecoratie, met name het geëmailleerde plaatwerk. Zulke artistieke samenwerkingen ging Vandenhove graag aan gedurende een groot deel van zijn carrière. Meermaals liet hij kunstenaars op specifieke plekken in zijn bouwprojecten een werk maken, met naast een artistieke ook een bouwkundige functie. Zo ontwierpen Sol LeWitt, Niele Toroni en Marthe Wéry patronen voor de lambriseringen in het universitair ziekenhuis van Luik (1987), en Marlène Dumas, Luc Tuymans en Jeff Wall wandtapijten voor het Paleis van Justitie in Den Bosch (1998).
Ziekenhuizen, gerechtsgebouwen, theaters, sociale woningen: Vandenhove wilde de kunst opnieuw in dienst stellen van de maatschappij, en dat via zijn architectuur. Kunst en architectuur beschouwde hij daarbij als elkaars gelijken. Dat principe valt af te lezen aan Hôtel Torrentius, waar zijn goede vriend Léon Wuidar de plafonds decoreerde en Daniel Buren enkele wandbekledingen maakte. Vandenhove liet zich zijn leven lang door het werk van kunstenaars omringen, ook en vooral in zijn eigen werkomgeving. De nog net zichtbare verkleuringen op de muren, waar voorheen de kunstwerken hingen uit zijn eigen kunstcollectie, zijn daarvan de stille getuigen.
Le Songe de Torrentius blikt terug op het rijke architecturale oeuvre van Vandenhove en zijn naaste medewerkers. Verspreid over het gebouw wordt een selectie maquettes, tekeningen en door de architect ontworpen meubilair gepresenteerd. Het zijn vooral de niet-gerealiseerde ontwerpen die de aandacht trekken, waaronder de maquette en bijbehorende tekening voor een immens wijndomein in Bordeaux, met geestige referenties aan architecten als Andrea Palladio en Claude Nicolas Ledoux, of Vandenhoves bombastische ontwerp voor het Centre Pompidou in Parijs: de tongewelven en dichte volumes zorgden destijds voor veel gefronste wenkbrauwen.
Voor de tentoonstelling bleef de indeling van de kantoren haast ongewijzigd. Het oorspronkelijke meubilair – heuphoge Kewloxkasten met de prototypes voor de gedecoreerde lambriseringen uit het universitair ziekenhuis als tafelblad – dient als scenografie. De denk- en werksfeer van de architect die Vandenhove was, wordt haast tastbaar, en de talrijke snelle, terloopse tekeningetjes op de tentoongestelde schetsen scheppen een gevoel van nabijheid. In Vandenhoves architectuurtekeningen verschijnen hier en daar gezichten en posturen in deuropeningen en op gevel- en trapontwerpen. Het zijn zelfportretten, portretten van zijn echtgenote Jeanne Belvaux, maar ook van enkele renaissanceschilders: creatieve, intieme expressies in de marge van het werk, die de geest van de sfinx Vandenhove kenmerken. ‘On ne sait pas ce qui s’est passé dans sa tête,’ merkte een voormalige medewerker op.
Kunstenaar-curator Corillon toont ook eigen werk in de inkomhal van Torrentius, pal naast het indrukwekkende Les Suisses morts (1990) van Christian Boltanski (een van de hier overgebleven kunstwerken uit de Vandenhove-verzameling): een min of meer komische film die een inkijk biedt in het gebouw. Als een nachtelijke indringer loopt de kunstenaar rond in de crypte en op de bovenverdiepingen, en laat hij de bezoeker via de lichtbundel van een zaklamp meegluren in de privévertrekken. De film wekt een gevoel van discreet voyeurisme op, maar heeft ook iets theatraals. Het geheel wordt getoonzet door een zangerig voorgelezen melancholisch gedicht van Rainer Maria Rilke dat, weergalmend door de opeenvolgende vertrekken, de bezoeker de hele tentoonstelling blijft vergezellen.
Een andere interventie van Corillon zijn de tijdens de rondgang steeds weer opduikende kleine poppetjes, geïnspireerd op een kostuumontwerp van Vandenhove uit 1987 voor Jan Ritsema en Toneelgroep Amsterdam. Ze zijn origamigewijs gevouwen en voorzien van een gelaat uit de tentoongestelde schetsen. Gaandeweg worden die hoofden vervangen door uitgeknipte fotofragmenten van oude bekenden van Vandenhove, onder anderen de medewerkers uit zijn team en enkele bouwheren. De haast kinderlijke naïviteit waarmee ze gemaakt zijn, vormt een contrast met de gewichtigheid van Vandenhoves architectuur. Tegelijk dragen ze als geesten uit een ver of nabij verleden bij aan de (vervlogen) droom van een groots architectonisch oeuvre die de curator wil evoceren.
Was Charles Vandenhove drie jaar geleden nog niet ten hemel gedragen, dan is hij dat nu beslist wel. De witte, haast sacrale ‘Salle de Buren’ werd nota bene van een soort altaar voorzien, met hier en daar een weloverwogen ‘sacraal’ attribuut. Deze ruimte, met Vandenhoves tempelvormige maquette voor het Antwerpse Middelheimpaviljoen uit 1982, is in haar eenvoud de meest pakkende van deze architectuurtentoonstelling, al met al een intieme hommage aan een architect van wiens oeuvre een architectuurroute door de stad Luik is uitgestippeld.
• Le Songe de Torrentius, tot 27 augustus, Hôtel Torrentius, Rue Saint-Pierre 15, Luik.