width and height should be displayed here dynamically

De Janssens Werken (BAVO) en architectuur in Antwerpen – een paneldiscussie

24 april 2009 - Bureau AWG Architecten (Antwerpen), Gideon Boie, Maarten Schmitt, Bob Van Reeth, Pieter Uyttenhove (moderator)

Inleiding

Van 10 april tot 25 mei 2008 liep in 35m3-box in deSingel te Antwerpen een tentoonstelling van BAVO – een duo architectuurcritici bestaande uit Gideon Boie en Matthias Pauwels – onder de titel De Janssens Werken. In een speciaal nummer van het architectuurtijdschrift A+ noemde BAVO De Janssens Werken zonder omhaal een ‘charmeoffensief in zes delen’ dat de bedoeling heeft om architecten aan te zetten een positieve bijdrage te leveren aan het stadsproject van Antwerpen – het Antwerpen van Patrick Janssens. In de 35m3-box hingen onder meer posters van bouwwerken gerealiseerd onder het bewind van Patrick Janssens, die voorzien waren van de naam van de burgemeester in handgeschreven kapitalen: PATRICK. Tevens kon je in deSingel een model van een vertrouwenscode inkijken tussen de architecten en ’t Stad, en in de wandelgangen van deSingel was een informatiebox geplaatst waar ‘architecten en bezoekers zich [konden] informeren over de vele kansen die ’t Stad hen biedt om hun steentje bij te dragen voor de Antwerpse zaak’. De tentoonstelling omvatte verder een Open Oproep en een Architectengids en er was ook een ‘klantendienst’ in ondergebracht. De ongebreideld positieve toon van de presentatie had een ironisch effect. Het leek duidelijk om een kritische persiflage te gaan op de manier waarop Patrick Janssens de architectuur voor zijn politieke kar spande. Interessant was ook de reactie van de burgemeester zelf, die in De Standaard liet optekenen dat hij ‘geen moeite had met deze vorm van kritiek’. De tentoonstelling De Janssens Werken vormde samen met de recente deining rond architectuurprojecten in Antwerpen – met name de Oosterweelverbinding – voor De Witte Raaf de aanleiding om onderstaande paneldiscussie te organiseren. Vertrekkend van De Janssens Werken discussiëren Gideon Boie, Maarten Schmitt, Bob Van Reeth en Pieter Uyttenhove (moderator) over diverse vragen betreffende de rol van architectuur en de omgang met architectuur in de stad Antwerpen. Graag hadden we deze discussietekst in een van de afgelopen twee nummers – over Antwerpen – gepresenteerd, maar om praktische redenen kon het panelgesprek pas later plaatsvinden en komt het in dit nummer terecht.

 

Welke architectuurkritiek?

Pieter Uyttenhove: Gideon Boie, kan je kort uitleggen hoe de tentoonstelling van BAVO in deSingel tot stand is gekomen?

Gideon Boie (BAVO): We deden met BAVO al enige tijd onderzoek naar het architectuurbeleid in steden als Antwerpen, Rotterdam, Den Haag en Almere. De Antwerpse burgemeester Patrick Janssens wil met zijn slogan ’t Stad is van iedereen zeggen dat iedereen zijn plaats heeft in de stad en er zijn verantwoordelijkheid moet nemen, ook de architecten. Dat sprak ons aan. Toen we door deSingel werden uitgenodigd om een tentoonstelling in de 35m3-box te realiseren, besloten we om zijn beleid grondig te analyseren. Dat resulteerde in verschillende acties en documenten: een vertrouwenscode tussen Stad en architecten, een postercampagne, een informatiebox, een open oproep…

P.U.: Jullie actie heeft veel weg van een persiflage op de aanpak van de stad op het vlak van architectuur. Het lijkt alsof jullie de citybranding van Antwerpen willen doorprikken, evenals het feit dat de stad de architectuur gebruikt om zichzelf als kwaliteitsmerk te propageren.

G.B.: Dat was nochtans niet onze bedoeling. Als architectuurcritici ligt het misschien voor de hand om kritisch uit de hoek te komen, maar onze inzet was omgekeerd. Wij wilden iets positiefs doen. Onze ambitie sloot aan bij wat Tom Barman met de muziek heeft gedaan, door muzikanten te mobiliseren en te engageren voor het stadsproject van Antwerpen.

P.U.: Jullie actie was dus niet kritisch bedoeld?

G.B.: Nee.

P.U.: In De Standaard van 14 april 2008 werd de tentoonstelling nochtans omschreven als een ’knappe pastiche op de Antwerpse city-marketing‘. Maarten, hoe heb jij als buitenstaander De Janssens Werken gelezen?

Maarten Schmitt: Aanvankelijk had ik de indruk dat het discours in de architectengids van De Janssens Werken ook heel serieus kon bedoeld zijn. Tot ik zo’n zin las als: ’de stad is voor iedereen, dus ook voor de architecten…‘ Zoiets kan je toch niet ernstig bedoelen, dacht ik toen.

P.U.: Of neem een zin als: ’Kortom, zoals bij een goed democratisch bestuur gaat het om een goede mix tussen overtuigen, dreigen en bluffen.‘

G.B.: Ik weet dat de tentoonstelling door sommigen geïnterpreteerd is als een kritiek op het beleid van Patrick Janssens…

P.U.: Ook door Patrick Janssens zelf trouwens. Vreemd genoeg had de burgemeester evenwel geen problemen met die vermeende kritiek. In een interview met De Standaard zei hij: ‘Ik was compleet verrast door het initiatief. Nee, ik heb de tentoonstelling nog niet gezien, maar ik heb geen moeite met deze vorm van kritiek. Stedenbouw en architectuur vormen de kern van het beleid. Als jonge architecten het gevoel hebben dat architectuur gebruikt wordt in een marketingcampagne, is dat misschien terecht.’

G.B.: …wie het schoentje past trekke het aan, zou ik zeggen. Als Patrick Janssens onze tentoonstelling als een kritiek leest op zijn beleid, dan is dat zijn interpretatie; ik kan alleen maar herhalen dat dat niet onze ambitie was. Eigenlijk was onze actie vooral gericht op de architecten. Architectuur wordt in Antwerpen stevig in het beleid ingebed, over die intentie laat Patrick Janssens geen twijfel bestaan. De architecten die voor de stad bouwen, doen dat in opdracht van het autonoom gemeentebedrijf AG Vespa. De architecten zijn de voornaamste doelgroep van het project De Janssens Werken. Ik weet dat het paternalistisch klinkt, maar wij wilden de architecten sensibiliseren om zich in een positief stadsproject te engageren. Patrick Janssens heeft de tentoonstelling trouwens bezocht en was bijzonder opgetogen over dat aspect van de actie, omdat hij begreep dat architecten niet zo makkelijk in hun kaarten laten kijken.

P.U.: Wat bij de partij Groen!, in de persoon van Manu Claeys, dan weer het verwijt uitlokte dat jullie promotie maakten voor het Antwerpse beleid. Claeys vroeg zich openlijk af of deSingel zich wel tot dergelijke propaganda moest lenen.

G.B.: Zo’n reactie kan je waarschijnlijk van een oppositiepartij als Groen! verwachten. Vreemd genoeg was dat soort kritiek nergens te horen toen Tom Barman zijn 0110-concerten opzette.

P.U.: Dit alles duidt er toch op dat er verwarring bestond over de werkelijke inzet van jullie actie. Vinden jullie De Janssens Werken dan geen gemiste kans?

G.B.: Ik vind die verwarring veel interessanter dan gewone kritiek. Met BAVO worden wij vaak uitgenodigd om kritische feedback te geven. Je mag kritiek geven zoveel je wil bij dat soort gelegenheden, iedereen knikt ja en vindt het interessant, maar niemand ligt er écht wakker van.

M.S.: Ik vind het geweldig dat jullie ervoor knokken om het grootst mogelijke kritische effect te genereren. Dat is wat architectuurkritiek moet doen. Architectuurkritiek zonder dat verlangen vind ik persoonlijk een heel cynische vorm van kritiek. Jullie willen meer zijn dan de horzel in de pels.

G.B.: Met verwarring zaaien draag je meer bij aan het creëren van een echt debat – dat hebben de reacties ook uitgewezen.

 

De autonomie van de architect(uur)

P.U.: Gideon, je zei daarnet dat jullie actie vooral op de architecten was gericht… Hoe hebben de architecten op de tentoonstelling gereageerd?

G.B.: Over het algemeen positief. Willem-Jan Neutelings zei dat wij vertolkten waar hij al tien jaar voor vocht. Paul Vermeulen zag De Janssens Werken als een betoog pro domo, maar begreep de inzet en onderschreef dat er in Antwerpen dankzij Patrick Janssens een goed klimaat heerste voor architectuur. Stéphane Beel was ook heel positief. Hij vond het alleen jammer dat niet al zijn medewerkers vermeld stonden! – in onze keuze van best practices in de tentoonstelling was namelijk ook een realisatie van Beel Architecten opgenomen. Daarentegen distantieerde Meta Architectuurbureau zich volledig van de tentoonstelling. Meta vond wellicht dat er een te sterke link werd gelegd tussen de stad en de architecten en dat zo de indruk ontstond dat zij hun autonomie hadden prijsgegeven. Wat een onzin! De stad gunt de architecten heus wel autonomie. Ze verwacht niet dat elke architect zich als ambtenaar komt aanbieden.

P.U.: Door de architecten op te roepen om de dienstmaagd van de stad te worden, provoceren jullie toch een beetje dergelijke reacties… In de afgelopen decennia is de autonomie van de architect herhaalde malen ter discussie gesteld door de architectuurkritiek… en nu zegt BAVO in deSingel dat de architect zich ten dienste moet stellen van het grote bedrijf dat de stad is. Niet te verwonderen dat architecten zich vragen stellen over het behoud van hun autonomie.

G.B.: Het klopt dat de stad Antwerpen op dit vlak een bedrijfsmatige aanpak hanteert. Ze opereert als een holding met bedrijfscellen en dochterondernemingen. Een van die dochterondernemingen is het autonome gemeentebedrijf AG Vespa dat als tijdelijk opdrachtgever optreedt in het kader van het zogenaamde ‘pandenbeleid’. Het gemeentebedrijf koopt verkrotte woningen op, vernieuwt en verbouwt ze in samenwerking met een architect, en verkoopt ze vervolgens door. Om dat beleid te realiseren stelt AG Vespa op basis van een publieke oproep een architectenpool samen die snel kan interveniëren in probleemgebieden in de stad. De architecten zijn vragende partij om op die manier te werken. Ik ben nog geen enkele architect tegengekomen die binnen de pool gewerkt heeft en ontevreden was. Degenen die ik ken zijn erg te spreken over de vrijheid die ze krijgen om te ontwerpen.

Bob Van Reeth: De architectenpool van Antwerpen bestaat vooral uit jonge architecten en louter en alleen uit goede architecten. AG Vespa stelt bepaalde culturele ambities voorop en kiest architecten die zich hebben bewezen en die de vooropgestelde ambitie kunnen vertalen in architectuur. Ik zie niet wat het probleem zou kunnen zijn. Er zitten trouwens heel verschillende architecten in de pool.

G.B.: Bovendien is het pandenbeleid een goede manier om voor een buurt nieuwe mensen aan te trekken. Als koper heb je immers het voordeel dat je het moeizame bouwproces met de architect bespaard blijft.

B.V.R.: De kans is ook groot dat je bij een privéontwikkelaar niet de dezelfde kwaliteit krijgt als bij AG Vespa.

P.U.: Bij mijn weten bestaat er evenwel geen echte controle op de selectie van architecten. In theorie zou het dus fout kunnen gaan.

B.V.R.: Dat klopt, maar je mag ervan uitgaan dat AG Vespa op dit moment de beste bedoelingen heeft. Weet je, in het opdrachtgeverschap in Vlaanderen is er veel veranderd door het instellen van het ambt van Vlaams Bouwmeester. Ik zeg dit niet omdat ik die functie zelf – van 1998 tot 2005 – heb waargenomen; het is immers Wivina Demeester die het initiatief heeft genomen tot het instellen van een bouwmeesterschap. Het besef van ’goed opdrachtgeverschap‘ is sindsdien beginnen groeien bij de beleidsvoerders. Patrick Janssens is een van die jonge politici die inzien dat stedenbouw en architectuur heel belangrijk zijn. Niet omdat je er macht mee kan verwerven, maar omdat je je macht via architectuur kan aanwenden ter verbetering van het stedelijke milieu. Als één man zijn idee doordrijft – zoals gebeurd is ten tijde van de voormalige Antwerpse burgemeester Bob Cools (1983-1994) – dan loopt het faliekant af. Wat je nodig hebt is iemand die gevoelig is voor wat er in de stad leeft en bestaat. Ik vind trouwens dat het belang van de architecten wordt overschat. De architectuur is niet van de architect, maar van de bouwheer. Die laatste moet de ambities ontwikkelen die door de architect tot architectuur kunnen worden verheven.

P.U.: Maar de architect draagt toch ook zelf een maatschappelijke of ethische verantwoordelijkheid ten opzichte van de projecten die hij ontwerpt? Of staat hij daar in zijn autonomie los van?

G.B.: Dat is een verstrekkende vraag.

P.U.: Ik denk opnieuw aan De Janssens Werken… Als jullie betoog naar de architecten is gericht, dan zou je De Janssens Werken ook kunnen interpreteren als een kritiek op een te autonome opstelling van de architect.

G.B.: Ik begrijp zeer goed dat de architect waakt over zijn autonomie, maar ik vrees dat veel architecten die autonomie gebruiken als een argument om elke discussie over de maatschappelijke wenselijkheid of functionaliteit van hun architectuur te vermijden.

P.U.: Anderzijds hebben jullie het, Gideon, in de architectengids van De Janssens Werken voortdurend over de marktconformiteit van de architect. Zo wordt Stéphane Beels Militair Hospitaal geprezen omdat het de stad ’verzekert van ruimtelijke meerwaarde zonder de marktconformiteit uit het oog te verliezen‘. Of is dat wél ironisch bedoeld?

G.B.: Het gaat erom welke afhankelijkheid je verkiest als architect. Begrijpelijk dat veel ontwerpers een afhankelijkheid verkiezen binnen een strikt professioneel, economisch kader met een duidelijk omschreven politiek van bouwopdrachten. Dat is beter dan een afhankelijkheid wanneer je ontwerpopdrachten toegespeeld krijgt na onduidelijke politieke onderhandelingen. 

B.V.R.: Stedenbouwkundigen en architecten krijgen geen opdrachten, jongeman. Ze worden gevraagd. Men heeft ze nodig om de wereld vorm te geven! Het probleem is evenwel dat de markt op korte termijn speculeert. Een ontwikkelaar wil opbrengsten binnen tien jaar. Een investeerder denkt al ruimer en wil een meerwaarde binnen vijftig of honderd jaar. Pas dan heb je het over architectuur en het vormgeven van de stad.

M.S.: Bij Patrick Janssens gaat het gelukkig niet om winst. Ik vind Antwerpen op dat vlak een groot voorbeeld voor andere steden. Veel Nederlandse steden zouden van Antwerpen kunnen leren.

P.U.: Het is niet mijn bedoeling mensen vast te pinnen op hun verleden, maar Patrick Janssens heeft een verleden als reclameman. Speelt dat mee in zijn beleid?

B.V.R.: Ja. Hij kent iets van management. Maar hij ziet ook het inhoudelijke verschil tussen reclame en duurzame dingen. Ik geloof niet dat hij architectuur behandelt als reclame.

G.B.: Dat zou betekenen dat hij architectuur opvat als een pakkend en provocerend beeld. Terwijl Janssens architectuur ook ziet als een kapitaal dat in en voor de stad kan renderen. Er is niets mis met de idee om architectuur als een meerwaarde te zien.

 

Architectuuriconen of beleidskaders

P.U.: Hoe zouden jullie het Antwerpse stadsproject van Patrick Janssens omschrijven? Wil het een ‘goede stad’ realiseren waar het voor de mensen aangenaam en gezond leven is of streeft het naar een ‘mooie stad’ die representatief is voor het beeld dat de inwoners van hun stad hebben? Met andere woorden, tot op welke hoogte worden architectuur en stedenbouw door de Antwerpse beleidsvoerders ingezet om politiek greep te krijgen op de stad?

G.B.: Patrick Janssens laat er geen twijfel over bestaan dat architectuur dient om een goed gevoel én een goed beeld van de stad te creëren. Dat is belangrijk ten opzichte van andere steden in de buurt, zoals Rotterdam en Brussel, maar ook om de eigen burgers te winnen voor zijn stadsproject.

P.U.: Dan is het evenwel vreemd, Gideon, dat jullie in De Janssens Werken alleen voorbeelden hebben gegeven van architectuurprojecten – van Beel, Neutelings, Rogers, B-architecten of Robbrecht & Daem – en dat jullie niet op stedenbouw- of infrastructuurprojecten ingaan. Die dragen nog veel meer bij aan het beeld en de ambiance van de stad.

G.B.: Een project als het Justitiepaleis van Rogers is toch ook een voorbeeld van een project met een grote stedelijke impact?

B.V.R.: Dat is geen project van Patrick Janssens!

G.B.: Het werd niettemin opgenomen in zijn campagne Werf van de Eeuw. Verder hebben we ook het pandenbeleid aangekaart. Het pandenbeleid beweegt zich op een kleinschalig niveau – de schaal van één woning – maar heeft een grote impact op de dagelijkse leefomgeving. De bevolking wordt op de meest concrete manier met zo’n beleid geconfronteerd. In Nederland noemt men dit ’gentripunctuur’ – een samentrekking van ‘acupunctuur’ en ‘gentrification’. Gentripunctuur staat voor het opwaarderen van een buurt door middel van kleine en punctuele ingrepen. We hebben het dus over twee manieren om aan het ‘beeld’ van de stad te werken: zowel door het bouwen van grote, belangrijke representatieve gebouwen, als door het voeren van een kleinschalig beleid op het niveau van de woning en de buurt. Het architectuurbeleid in Antwerpen bestaat erin op beide niveaus een inspirerend kader te bieden waarbinnen ontwikkelaars en architecten kunnen optreden.

M.S.: Dat kader is van kapitaal belang. In de stadsvernieuwing van de jaren 70 had je een sterke trend om de stedeling inspraak te geven bij de vormgeving van de woning, maar ook van de openbare ruimte. Op de duur was er geen collectieve drager meer waarop men zich kon oriënteren om woningen of kantoren een plek te geven. Dat heeft natuurlijk geleid tot een heilloze stad waarin alle functies, zoals wonen en werken, kriskras door elkaar staan. De stad heeft absoluut behoefte aan een kader, met zowel een artistieke, politieke als maatschappelijke dimensie, om een stedelijk beleid tot stand te brengen op de lange termijn. In dat opzicht is de stad verantwoordelijk voor de opgaven die gesteld worden aan de architecten. Ik zie de stad evenwel niet als opdrachtgever voor de architect.

P.U.: Feit is evenwel dat de stad vaak als opdrachtgever optreedt en dat de architect vaak mee de betekenisgever is van de stad. Daarbij wordt de architect toch dikwijls door de stad ingeschakeld voor het bouwen van stedelijke iconen.

B.V.R.: Natuurlijk.

M.S.: Ik haat iconen. Wat mij betreft heeft het begrip icoon noch politiek noch maatschappelijk enige relevantie.

B.V.R.: Nederland staat er vol van…

M.S.: De grote misvatting is dat beleidsmakers denken dat je aan een architect kan vragen om een icoon te bouwen. Zo werkt het niet. Het volstaat niet om te zeggen dat je aan de zuidkant van Antwerpen een icoon wil en vervolgens aan Rogers te vragen om daar het justitiepaleis te bouwen. In Den Haag heeft men dezelfde fout gemaakt in het kader van de opdracht voor een internationaal strafgerechtshof. Dat gebouw moest absoluut een ’symbool van hoop en gerechtigheid‘ worden en wat is het resultaat? Een flutding van een Duitse architect! De vraag is hoe je ’betekenisvol‘ bouwt. Betekenisvolle gebouwen – en dat geldt ook voor de beste iconen – komen voort uit een goede opdracht en een goede context. Sommige iconen ontstaan zonder dat ze als icoon bedoeld waren. Volgens mij kan in principe elk eisenprogramma een icoon opleveren. Maar ik haat het speculeren op iconen als fenomeen.

B.V.R.: Architecten doen niets liever dan iconen bouwen!

M.S.: Ze stellen zich nooit eens terughoudend of bescheiden op en ze krijgen er alle ruimte voor. In Nederland is dit grenzeloos populisme in toenemende mate aan de orde. Je moet Patrick Janssens prijzen voor zijn politieke moed en zijn visie op de stad. Zijn beleid is wars van het populisme of van het soort platvloersheid dat erop gericht is om elke vorm van debat uit te sluiten. Van zo’n man kan je een boel leren.

P.U.: Maar jullie vinden niet dat dit probleem in Antwerpen speelt? In Antwerpen is die obsessie met iconen niet aan de orde?

M.S.: Nou ja… voor mij was de discussie over het hoofdkantoor van de Port of Antwerp wel een tegenvaller. Ik was extern jurylid voor de ontwerpwedstrijd. De opgave was slecht geformuleerd en de stad Antwerpen heeft daar een rare rol in gespeeld. De architecten werden verplicht te bouwen óp een laatnegentiende-eeuwse en totaal gedateerde brandweerkazerne. Je kon je afvragen of de cultuurhistorische betekenis van dat gebouw wel volstond om het te behouden. De wedstrijd leverde een cynische serie ontwerpen op, met uitzondering misschien van de Duitse architect Christian Rapp. Uiteindelijk werd gekozen voor het ontwerp van sterarchitect Zaha Hadid. Onbegrijpelijk, vind ik. Die keuze is niet op een serieuze analyse gebaseerd, ze is louter gebaseerd op een beeld. Het gebouw van Hadid is een cartoon van een icoon geworden.

P.U.: Bob, jij hebt in 1985 aan de kaaien het Huis van Roosmalen gebouwd. Dat gebouw zou je enige icoonwaarde kunnen toeschrijven.

B.V.R.: Ik heb toen de wind van voren gekregen van burgemeester Bob Cools, die op die plek aan de kaaien sociale woningen had willen bouwen. Daar had hij nochtans al alle tijd voor gehad!

P.U.: Huis van Roosmalen heeft in hoge mate bijgedragen aan de opwaardering – zeg maar gentrification – van de buurt.

B.V.R.: Dat klopt. De kaaien waren aan het verkrotten. Mijn opdrachtgever vond dat het stadsdeel aan de kaaien een ongelooflijk residentiële kwaliteit had en wij hebben dat stadsdeel bezield.

P.U.: Met als gevolg dat de huur- en koopprijzen de hoogte inschoten.

B.V.R.: Op een jaar tijd zijn de prijzen vertienvoudigd! Maar dat was een goede zaak. Ik zou het huis Van Roosmalen nooit bouwen in een normale omgeving, want ik vind de banaliteit van het wonen in de stad ontzettend belangrijk.

P.U.: Het trieste is ook dat wat nadien aan het Zuid en aan de kaaien gebouwd is niet dezelfde kwaliteit heeft.

M.S.: Dat heeft ook veel met de kwaliteit van de architectenopleidingen te maken. Het totale gebrek aan historisch besef…

B.V.R.: Huis van Roosmalen was een signaal om de stad duidelijk te maken welke potentie die buurt had. Dat project ging niet over wonen. Wonen moet je immers niet verbijzonderen, of om Adolf Loos te parafraseren, banaliteit is sprakeloos en moet niet leiden tot sprakeloosheid.

P.U.: Daarnet is gezegd dat het architectuur- en stedenbouwbeleid van Patrick Janssens erop gericht is een positieve sfeer te creëren in de stad. Op dat moment kom je natuurlijk ook uit bij de strijd tegen extreem-rechts. Denken jullie dat een stedenbouwkundig beleid als dat van Janssens een wapen in de strijd tegen extreem-rechts is?

B.V.R.: Gematigd rechts is zo dom om sommige aspecten van Janssens‘ beleid niet te willen. Maar ik wil niet meemaken dat de openbare ruimte in Antwerpen door extreem-rechts zou worden vormgegeven.

G.B.: Elk ontwikkelingsbeleid steunt wel voor een stuk op een rechtse politiek. De woning- of renovatieprojecten die kaderen in het pandenbeleid zijn doorgaans bedoeld voor Vlaamse, autochtone gezinnen. Zij moeten verleid worden om terug in de negentiende-eeuwse gordels te gaan wonen.

B.V.R.: Dat is toch geen bewust beleid? Het heeft gewoon te maken met wie het kan betalen en wie er wil gaan wonen. Als er allochtone gezinnen in de negentiende-eeuwse gordel willen komen wonen, dan is dat geen enkel probleem. AG Vespa houdt geen enkele koper tegen. Kijk, volgens een zekere wetmatigheid start in een oude buurt eerst de verkrotting, dan arriveren de hoeren en dan komen de kunstenaars er wonen en werken. In realiteit zijn creatieve mensen bij de eersten die zich aanmelden om in een onderkomen buurt te komen wonen. Toen ik net afgestudeerd was, heb ik een huisje gekocht in Mechelen. Al mijn buren waren Marokkanen. Ik ben er gaan wonen omdat de stad de bedoeling had de hele buurt af te breken. De man die tegenover mij woonde, zei mij: ‘Meneer, koop dat niet want ze gaan het afbreken.‘ Maar wij hebben er met z’n allen voor gezorgd dat het bleef staan. Datzelfde effect probeert de stad Antwerpen nu aan te sturen. Voor elke buurt tracht men een vliegwiel te creëren, zodat er een dynamiek ontstaat. Vaak gaat het om kleine ingrepen. Je zou dat welhaast een liberale aanpak kunnen noemen. Ik vind dat persoonlijk een heel mooi beleid.

 

Antwerpse uitdagingen

P.U.: Jullie lijken overtuigd dat het huidige college onder leiding van Patrick Janssens goed werk levert en een kader heeft weten te scheppen voor een goed architectuurbeleid. Maar Janssens is toch geen wonderboy… Je kan moeilijk beweren dat hij van nul is begonnen.

M.S.: In Antwerpen bestaat traditioneel een brede visie op de stad.

P.U.: Kan je dat uitleggen, Maarten?

M.S.: Ik ben niet de grootste kenner van Antwerpen, maar ik heb Antwerpen altijd als een werkstad gezien, met een eigen proletarische moderniteit, die zowel in de voormalige negentiende-eeuwse industriegebieden – de havenstad – als in de burgerlijke binnenstad tastbaar aanwezig is. De kaaien, de ligging aan de stroom, zijn meermaals visionair gepresenteerd geweest. De relatie met het water is heel belangrijk…

P.U.: Nochtans wordt de gebrekkige relatie met het water nog altijd als een pijnpunt aangevoeld.

M.S.: Ik weet het. Maar ik heb het ook over kleinere interventies zoals de heropbouw van het Zuiderterras aan de Schelde in Antwerpen door Bob Van Reeth. Ik vind dat een mooi voorbeeld van een typisch Antwerpse interventie die bijgedragen heeft tot een nieuw stedelijk imago. Bobs Zuiderterras is een voorbeeld tot ruim buiten Antwerpen.

P.U.: In een havenstad als Antwerpen situeren veel projecten zich evenwel op een ander schaalniveau, van de militaire Brialmontomwalling rond de negentiende-eeuwse gordel, 150 jaar geleden, over de dokken en havenuitbreidingen of de spoorweg rond de stad, tot de aanleg van de kaaien… allemaal infrastructuurwerken op de schaal van de stad zelf. Vandaag is er het project van de Oosterweelverbinding, dat voorziet in verscheidene tunnels en een gigantische viaduct in het noorden van Antwerpen die, over een stuk van de haven heen, deel uitmaakt van de noordelijke en westelijke sluiting van de ring rond Antwerpen. Een project dat Antwerpen ten zeerste aangaat, maar tegelijk van een transregionale orde is. Hoe kan het college van Janssens daarmee omgaan?

B.V.R.: De stad is hier alvast geen opdrachtgever, de opdrachtgever is de Vlaamse Overheid. Zij heeft een jaar of acht geleden het tracé van de Oosterweelverbinding vastgelegd en studies laten uitvoeren door de BAM, de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel. De BAM heeft vervolgens via een Europese aanbesteding verschillende consortia gevraagd om voorstellen te formuleren. Uit de drie voorstellen kwam uiteindelijk de Lange Wapperbrug als sterkste uit de bus.

P.U.: Zoals bekend stuit dat project inmiddels op weerstand van allerlei actiegroepen, in het bijzonder van Straten Generaal onder impuls van onder anderen Manu Claeys.

B.V.R.: Ik vind het ongehoord wat er de laatste tijd gebeurd is. Ik vermoed dat het met verkiezingen te maken heeft. Op een gegeven moment begint iemand ’fijn stof‘ te roepen. Vervolgens wordt het internationaal ingenieursbureau Ove Arup & Partners aangesteld om de drie bestaande voorstellen aan een onderzoek te onderwerpen. Arup concludeert opnieuw dat de Oosterweelverbinding de beste oplossing is, maar stelt tegelijkertijd dat zijzelf nog een vierde en beter alternatief hebben. Die vorm van spontane sollicitatie vind ik werkelijk ongepermitteerd.

M.S.: Dat is inderdaad ongehoord. Daar ben ik het helemaal met je eens. 

P.U.: Bob, wat moet er nu volgens jou gebeuren?

B.V.R.: De overheid zal het voorstel van Arup nu moeten onderzoeken. Om electorale redenen en om de publieke opinie in Antwerpen niet te krenken, kan ze bijna niet anders.

P.U.: Terwijl er voor jou geen reden is om op de reeds genomen beslissing voor de Oosterweelverbinding terug te komen?

B.V.R.: Ik ben geen specialist op het ecologische vlak, maar ik zat in de jury die besliste over de uiteindelijke vormgeving van het geheel en wij vonden dat wat Laurent Ney voorstelde – de Lange Wapperbrug dus – van absolute wereldklasse getuigde.

M.S.: Vergelijkbaar met de Afsluitdijk in Nederland en de Erasmusbrug in Rotterdam.

P.U.: Als burgemeester bevindt Patrick Janssens zich in een precaire situatie. Hij wordt geconfronteerd met een probleem waar hij nauwelijks vat op heeft. Ook dat is wellicht typisch voor een havenstad…

M.S.: Zeker.

P.U.: Ondertussen gaat Janssens akkoord met een volksraadpleging.

B.V.R.: Wat kan hij anders doen? Begin juni zijn er verkiezingen…

P.U.: Wat is er volgens jou uiteindelijk fout gegaan in het project van de Oosterweelverbinding? Hoe komt het dat het project plots ter discussie werd gesteld?

B.V.R.: BAM heeft niet goed of helemaal niet gecommuniceerd. Het gevolg is dat de publieke opinie op haar democratische rechten staat en meer transparantie en directe inspraak wil. Daar situeert zich het conflict.

G.B.: In het Antwerpse stadsproject van Patrick Janssens is communicatie juist een heel sterk punt. Er is een duidelijk actieplan waarbij stapsgewijs wordt gecommuniceerd: het moment waarop de districtsraden worden geïnformeerd, waarop de pers informatie krijgt toegespeeld, het is allemaal heel precies vastgelegd… Alles is gericht op een soepele en zakelijke afloop. De Vlaamse overheid en BAM zouden beter leren van Patrick Janssens. Ik vind ook dat de Vlaamse overheid inzake de Oosterweelverbinding een archaïsche houding aanneemt door autoritair te beslissen en geen inspraak te dulden.

B.V.R.: Dat vind ik onzin. Van beleidsmensen kan je verwachten dat ze dat soort beslissingen nemen.

P.U.: De Oosterweelverbinding is een spectaculaire fly-over. Kan de brug een icoon worden voor Antwerpen? 

M.S.: Tuurlijk. Zonder enige twijfel!

B.V.R.: Natuurlijk kan de Lange Wapperbrug een icoon worden. Ik vind het trouwens een goede zaak dat het een icoon wordt.

P.U.: Waarom vind je dat in dit specifieke geval prima?

B.V.R.: Omdat de Oosterweelverbinding van ons allemaal is. Het is een project dat het hele beeld van de stad bepaalt. Het staat bij wijze van spreken ’op de voorgrond‘ van de stad. Projecten die ons allemaal aangaan mogen een icoonwaarde hebben, zodat we er met z’n allen fier op kunnen zijn. Ik vind het dus goed dat er is gekozen voor een bouwwerk met een grote monumentwaarde, een huzarenstukje waar iedereen graag naar komt kijken.

 

Deze discussie vond plaats op vrijdag 24 april in het bureau van AWG Architecten te Antwerpen. Met dank aan Bob Van Reeth voor de gastvrijheid.

 

Transcriptie: Tom De Moor, Klaar Leroy en Kristof Smeyers

Redactie: Pieter Uyttenhove

 

Gideon Boie Architect en filosoof. Samen met Matthias Pauwels vormt hij het duo BAVO, dat zich wijdt aan architectuurkritiek (www.bavo.biz).

 

Maarten Schmitt Architect. De afgelopen 11 jaar was hij ‘stadsstedenbouwer’ van Den Haag. Zopas ging hij met pensioen.

 

Pieter Uyttenhove Ingenieur-architect verbonden aan de Vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent waar hij Theorie en Geschiedenis van de Stedenbouw doceert.

 

Bob Van Reeth Architect en voormalig Vlaams Bouwmeester (1998-2005). Samen met Geert Driesen, Filip Delanghe, Christine de Ruijter, Jan Verrelst en Ilse Van Berendoncks is hij vennoot van het bureau AWG architecten, gevestigd te Antwerpen.