width and height should be displayed here dynamically

De koppige openbaarheid der opinie

Niet de waarde die mensen aan televisie kunnen geven, maar de macht die ervan uitgaat, is het terugkerende vraagstuk. Het lijkt niemand nog dat door televisie grote waarden geproduceerd kunnen worden, men zegt ook openlijk dat dat niet de bedoeling is; terzelfder tijd erkent men dat het medium grote invloed uitoefent. Alleen weten we niet welke; hoe we die kunnen kennen en wat het geheime gebruik ervan is. Immers, wie macht aan het medium toekent, zal snel tot de vaststelling komen dat die macht ergens voor gebruikt wordt, met name ook op het vlak van de waarden. Waardeloze macht is niet goed denkbaar. Maar steeds lijken we ons over het maatschappelijke gewicht van televisie te vergissen.

Hoe dan ook – door zulke tegenstrijdige uitgangspunten onttrekt de zender zich aan reflectie, aan uitspraken, aan ons inzicht. We beseffen heimelijk dat onze eigen vooroordelen bepalender zijn voor onze uitspraken dan het object waarover we uitspraken doen. We beseffen dat het vandaag niet anders kan.

Niet meer de zevende kunst, maar dé media. Sinds de triomfantelijke ontplooiing van het communicatie-industriële complex is de illusie dat het esthetisch-sociale modernisme zich van de camerabeelden en de transmissietechnieken zou meester maken helemaal uit onze horizon gebannen. We hebben opgegeven soeverein over het complex na te denken en hebben ons in ondergeschiktheid geïnstalleerd. Er is geen maatschappelijk project voor de media; integendeel, het communicatie-industriële complex exploiteert de maatschappij. Het zijn de beheerstechnologieën van de media die de eeuwenoude paradigma’s van het politieke en maatschappelijke denken doorkruisen met hun onmiddellijke (niet-gemediatiseerde) oplossingen.

Die technologieën om te rationaliseren hebben ook een destructieve productiviteit. Het communicatie-industriële complex bewerkt het omgekeerde van wat haar naam suggereert: ze vernietigt informatie en communicatie. In de eerste plaats omdat de onuitputtelijke rijkdom van de dialoog steeds exclusiever in termen van de mediale structuur wordt gedacht. Steeds meer worden die gebieden gedefinieerd volgens de logica waaraan de media onderworpen zijn en die ze tegelijk zelf propageren.

Een van die gebieden is de opinie, die twee gezichten heeft, namelijk de individuele overtuiging en de publieke opinie. Het zou vanzelfsprekend zijn dat de media in het ontplooien daarvan een prominente rol zouden spelen. Dat deed de drukkunst, en dat was ook het project van de pers. Is een gelijkaardige dynamiek vandaag aan het werk rond de media? Wie zou dat durven beweren! Maar waarom speelt ze die rol niet? Omdat de maatschappij die rol geschrapt heeft, of omdat de media die rol uitgehold hebben? Zonder daar een sluitend antwoord op te geven is alleszins het
– redelijk lijkende – pleidooi voor een openbare omroep als laatste plek van democratische openbaarheid dubieus. De vrees is immers niet ongegrond dat openbaarheid steeds verder ondergraven wordt door die media.

Vandaar dit verkennende onderzoek, met vragen als: wat circuleert er in die openbaarheid? Hoe haar te denken? Wat gebeurt er met en doorheen die openbaarheid? Hebben wij een openbaarheid vandoen? Bestaat er een goed of een slecht gebruik van die openbaarheid? Hoe grijpen technologieën van communicatie in op de structuur van die openbaarheid? [1]

 

I.

De openbaarheid is bij uitstek het terrein van de opinie. Openbaarheid is er niet door de uitvaardiging (van een wet bijvoorbeeld), maar is er pas vanaf het moment van de openlijke reactie daarop. Een bevel creëert geen openbaarheid, ook al wordt dat bevel aan duizenden op de appèlplaats toegeroepen; openbaarheid ontstaat wanneer niet bevolen, maar gedelibereerd wordt. Openbaarheid is niet de zichtbare manifestatie van macht; openbaarheid is niet te herleiden tot het tonen, het laten zien. Zo kan men perfect alles meedelen aan een bevolking zonder dat dit in openbaarheid resulteert. [2] Die is er pas wanneer het meegedeelde werkelijk ontvangen, beoordeeld, verwerkt en becommentarieerd wordt. Niet het verschijnen van de prins creëert openbaarheid, maar de reacties daarop. Als een opinie geponeerd wordt.

Het wezen van de opinie is ondervragend, oppositioneel, tegenstrijdig. Zij zegt het andere van wat meegedeeld wordt. Ze verwoordt tegenover het algemeen meegedeelde de weerbarstige stem van het particuliere, van de triviale kanttekening. De opinie opponeert; haar structurele plaats is de oppositie, haar temperament het wantrouwen, haar zelfbesef de eigendunk. Beamen, bijval, instemming,… zijn met andere woorden niet een alternatief voor de opiniëring: niet tautologie, maar tegenspraak is het wezen van de opinie. Dit betekent dat de openbaarheid pas ontstaat door de tegensprekende opinie en dat die openbaarheid daardoor gewoon rijker, want veelzijdiger wordt dan de naakte mededeling.

De opinie is de subjectieve autonomie en vrijheid in hun eerste, directe uiting. Via de opinie onttrekt men zich aan de dwang van het eerste initiatief door de bedenking. De opinie is het essentiële voorrecht van het individuele. Het is het voorrecht van iedere burger op een eigen opinie – ongeacht de waarde ervan. Openbaarheid vertrekt vanuit de erkenning dat een mededeling niet gedaan wordt om er automatisch aan te beantwoorden, maar om er zelf op te reageren.

De opinie antwoordt en genereert op haar beurt weer andere antwoorden. Zo ontstaat er een netwerk van opinies die de openbaarheid installeren en voeden. Steeds volgens de grammaticale vorm van het ‘ja, maar’, van het ‘nee, misschien niet’.

 

II.

Tot zover een eerste opmerking over de opinie in haar relatie tot het openbare. Maar hoe verhoudt de opinie zich tot de individuele persoon? Hoe ziet ‘mijn’ opinie eruit?

Opmerkelijk is dat de opinie het raakveld is tussen een cognitieve en een volitieve dimensie. De opinie is: weten, doordrongen van wil. Mijn opinie is geen weetje, geen louter informatieve substantie, maar is de beleving en doorleving van die informatie, haar transformatie tot een informatie vanuit een bepaald perspectief.

Nu zou men kunnen denken dat beleefde informatie hetzelfde is als informatie waarmee men zich identificeert. Val ik samen met mijn opinie? Is opinie dan een soort fataliteit? [3] Waardoor ik via de opinie uiteindelijk niet weg ben geraakt uit passieve onderwerping, zij het nu niet meer aan een extern bevel, maar wel aan een interne opinie, als een verinnerlijkt bevel?

Opinie is niet zo: ze is namelijk een overtuiging die zich in een veld van opposities bevindt. De opinie is met andere woorden een weten dat zich te verdedigen heeft en zich verdedigen wil. ‘Mijn opinie’ is geen passieve, maar een actieve identificatie. De wilsfactor is essentieel en staat voor dynamiek en dus labiliteit. Hoe kan ik deze koppeling van weten en willen denken? In een eerste stap door het weten aan een lichaam, in een tweede stap door weten aan verantwoordelijkheid te binden.

Een mededeling genereert maar een opinie wanneer die mededeling mij raakt. Dat raken kan men best letterlijk, namelijk met lichamelijke aanraking verstaan. Een kennisobject wordt pas mijn object en dus opinieerbaar wanneer ik het heb geïncorporeerd, geïncarneerd. Dit is de somatische, zo men wil de hysterische kant van ons kennen. Het is het moment waarop men van een mededeling-krijgen overstapt naar een kennis-willen. Het project van de informatie (dat meteen ook een maatschappijproject is) spiegelt ons een radicaal andere verhouding tot kennisobjecten voor. Kennis als een mercantiel object dat na oppervlakkige aanraking meteen geëvacueerd kan worden. [4] Het gaat met informatie zoals met reclamefolders. Wat telt, is het aantal brievenbussen waarin de folders gedeponeerd zijn. Het daaropvolgende verticale klassement valt niet meer onder de bevoegdheid van de distributeur. De informatie-industrie distribueert meetbare objecten zonder hechtingsmogelijkheid. De informatiemaatschappij bant het lichaam, de hysterie uit, ze somatiseert de kennis niet. Het is zo een veilig, steriel denken (en dus geen denken).

De hechting aan het lichaam gebeurt, ten tweede, door de aanspreking; de opinie ontstaat als gevolg van een interpellatie, als men ter verantwoording geroepen wordt. In de opinie wordt via die verantwoordelijkheid een weten aan een willen gesmeed. Dat is de ethische (naast de somatische) kant van het weten. Een opinie wordt mijn opinie tegenover de andere opinie, binnen een dialectiek van het gesprek. De opinie is het antwoordende, het zich verantwoordende denken.

‘Mijn opinie’ is dus geen gesloten eigen-zin, maar steeds een opinie in uitwisseling, in dialoog. Ze is dus maar zeer ten dele van mij en vooral ‘van ons’, ‘tussen ons’. Maar dat verduidelijkt ook haar wilsdimensie
– de opinie reageert op de vraag tot verantwoording en wil zich uiteraard overtuigend verantwoorden. Door die al dan niet geslaagde opiniëring realiseert of derealiseert zij zichzelf. In die zin heeft men vanaf een bepaald ogenblik geen opinies, maar is men die.

Men beseft het hachelijke van de situatie. Immers uit het voorgaande blijkt hoe opinies dynamisch, labiel en ‘van ons’ eerder dan ‘van mij’ zijn. Toch is er dat moment waarop een subjectiviteit zich in een opinie wezenlijk verantwoordt voor zijn eigen bestaan. Hoe wezenlijk het labiele en voorlopige karakter van de opiniëring ook is, een ‘vrijblijvende opinie’ is zeker iets anders en een bron van minachting, niet van waardering. In de opinie is men bindend voorlopig, absoluut maar op een relatieve wijze. Vandaar dat de opinie een zeer dramatische figuur is. Ze is getuigenis – met alle pathos van de risico’s die daaraan verbonden zijn.

In de informatiemaatschappij worden het cognitieve en het volitieve losgekoppeld. Informatie is geobjectiveerd tot een object als naakt feit. Het hoeft nooit kennis van mij te worden (de enige vorm van kennis overigens), maar is ‘kennis-in-’t-algemeen’. Kennis wordt pas kennis als ik die kennis ook wil. Niet als een gadget, maar als bouwsteen van mijn project. Een informatiemaatschappij is in die zin de negatie van een kennismaatschappij.

 

III.

Opinie verschilt van: Geloof, Weten, Overtuiging. Alle geven ze een bepaalde verhouding aan tot cognitieve objecten. Alle geven ze een bepaalde waarde aan die verhouding en aan dat object.

Opinie is bij uitstek contingent, voorlopig, relatief, subjectief. Ze roept wezenlijk andere opinies op – mijn opinie bestaat maar dankzij en in functie van andere opinies. Paradoxale situatie dus: de opinie is tegelijk relatief want subjectief, maar ook absoluut want subjectief. Uit die tweekantigheid komen alle ontsporingen voort. Ze levert alle redenen tot kritiek op en misprijzen voor de opinie. De opinie is noch het Geloof, noch het Weten – beide maken aanspraak op exclusiviteit zonder restrictie. Men opinieert de wetenschap niet, noch het geloof – deze staan in een wezenlijke band tot apriori’s, terwijl de opinie er juist geen enkele heeft. Dat is juist haar mogelijkheid van vrijheid, van onuitputtelijke oppositie, van een werkelijk menselijke verantwoordelijkheid.

De opinie vergt, vraagt, eist de andere opinie; een opinie is immers geen stelling, maar wezenlijk een voorstel. Ze zegt, na zich gedeclareerd te hebben, steeds: en wat denk jij daarvan? Het is dus bij uitstek een dialogerend, een conversationeel weten. Het is dus een onzeker, fragiel weten. En uiteraard wil iedere figuur van het weten zich in bescherming nemen tegen de fatale veroordeling als Niet-Weten door het Weten uitgesproken. Vandaar allerlei manoeuvres om dat opiniërend weten aan zijn fragiliteit te onttrekken. Dat is geen uiting van mauvaise foi, maar inherent aan de opinie. Als vorm van weten heeft ze aanspraak op Weten, als garant van mijn vrijheid wil ze die niet beschamen. Vandaar.

Interessant is de vraag naar de doxa en hoe die zich verhoudt tot de opinie. De doxa steunt op consensus, de opinie steunt op polemiek. De doxa beaamt, de opinie betwist. De doxa herhaalt, de opinie is eigenwijs. De doxa manifesteert zich als wijs, de opinie als onredelijk. De doxa thematiseert zichzelf niet, maar is de onproblematische evidentie; de opinie is bij uitstek de zichzelf thematiserende reactie. De publieke opinie die ontstaat uit de dynamiek van de opinies kan niet gelijkgeschakeld worden met de doxa. De doxa is een vorm van geloof, de publieke opinie een vorm van politiek.

 

IV.

Kennis (wetenschappelijke) is doordrongen van de vraag waar zij het antwoord op geeft. In kennis is de vraag belangrijker dan het antwoord. Kennis wil zolang mogelijk met de vraag kunnen spelen, vervangt ieder antwoord door een nieuwe vraag en ziet het antwoord als een ongewenst nevenproduct van haar arbeid. Die kennis is een spel.

Opinie is geen spel. In het praktische leven moet het antwoord de vraag beantwoorden, namelijk opheffen, opdat men zou kunnen handelen, opdat men zijn verantwoordelijkheid zou kunnen opnemen. Men kan pas verantwoording afleggen ten opzichte van datgene waartoe men zich bekend heeft. Kennis wil de hechting aan het ‘ik’ niet; opinie is die hechting. Kennis is kennis buiten mij en daarom is ze vrij in de betekenis van: los van verantwoordelijkheid. De vrijheid van het denken is vrijheid van verantwoordelijkheid voor het gedachte. De vrijheid van opinie is juist de verantwoordelijkheid voor zijn opinie, de gebondenheid aan zijn opinie. In die zin maakt de opinie ook onvrij, want gedwongen tot verantwoording. In de orde van de kennis vraagt men nooit ‘waarom men een wet formuleert’ – men bekritiseert eventueel de wet, niet haar formulering. In de orde van de opinie vraagt men ‘waarom men iets affirmeert’, afgezien van het feit of het geaffirmeerde juist of onjuist is. In de opinie staat de uitspraak, niet het uitgesprokene ter discussie. Opiniëren is dan ook handelen, een ‘wet’ daarentegen vindt men; men spreekt dan ook van uitvindingen, hoe zwaar de arbeid mag geweest zijn om ertoe te komen, het blijft een vondst, geen handeling.

Zodra men handelt, is men daarvoor verantwoordelijk en schuift kennis op van een vrij zwevende vondst, naar een gelokaliseerd, gehecht object ten opzichte waarvan men de impertinente vraag kan stellen ‘maar wat is nu uw eigen standpunt, overtuiging, opinie?’ Opinie is dus het kennismateriaal gekoppeld aan verantwoording, aan een vrije subjectiviteit. Opinie koppelt een kennisobject aan een adres, waar het interpelleerbaar wordt, als object dat volop in de wereld der mensen staat, en inzet wordt van een machtsstrijd.

Kennis als wetenschappelijk objectief is kennis als spel, als zuivere verplaatsbaarheid, zonder tijd, zonder spoor. Aan die zeer charmante illusie maakt de opinie brutaal een einde. Verantwoordelijke kennis is de menselijke, al te menselijke correctie op de kennis als een vrijblijvend, goddelijk spel. [5]

Opinie laat toe tot handelen over te gaan. Pas op het doorploegde veld van de opinie kan men aan politiek doen en ethische oordelen vellen. Maar tegelijk is dat een zeer gemengde staat, wezenlijk onzuiver. Zuivere kennis wordt hier steeds gesloopt door de onzuiverheid van het particuliere, van het incidentele geval. In die zin is de opinie steeds het triviale, het weerbarstige unieke geval, de tergende, treiterige uitzondering van die ene. Kennis is algemeen, de opinie is steeds van één enkel individu. Iedere opinie is het laatste geval dat verhindert dat het dossier gesloten wordt. Opinie doet kennis sneuvelen door de hand van het contingente. Hoe zou opinie een goede beurt kunnen maken? Toch is de neiging van het denken om de weerstand van het geval te kleineren kortzichtig. We doen er beter aan te vragen wat ons de weerbarstigheid van de opinie opbrengt, waar men haar kan en moet horen en waar men haar kan en moet negeren. De vraag is of er een goed en een slecht gebruik van de opinie bestaat.

Neem bijvoorbeeld het door velen vastgestelde lot van de kritiek vandaag. Nooit een praktijk met een grote sociologische impact, maar tot voor enkele decennia nog met een zeer grote conceptuele betekenis. Kritiek is bij uitstek een arbeid met, in en op de opinie. Het is subjectief en creëert een collectieve discussie, het is cognitief, maar wil zich met passie in de orde van de werkelijkheid realiseren, het is vrij, maar extreem responsabiliserend. De praktijk van de kritiek is wezenlijk onzuiver en dubieus, maar daardoor ook vitaal. Wat zien we vandaag: ieders particuliere opinie wil zich zonder polemiek ‘op zichzelf’ realiseren. Men stelt een autistisch particularisme vast. Aan de andere kant neemt een ongebonden, speelse conceptualisering hand over hand toe: ze gaat door voor kritiek maar heeft precies de band met het subjectieve doorgeknipt. In het intellectuele taalspel, zoals dat dan makkelijksheidshalve heet, wordt gedacht zonder verantwoordelijkheid. Kritiek, die op een twijfelachtige wijze bemiddelt tussen het geval en de regel, kan blijkbaar niet meer.

 

V.

Men kan het individu zijn eigen opinies niet ontnemen. Het vraagt niet minder dan maatschappelijke terreur om ze te stroomlijnen. Moderne collectiviteiten zien in de opinie het principe van de vrijheid tout court. ‘Vrijheid van meningsuiting’ – de geuite mening heet opinie en creëert de publieke opinie – is een wonderlijke winst van de menselijke geschiedenis. De winst om met het weerbarstige, onreguliere van de particulariteit, van het contingente, van het domme gegevene rekening te houden. Het zet de poort open voor trivialiteit, maar het is niet dit laatste, maar ‘het openen van de poort’ dat in deze zinswending belangrijk is. Voortaan moet gedacht en beslist worden doorheen – niet langs, niet boven, niet ondanks – de harde weerstand van het onherleidbare, waaronder het lijf, het domme, het blinde lot.

De eigen opinie is koppig én onredelijk, zelfgenoegzaam en overmoedig; in beide versies – de repetitieve en de scheppende – is de opinie ergerlijk. Men wil haar al te relatieve, al te ongefundeerde eigendunk graag vervangen door een externe autoriteit, zoals het weten. Men zegt dan dat de opinie nergens in gegrond is, dat zij uitspraken doet over wat zij niet ‘objectief’ kent, dat het maar een individueel geval is. Vaak terecht, zelfs fundamenteel terecht. Het incidentele is geen onprettig neveneffect van de opiniëring; het is er integendeel de kern van. De opiniëring is het principe van de weerstand en wat is er weerstandiger dan precies het incidentele, de triviale korrel van het eigene.

De eigen opinie is het geboorterecht van het vrije individu. Het is dus niet in het overdachte dat de opinie haar kern heeft, maar in de autonomie. Uitgangspunt is dat alle opinies gehoord moeten worden – omdat iedereen ter verantwoording kan worden geroepen. Men verantwoordt zichzelf, niet een theorie. Doel van de opiniëring is niet de waarheid, maar die autonomie.

Betekent dit dat opiniëring onverschillig is voor ‘waarheid’? Integendeel, het is haar uiteindelijk – zij het onrechtstreeks – neveneffect. Immers, wat gebeurt er? De opiniëring impliceert uiteraard ook de verantwoording voor en dus van de eigen opinies. Men ondervraagt de eigen opinie op het terrein van de publieke opinie. Door die onderlinge confrontatie ontstaat binnen het systeem van een opinie-cultuur de mogelijkheid op een zichzelf construerend inzicht. De eigen opinie is dus meteen een ondervraagde, zichzelf articulerende opinie. De wereld van de opinies lijkt maar een chaotische spraakverwarring, ze is in feite een op elkaar inhakend patroon. Opiniëren is dus bij uitstek een vorm van handelen, een vorm van productie van kennis. Men heeft daarom niet alleen recht op de eigen opinies, maar ook de plicht om te opiniëren.

 

VI.

Er gebeurt iets merkwaardigs in de overgang van individuele naar publieke opinie.

Wie ter verantwoording geroepen wordt, moet in een openbaarheid treden, bekend maken wat zijn argumenten zijn. Een opinie die zich niet manifesteert, is een niet gerealiseerde opinie – het is een: ‘ik denk er het mijne van’ maar hou dat als een verborgen oordeel, een verborgen wapen in reserve.

Een opinie is bovendien pas ‘volledig’ voor zover ze werkzaam is, voor zover ze de motor wordt van een intentie om effectief te handelen in de wereld. Een opinie is iets heel anders dan het hebben van zomaar een eigen idee; het is vooral de werkzaamheid van die idee – hoe die idee tot handelen of tot niet-handelen brengt. In die zin is iedere opinie wezenlijk optimistisch. Haar doel is handelen te sturen, te motiveren, te richten, maar ook om zich via handelen in werkelijkheid om te zetten. De opinie is de idee die tot leven komt in een biografie. De opinie doet ons zijn in de orde van het doen. De opinie is kennis die zich wil realiseren. De opinie, zegt Hegel, is het ongeduld van de Idee. De opinie is de passie van het denken. Het is het denken dat vruchtbaar wil zijn, en meer dan een spel. [6]

Als verantwoording van handelen schept iedere opinie automatisch dé verantwoordelijkheid. Een opinie appelleert steeds aan de verantwoordelijkheid van anderen. Het maakt verantwoordelijkheid tot de kern van de publieke sfeer. Daar handelt men nooit op een autoritaire, god-lijke wijze, zonder gepubliceerde motivatie. Geen ander behalve een verantwoord, een van opiniëring omgeven handelen is nog mogelijk vandaag. ‘L’acte gratuit’ is een logische onmogelijkheid in onze cultuur – vandaar dat ze ook zo fascinerend is.

Men ziet de weg die aldus afgelegd wordt. De opinie als de weerstand van het accidentele, van het individueel-eigene slaat via haar wezen als verantwoording om in haar tegendeel, namelijk in het verantwoorde en dus noodzakelijke, in het verantwoorde en dus aan de anderen gekoppelde. Maar het is juist de eigen opinie die zo fundamenteel is in het proces van de publieke opinie. Het gaat er dus niet om het eigene te socialiseren en te stroomlijnen, maar het publieke door de weerstand van het eigene te dwingen tot de openbaring van nieuwe mogelijkheden, maar ook van haar eigen essentiële kern.

Het is op die omslag dat de media hun apparaten opstellen, waar ze sturend en ontregelend ingrijpen, door de mechaniek van die omslag te versnellen, te exalteren. De hele arbeid van de individuele verantwoording en de doorwerking daarvan tot het publieke wordt door die versnelling gerationaliseerd en tegelijk van zichzelf vervreemd.

De publieke opinie wordt rechtstreeks
– namelijk zonder de bemiddeling van de eigen opinie – gestimuleerd. Ze gaat een eigen leven leiden en wordt dus vaak ervaren als heteronome instantie waarin men zich niet erkent, die men dus als vreemd en vijandig lichaam ervaart, waardoor men bezet wordt, niet bevrijd.

De media verstoren dat subtiele metamorfose-proces van mijn mening tot publieke opinie. Ik zie een spektakel-variant van de publieke opinie, kunstmatig gegenereerd, bovenop kunstmatige vragen waar ‘mijn opinie’ nooit aan te pas kwam. ‘Onze opinie’ heeft dus voortdurend de vorm van ‘hun opinie’. Niet meer ‘de ander’ waartegen ik pas mijn opinie kan poneren, maar de vreemde waar mijn eventuele opinie geen band mee heeft. Opinies zijn gelegenheidsproducten, speelgoed van de feestwinkel. Ik heb eventueel wel ergens een opinie over, terwijl de kern van de opiniëring met de gewichtige en onontkoombare verantwoording heeft te maken. [7]

Sturen de media aan op de verzwakking van de opiniëring als de noodzakelijke, onmisbare en permanente voorarbeid om van mijn handelen tegelijk een voorstel te maken voor ons doen en laten? Installeren de media niet steeds nadrukkelijker een exotische distantie tussen kijker en datgene wat hij bekijkt zodat iedereen er wel ‘het zijne’ van denkt (te denken), maar in feite juist het denken als samendenken ontleert?

 

VII.

In deze ontwikkeling gaat de idee verloren dat de opinie gekoppeld is aan een verantwoordelijke en handelende vrijheid. Dat men om die vrijheid te realiseren precies doorheen die uiterst problematische fase van de opiniëring heen moet. We hebben met de opinie een negatieve verhouding omdat we haar niet meer als taak en proces zien, maar als een incident, en als een incident dat niet meer opgelost, niet meer gemetamorfoseerd kan worden. Men beweegt niet meer doorheen de opinie, maar valt er passief mee samen.

Hoe is het zover kunnen komen dat de openbaarheid vandaag niet meer het veld is van de zelfverwerkelijking, maar van de vervreemding in passiviteit? Het antwoord is wellicht eenvoudig: de media zijn niet het terrein en het instrument van de openbaarheid – of genuanceerder – ze zijn daar een slechte drager van. De media bedreigen, want vervormen de opinie tot het exotische spektakel van de bekentenis. Van de opinie als radicale uiting van het autonome subject stappen we over naar de opinie als afdruk van het als eigenheid gemerkte subject. De verschuiving van subject als autonomie, naar subject als esthetiek en pathologie heeft alles te maken met het feit dat het subject niet meer dialogisch gedacht wordt. Dialoog verifieert de subjectiviteit. Zonder dialoog wordt een opinie iets als een genetische code, als een psychologisch profiel: een fataliteit, geen scheppingsdaad.

Het terrein van de opinie is vandaag grondig geperverteerd. Het individu erkent de publieke sfeer niet meer als het onmiddellijke gevolg van zijn opinie, omdat het opinie niet meer ziet als dialogisch, noch als maatschappelijke plicht van verantwoorde opiniëring. Ik zie vandaag opinies niet meer verwerkelijkt in de sfeer van de publieke opinie. Het appèl dat steeds vaker op mijn opinie wordt gedaan, is een spel, sluit verantwoordelijkheid uit en wordt deel van een vervreemd spektakel, een statistische verrassing buiten mij.

Vandaag is de publieke opinie een object geworden dat zich aan de dialogische basis onttrokken heeft. Niet de dialoog ‘maakt’ de opinie, geeft ze gestalte, realiseert ze. Nee, ze wordt geponeerd voorafgaand aan de dialoog, voorafgaand aan de vraag tot verantwoording en los van iedere wens om ze aan een realisatie te koppelen. Deze Nieuwe Opinie is een gegeven, geen té realiseren project.

De publieke opinie is vandaag de vrijheid als het ongemotiveerde en het onverantwoordelijke (de reflex die geen verantwoording behoeft). Daarmee wordt de publieke opinie in haar wezen omgebouwd tot een sensatie, een attractie. De erkenning van het belang dat men ieders opinie kan en moet horen en dat dit voor ieders vrijheid cruciaal is, verdwijnt. De publieke opinie wordt inzet van een gratuit speldenken. Zodra men ‘om ‘t even wat’ kan binnenbrengen op het publieke forum is het publieke in gevaar. De publieke opinie is bij uitstek het niet-vrijblijvende, maar het koppig insisterende. Opiniërend spreekt men steeds namens anderen; immers, mijn opinie is steeds ook die van de anderen, vermits men van hen erkenning verhoopt. Onze hedendaagse beperking van de opinie tot mijn geïsoleerde subjectiviteit is dan ook het buiten werking stellen van de opiniëring.

 

VIII.

Opinie is vandaag gedelokaliseerd naar het terrein van de informatie als commercieel object, verhandeld op een markt waartoe de publieke opinie herleid is. De publieke opinie als werkzame entiteit is verdwenen. Ze is niet meer het kruispunt waarop individu en maatschappij elkaar ontmoeten en die bemiddeling tot inzet maken van zowel het individuele als het politieke. Op de markt circuleren goederen, wordt niets gecreëerd. In de marktsituatie voorzie je, maar word je niet ter verantwoording geroepen. Van plek van het maatschappelijke project is men overgestapt naar de opinie als object met rendabiliteit voor beleggingskapitaal.

Men kan dit natuurlijk voorstellen als een rationalisering van het veld der publieke opinie. Ontdaan van haar polemische verkwisting, ontdaan van haar open grens, ontdaan van het gewicht van de verantwoordelijkheid. In de plaats komt de onmiddellijke bevrediging, de ogenblikkelijke participatie. De media worden vandaag niet meer gestuurd op basis van een open logica van een zichzelf ontwerpende collectiviteit. Men ziet de media vandaag werken tegen de achtergrond van een psycho-emotioneel publieksprofiel rond kenbare, berekenbare, eindige (onmiddellijk bevredigbare) verlangens van de gemiddelde kijker. Dat profiel legt individu en maatschappij de ketting om: haar categorieën zijn geconcipieerd om voorspelbare resultaten toe te laten, niet om de open arbeid van de weerstand toe te laten.

In de markt van de media treedt men geen verantwoordelijke burgers tegemoet, maar bitsige klanten die van hun firma een utopische service verwachten. Wie burgers erkent, betreedt het terrein van verantwoordelijkheid, van vrijheid en van een onbeslisbare want open toekomst. Maar het idee van een nog te realiseren maatschappij is onbruikbaar voor een markt, die haar producten wil slijten, niet laten ondervragen. Ze wil de gesloten horizon van de klant, niet de open logica der verantwoordelijkheid.

 

IX.

De opinie vandaag is geen tegenargument, geen verantwoording, maar een afsluiting, een omwalling. De opinie is geen dialogische, maar een monologische beweging. De eigen opinie is een punctueel bezit waar men zich in opsluit, achter verschanst en dat men zuinig beheert en zeker niet in sociale werkzaamheid verkwist. De eigen opinie is iets dat men heeft, niet iets dat men gebruikt – ook al kent men ze niet, ook al drukt men ze niet uit. Men heeft zijn eigen opinie niet namens anderen, maar integendeel tegen hen.

Dit versterkt de twee bewegingen die samen altijd al de weg van de opiniëring bedreigen: zelfgenoegzaamheid en scepticisme. Als cruciaal moment van het subject kan de opinie altijd verworden tot een hautain: ‘ik vind dat…’ Opinie wordt dan de uiting van het willekeurige, niet van het doordachte. De narcistische opinie wordt eigendunk. De geformuleerde opinie wordt pure parade, cosmetica van het sociale verkeer. De tweede beweging is de spiegelfiguur van de voorgaande. De echo van de eigendunk is immers het misprijzen voor, het scepticisme ten aanzien van de publieke opinie.

De hypertrofie van de eigen opinie maakt haar optelbaar, kenbaar want berekenbaar. De geïsoleerde opinie is niet meer aan beweging onderhevig, want ontkoppeld van de dialoog. De Nieuwe Opinie is geen proces meer van verantwoording, maar slechts een vast te stellen psychologisch profiel. De Nieuwe Opinie ontdekt men niet door haar te zien werken, maar in de vacuümversie van de dialoog: het interview. Voor het opiniebureau is de vraag niet op verantwoording (dat is het oproepen van een andere dimensie, van een motivationele structuur), maar op een inventaris gericht (wat is je feitelijke mentale kapitaal?). Wat men antwoordt, is een reactie, geen opinie. Er wordt geen verantwoording gevraagd, maar iets veel minimalers, namelijk een objectiveerbare restkern van een atomistische opinie. Men installeert geen veld ten opzichte van een gebied, noch gaat men een dialoog aan met de ondervraagde. Terwijl de opinie zelf het initiatief neemt van de reactie, wordt ze in de enquête kunstmatig opgewekt. In die zin is de opinie vandaag de meest abstracte vorm van subjectiviteit die men zich kan voorstellen, namelijk een reactie op feiten waar men geen levende, substantiële band mee heeft. In de media kan alles gezegd worden over alles wat je niet aangaat en als het je wel aangaat, wordt het van je vervreemd omdat de vorm van de vraag impliceert dat het je niet betreft. Vandaar de mogelijkheid van de confidentialiteit – de obscene bekentenis als bottom-line van alle mogelijke verhoudingen. Men bekent deemoedig zijn verbondenheid met iets als een pathologie. Want de onverbondenheid is het hedendaagse ideaal van het subject. Men wordt meer subject naarmate men minder verbonden is, meer willekeurig neergezet.

 

X.

Hoe men het ook draait: mensen leven in opinies, niet in kennis. Mensen zijn gedoemd om te handelen, want ze verlangen; het beschouwen is geen optie voor hen. Ze hebben alleen via hun subjectpositie toegang tot kennis. Die subjectpositie is hun absolute verankering in het relatieve. Kritiek op de opinie is dus even noodzakelijk als banaal. Dat men opinieert over datgene wat men niet zuiver kent, is de kern van de opinie. Wie zuiver zou kennen, hoeft niet te opiniëren. Die ontoereikendheid van de opinie is de basis voor alle bewegingen tussen de opinies en het ontstaan daardoor van een omvattender publieke opinie. Precies de opinie als oppositie impliceert dat men in de opinie niet verstrikt hoeft te geraken. Precies de opinie biedt de uitweg uit haar beperking, namelijk engagement in het kennisproces.

Opinies creëren een intens mentaal veld met grote energie. Een energie die iedere cultuur probeert te dempen en te kanaliseren. Maar de beste weg daartoe is de logica van de verantwoording zelf. Zonder die verantwoording wordt de opinie aan haar lot overgelaten als een vrij zwevende energie. Aan de opiniëring wordt de arbeid en de discipline van de verantwoording opgelegd, zodat een cultuur van de opinie ontstaat. Opiniëring – en kritiek als één van de manifestaties daarvan – is een cultuur als opvoeding.

 

XI.

De media – in feite instrumentaliseringen van de opinie – maken die mentale massa bewerkbaar. Niet de media creëren de opinie, die is er altijd als een web dat zich rond iedere gemeenschap weeft. De media reorganiseren de opinie door haar te versplinteren, te atomiseren zodat ze gebruikt, verkocht, verhandeld kan worden. De media geven informatie als materiaal voor de opinievorming. Maar informatie is nu per definitie geen veld, maar een punctueel gegeven, geen engagement in een beweeglijke werkelijkheid, maar een abstractum. De gedachten die ontstaan bij het vernemen van het type materiaal dat wij informatie noemen, is wezenlijk ontoereikend; het raakt namelijk aan niets wat het subject tot opinie zou kunnen brengen. Hij heeft er ‘zijn gedacht’ over.

Informatie volgt de logica van de gelijktijdigheid: enerzijds de gelijke tijd tussen gebeuren en beeld, en anderzijds de gelijke tijd tussen opname en uitzending. Beide sluiten het interval uit – het temporele reliëf waarin men kan denken, waarin men reflecterend kan terugkeren, waarin men kan corrigeren. ‘Men kan nu reageren,’ is de slogan van de zelfrealisatie binnen die gelijktijdigheid. Informatie leidt de cultus in van het performatieve zelf. Gelijktijdigheid is iets als sport of oorlog: informatie creëert steeds een noodsituatie niet omwille van haar inhoud, maar van haar grammaticale vorm. Op het slagveld bepaalt de gelijktijdigheid het moment van leven en dood; de chaos werkt er als een batterij opnames. Informatie heeft een traumatiserende structuur. Terecht zien verschillende kritische commentatoren media en hun grondstof, de informatie, als de voortzetting van de oorlog met andere middelen. Al haar operaties zijn wezenlijk unfriendly, maar tegelijk onweerstaanbaar volgens het inzicht van de generaal die wist: “on commande par les yeux”. [8]

 

XII.

Openbaarheid is een veld, informatie een feit; openbaarheid is een proces, informatie een object; openbaarheid dat zijn wij, informatie is datgene wat we niet zijn, maar wat ons tot reageren dwingt.

Openbaarheid is het domein van het oordeel, van de beoordeling. Het is van nature een kritische ruimte. Informatie heeft die kritische ruimte niet, genereert die niet.

Openbaarheid is een voluntaristisch veld. De wil om te handelen is een component van het opiniërende denken. Openbaarheid ontstaat wanneer er verlangen tot handelen is – ‘er moet iets gebeuren’. Toch is openbaarheid niet zelf het veld van het doen, noch van de beslissing. Het is het veld van de deliberatie. Hier genereert men de argumenten en dus de kracht om te doen.

Maar wij, wij leven in een door de informatie getraumatiseerde openbaarheid.

 

Noten

[1]       Ik dialogeerde tijdens het schrijven van deze tekst met het boek van Agemir Bavaresco, La Théorie Hégélienne de l’Opinion Publique, L’Harmattan, Parijs, 1998 en met het essay van Bernard Mabille, Hegel et le Pouvoir de l’Opinion Publique, in: J. C. Goddard, Le Pouvoir, Vrin, Parijs, 1994. Ik ben beide teksten mijn belangrijkste inzichten verschuldigd.

[2]       De media delen massief de zichtbaarheid uit alsof dat de kern van de openbaarheid zou zijn.

[3]       ‘Dat is nu eenmaal wat ik ervan denk.’

[4]       In de merkwaardige studie Wie informiert das Fernsehen? (List Verlag, München, 1976) vertrok Bernward Wember van de verbijsterende vergetelheid van de nieuwskijkers.

[5]       De informatie-industrie is de kitsch-versie van dat spel.

[6]       Het lijkt me dat de figuur van de ‘eventuele opinie’ steeds vaker opduikt, ook in het journalistieke en intellectuele veld. Men denkt niet meer in termen van wat men ‘moet’ denken, maar van wat men zou kunnen bedenken. Tussen denken en bedenken is er een wezenlijk verschil.

[7]       ‘Wat is uw reactie hierop?’ is dé klassieke vraag. Daarop volgt nooit: ‘Weet u wel wat u zegt?’

[8]       Paul Virilio citeert deze uitspraak van Napoleon. Het is de slogan die onzichtbaar boven alle productiehuizen van film en televisie staat.