De innerlijke ervaring. Maarten van Buuren
Maarten van Buuren (1948) is hoogleraar Moderne Franse Literatuur verbonden aan de Universiteit van Utrecht. Hij is tevens essayist en vertaler van onder meer Emile Cioran (Bestaan als verleiding, 2002), Paul Valéry (De macht van de afwezigheid, 2004 – een keuze uit de Cahiers) en Charles Baudelaire: mooi vormgegeven publicaties, uitgegeven bij de Historische Uitgeverij. Binnen dat fonds is begin dit jaar ook een essaybundel van Van Buuren verschenen, onder de titel De innerlijke ervaring: het gaat om teksten geschreven als inleiding op bovenvermelde vertalingen, om stukken uit tijdschriften als Armada, of om universitaire colleges. De afkomst van de essays geven de gespletenheid weer van de auteur: hij is een ‘lezer’ met een interdisciplinaire blik op het snijpunt van filosofie, beeldende kunst en literatuur, maar hij bekleedt ook een academische positie, wat zijn teksten altijd een licht didactisch karakter geeft, en hen ontdoet van hermetische of specialistisch-academische inzichten of ideeën. Zijn hoorcolleges over Proust (in 2005 uitgegeven op zeven cd’s door Home Academy) zijn bijvoorbeeld eerder synthetiserend van aard: ze moeten dan ook niet gezien worden als briljante bijdragen tot het internationale netwerk van Proust-scholars, maar wel als – voor het Nederlandse taalgebied uitzonderlijke – exhaustieve, nauwgezette en tegelijk toegankelijke presentaties van een zeer complex literair oeuvre.
De titel van de recente essaybundel is ontleend aan Georges Bataille: de expérience intérieure werd door hem gedefinieerd als de enige mogelijke vorm van hedendaagse, moderne mystiek in een wereld zonder God: een ervaring ‘binnenin de mens’. “De twintigste-eeuwse filosofen en kunstenaars”, schrijft Van Buuren in de inleiding, “hebben laten zien dat de mens nooit rechtstreeks toegang krijgt tot zijn eigen innerlijke ervaring, dat ze er de lange omweg voor moeten nemen via het denken of de kunst. Misschien kan de noodkreet van Nietzsche [“God is dood!”] inmiddels sussend worden beantwoord: hoewel we ‘losgekoppeld van de zon’ verweesd ronddolen in een bestaan zonder horizon, krijgen we er een nieuwe ruimte voor in de plaats, een ruimte waarin de kunstenaar vrij spel heeft. De belangrijkste functie van de kunstenaar blijkt niet langer het maken van beelden van de werkelijkheid, als waren het foto’s, maar het scheppen van beelden die toegang bieden tot de werkelijkheid.” Het is dat soort beelden en de manier waarop ze ontsloten kunnen worden, die Van Buuren opzoekt in het werk van 20ste-eeuwse denkers en kunstenaars.
Het boek is onderverdeeld in drie delen: een theoretisch-inleidend deel over de innerlijke ervaring, drie essays over Valéry, Musil en Proust (Mystici zonder God) en tenslotte De schoonheid van het onvolmaakte, met teksten over onder meer Van Gogh, Picasso en het ‘verval’ van het kunstwerk. Zo ontstaat er tijdens de lectuur een catalogus van de ‘innerlijke ervaring’, die echter door Van Buuren zelf niet wordt geëxpliciteerd. Anders gezegd: een anthologie van de moderne mystiek, die het moderne subject toestaat zichzelf even te vergeten. Walter Benjamin schreef over de Recherche van Proust dat het boek één grote zoektocht is naar het geluk. Die voor het kunsttheoretisch discours nogal ongebruikelijke uitspraak kan geëxtrapoleerd worden naar het uiteindelijke effect van de ‘innerlijke ervaring’. Er zijn enerzijds de artistieke mechanismen binnen het leven zelf (de onvrijwillige herinnering, de liefde voor de ander, de quasi-mathematische exploratie van de geest) zoals die beschreven zijn door Proust of Musil en bedreven door Valéry. En anderzijds zijn er de meer participatieve effecten die niet zozeer door de kunst worden beschreven, als wel erdoor teweeggebracht: zoals bij het bekijken van het ‘beschadigde’ werk van Lucio Fontana of zoals de ‘verscheurde’ kleurwerking in La berceuse van Vincent Van Gogh. Dit schisma loopt nagenoeg gelijk op met het onderscheid tussen beeldende kunst en literatuur – poëzie, waarin de taal ‘gesaboteerd’ wordt met een rechtstreeks extatisch effect tot gevolg, zoals Bataille het voorschreef, wordt daarbij even buiten beschouwing gelaten. Van Buuren koppelt zijn lectuur ongeremd aan persoonlijke ervaringen. De mémoire involontaire van Marcel die in A la Recherche du temps perdu een madeleinekoekje in kamillethee doopt, wordt vergeleken met het bekijken van een foto op een tentoonstelling in Parijs van de parafernalia van Baudelaire: het zien van een verhuiswagen herinnert Van Buuren in een flits aan het verhuisbedrijf dat zijn vader en grootvader voerden. “Wordt het vreemde van de afbeelding onverwacht in de intieme kring van mijn jeugdervaringen getrokken, en veroorzaakt dat mijn emotie? Ik denk het niet. Het lijkt me, integendeel, waarschijnlijker dat bekende beelden uit mijn jeugd er zozeer in worden vervreemd en in tijd en ruimte op afstand gezet, dat gevoelens die achter de herkenbare contouren van jeugdfoto’s opgesloten waren, nu kans zien te ontsnappen.” Ondanks – of net omwille van? – die toepassing van uit het leven gegrepen ervaringen, zijn het de meer zakelijke essays die het sterkst overtuigen: het is niet makkelijk om het ‘denken’ van Valéry of het ‘voelen’ van Proust te evenaren – althans toch niet als men achteraf besluit om er ook, in een nevengeschikte positie, over te schrijven. De trilling van kleuren – het essay over Vincent van Goghs ‘navolging van Christus’ vormt daarentegen een uitzonderlijk gedetailleerde weergave van een modern oeuvre, hier aan de hand van een close reading van de correspondentie van Van Gogh. Bovendien wordt voorzichtig voorgesteld om de strijd die Van Gogh leverde tussen naturalisme en symbolisme – geheel in het kader van de essaybundel – om te vormen tot ‘spiritueel naturalisme’. Hetzelfde kan gezegd worden over de inleiding op de vertaalde selectie uit de Cahiers van Valéry. Het werk wordt op een onderbouwde en gedetailleerde manier in een aannemelijke figuur geplaatst, en vaak is dat al genoeg om aan te geven hoe moderne geesten ‘gewerkt’ hebben ‘na de dood van God’ – en wat dit werk daarom nu kan betekenen.
Het impliciete motto of naschrift bij het traject dat op die manier langs deze onderwerpen loopt, zou ontleend kunnen worden aan Emile Cioran: “Laat ik er geen doekjes om winden: alles wat ons verhindert om in te storten, elke leugen die ons beschermt tegen onze verstikkende zekerheden is religieus.” Het is wat dat betreft jammer en moeilijk verklaarbaar dat Van Buurens uitstekende inleiding op Bestaan als verleiding van Cioran niet in de bundel is opgenomen – het had het boek als geheel misschien een minder bezadigd en meer kritisch karakter kunnen geven, of het denken kunnen compliceren en problematiseren. Het neemt niet weg dat er zinnen en passages in De innerlijke ervaring staan, die inzicht kunnen bieden in zowel enkele sleuteloeuvres van de moderne tijd, als in het moderne leven zelf.
• De innerlijke ervaring. Essays over waarneming, beeld en geheugen van Maarten van Buuren verscheen in 2007 bij Historische Uitgeverij, Westersingel 37, 9718 CC Groningen (050/318.17.00; info@histuitg.nl;www.histuig.nl). ISBN 978 90 6554 4735.