De Langeleegte: verkiezingen in Nederland
In de Nederlandse voetbalcompetitie speelt een vereniging in de op een na hoogste divisie, Veendam, waarvan het stadionnetje de wellicht mooiste naam aller competities heeft: De Langeleegte. Iedere voetbalclub uit de Lage Landen die naar het hoge noorden moet afreizen om in De Langeleegte aan te treden, wordt bij voorbaat bevangen door een zekere droefheid, uitzichtloosheid en verslagenheid die de sportprestaties zelden ten goede komen. Helaas geldt dit ook voor de voetballers van Veendam, hetgeen verklaart waarom zij nimmer buiten de landsgrenzen te bewonderen zijn geweest.
Schrijvend over de recente verkiezingen in Nederland dwaalden mijn gedachten voortdurend af naar De Langeleegte. Wat ging er allemaal mis in Nederland, volgens het Britse kwaliteitsblad The Economist (24 september 2006) toch een van de best functionerende democratieën van de wereld? [1] Hieronder volgt een discussie over de leegte van de moderne campagne, van de politici, van de (politieke) journalistiek, de campagnestrategen, de opiniepeilingen, de stemwijzers en de politieke partijen, en over de betekenis van de uitslag.
Een lange, lege campagne
De vervroegde verkiezingen van 22 november 2006 waren noodzakelijk geworden nadat de kleinste coalitiepartij, de links-liberale Democraten’66, haar steun had opgezegd aan het tweede kabinet Balkenende, dat verder bestond uit de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) en het ChristenDemocratisch Appèl (CDA). De directe aanleiding hiervoor was een affaire rond een vooraanstaand VVD-Tweedekamerlid, de islamcritica Ayaan Hirsi Ali. Een televisiedocumentaire bracht onder de aandacht dat zij bij haar asielaanvraag een decennium eerder had gelogen over zowel haar naam, haar geboortejaar, haar land van directe herkomst, als de benardheid van haar toenmalige positie. Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Rita Verdonk (VVD) besloot daarop om het paspoort van de ‘gelukszoeker’ Hirsi Ali in te trekken. Na protest binnen haar eigen partij en een in het geheim aan Hirsi Ali afgedwongen ‘spontane’ schuldbekentenis, kwam ‘IJzeren Rita’ hierop terug. Hirsi Ali, door Time Magazine gerekend tot de honderd invloedrijkste mensen op de aardbol, was inmiddels bedroefd en opgelucht vertrokken naar de neoconservatieve pressiegroep The American Enterprise Institute in Washington. Voor D’66 was deze weinig verheffende gang van zaken, die de internationale reputatie van Nederland geen goed deed, reden om een zoveelste motie van wantrouwen van de oppositie tegen Verdonk te steunen. Omdat de coalitiepartners hieraan geen consequenties wilden verbinden voor de positie van Verdonk, stapte D’66 uit het kabinet.
Het kabinet viel op 30 juni, de nieuwe verkiezingen waren eerst op 22 november, voorwaar een lange periode om de verschillen tussen de diverse partijen scherp te stellen. [2] Het meest opmerkelijke aan de verkiezingscampagne is echter haar nietszeggendheid geweest. Er waren geen thema’s die de debatten beheersten, er werden door de oppositie geen grote misstanden aangekaart, er werden geen lonkende perspectieven of enthousiasmerende visioenen geschetst voor een beter Nederland. Eigenlijk zijn het laatste kabinet en de laatste verkiezingscampagne goed te typeren als een terugkeer naar de jaren ’90 van de Paarse kabinetten: enigszins grauwe en verbeeldingsloze, door economische vraagstukken beheerste jaren waarin alles met de mantel der (beloofde) materiële voorspoed werd bedekt en waartegen Pim Fortuyn en aanhangers vanaf 2001 met zoveel succes te hoop liepen. De directe aanleiding van de val van het kabinet was het asielbeleid van minister Verdonk. Men zou dus bijvoorbeeld kunnen verwachten dat het asielbeleid of het onderwerp ‘integratie’ een belangrijke rol in de campagnes had gespeeld. [3] Geenszins. Wellicht komt dit omdat bijna alle partijen na de opkomst van Fortuyn een harder asiel- en integratiebeleid zijn gaan voorstaan en daarom geen belangrijke reden zagen om dit onderwerp opnieuw ter discussie te stellen. Men leek het grotendeels eens te zijn. Een gevolg was dat met name de radicale opvattingen van het afvallige VVD-Tweedekamerlid Geert Wilders goeddeels onweersproken bleven. Vanuit zijn onderduikadres ziet deze onze beschaving door een ‘tsunami’ van islamieten weggespoeld worden. [4] Ook Verdonk, de afgelopen jaren toch voortdurend het onderwerp van moties van afkeuring in de Tweede Kamer, bleef volledig buiten schot. Sterker: in de VVD-campagne werd zij vooral geacht het onderwijsbeleid van haar partij te promoten.
Waarmee is de campagne dan wel gevuld? In de eerste plaats met een eindeloze stroom politici in geinige televisieprogramma’s en ‘onthullende’ tijdschriften waarin zij, vermoedelijk op advies van hun campagnestrategen, hun ‘menselijke kant’ lieten zien. Deze trend bestaat natuurlijk al zo lang als er publieksbladen en televisie zijn – inderdaad: the medium is the message – maar in deze campagne werden eens te meer grenzen verlegd. Zo waren dit de eerste verkiezingen waarin bijna alle politici ruimhartig meewerkten met de roddeljournalistiek. In Weekend verklapte Rita Verdonk aldus het ‘geheime’ dieet waarmee zij 14 kilo afviel. Premier Jan Peter Balkenende onthulde exclusief in Weekend dat hij door CDA-fractieleider Maxime Verhagen was gekoppeld aan zijn vrouw en dat het geen liefde op het eerste gezicht was. Ook is zijn jeugdige, frisse uitstraling niet aan ‘zalfjes’ te danken. Wouter Bos, vader van twee kleine kinderen, liet zich welwillend met een kinderwagen fotograferen, zorgzaam voorovergebogen. [5] De vrijgezel en VVD-lijsttrekker Mark Rutte liet via Privé weten een toenemende behoefte te ervaren aan intimiteit en op zoek te zijn naar een welgeschapen, krachtige carrièrevrouw. Zijn gedachten gingen hierbij uit naar de televisiepresentatrices Sacha de Boer en Sophie Hilbrand.
Ontboezemingen zoals die van Rutte nodigen uiteraard uit tot steeds meer, in vroeger tijden als impertinent beschouwde vragen. Deze werden onder meer gesteld in het (jonge) vrouwenblad Viva. Voor haar serie In bed met Tatum Dagelet vroeg de verslaggeefster in een hotelbed aan Mark: “Je bent dus geen homo? Ben ik trouwens je type? Met welke vrouwen zou je naar bed willen? Wanneer had je voor het laatst een vriendin? Lig je onder of boven? Waarom wil je dat niet zeggen? Dat vinden Viva-vrouwen heel belangrijk. Loop je naakt door het huis? Heb je nog nooit een lange relatie gehad? Dan is er misschien toch iets mis met je. Hé, je hoeft niet zo naar mijn tieten te kijken. Even ruiken, wat voor geur gebruik je eigenlijk? En zet die bril eens af. Waarom heb je geen lenzen?” (geciteerd in Vara TV Magazine, nr. 44, 2006, p. 11). De heer Rutte is overigens een afgestudeerd historicus, een voormalig staatssecretaris van Sociale Zaken, een voormalig staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, en de politiek leider van de derde partij van Nederland (met een geschiedenis die teruggaat tot 1885).
Ook op de televisie werden grenzen verlegd. Politici verschenen niet alleen in ouderwetse actualiteitenprogramma’s, maar ook in quizzen, spelshows, praat- en zelfs sportprogramma’s. Gemiddeld hadden de belangrijkste lijstaanvoerders in de weken die voorafgingen aan de verkiezingen vier tot vijf mediaoptredens per dag. Bijna alle lijsttrekkers verschenen in programma’s die zij tot voor kort als beneden hun waardigheid hadden beschouwd. In het lompe en ranzige Jensen! vertelde Bos over de scheiding van zijn ouders, de moeizame relatie met zijn vader en zijn vroeg overleden gehandicapte broer. Ook Rutte, Wilders en de voorman van de Socialistische Partij, Jan Marijnissen, maakten hun opwachting bij Jensen, waarbij zeker de eerste het zwaar te verduren kreeg. Nee, herhaalde Rutte proestend, hij was geen homo en ja, een keer per week at hij bij zijn moeder. In het programma van de onovertroffen vaderlandse pestkop Paul de Leeuw werd hij vervolgens getrakteerd op een blind date. En maar blijven schaterlachen, dat is immers wat ‘de mensen in het land’ willen zien. Alexander Pechthold, de lijsttrekker van D’66, maakte voorts een verdienstelijk debuut als stand-upcomedian bij het jongerenprogramma De Lama’s. Wilders bleek iets minder getalenteerd. Bos legde het in een rapwedstrijd af tegen tv-persoonlijkheid Katja (Schuurman). En op 16 november trad Balkenende op als gasthoofdredacteur en -presentator van RTL-Boulevard, een dagelijks televisieprogramma met de laatste roddels-met-een-knipoog uit de showbusiness. Voor het oog van 1,4 miljoen kijkers roddelde de minister-president besmuikt over, onder meer, de mislukte muzikale comeback van Michael Jackson, het sprookjeshuwelijk van Formule 1-coureur Christijan Albers en de romance tussen volkszanger Jan Smit en soapactrice Ellemieke Vermolen.
Met het internet wordt inmiddels eveneens druk geëxperimenteerd om het grote publiek te bereiken. De meeste Nederlandse politici hebben persoonlijke websites waarop zij het volk op de hoogte houden van hun wederwaardigheden, vaak op dagelijkse basis. [6] Onder meer Wouter Bos en SP-voorman Jan Marijnissen hebben tevens een podcast (respectievelijk Boscast FM en Studio Jan). Wouter heeft een digitale nieuwsbrief (de Bosbode) en Jan zelfs een televisiemaatschappijtje (SP TV) met eigen, op internet te downloaden programma’s. Op de laatste wijze zendt Mark Rutte iedere ochtend een videobericht de wereld in (beschuitje met Mark), “over wat hij die dag doet en wat hem bezighoudt”. Politici zijn ook zeer actief en informeel aan het bloggen geslagen, onder meer op het virtuele vriendennetwerk Hyves, dat nu bijna twee jaar bestaat en bijna twee miljoen leden telt. [7] De informaliteit van de ‘krabbels’ (Hé Wouter!) zou de politiek vooral dichter bij jongeren brengen. Op 31 oktober bijvoorbeeld, blogde Jan Peter onder de kop Bier und Angela Merkel aan zijn circa 50.000 Hyves-vrienden:
“Vorige week is mijn Duitse collega Bondskanselier Angela Merkel op bezoek geweest. Ik bel en sms regelmatig met haar. Maar het is altijd leuk om elkaar persoonlijk te ontmoeten. Zo’n staatsbezoek is altijd weer een belevenis. Deze keer begon het hectisch, want Angela kwam vroeger aan dan verwacht. Ik moest dus haasten om haar nog op tijd te kunnen begroeten. Na de officiële ontvangst hadden we een tête-à-tête op het torentje. We hebben goed met zijn tweeën kunnen bijpraten. Natuurlijk is zo’n bezoek niet alleen maar voor de gezelligheid. Dus na ons onderonsje hebben we het gesprek voortgezet in de Trêveszaal met diverse ambtenaren. Nadat Angela Merkel bij de koningin op bezoek was geweest kwam ze weer terug naar het Binnenhof. En daar had ze een bijzonder verzoek: ze wilde graag samen met mij naar mijn stamkroeg. Nou, ik heb haar natuurlijk met veel plezier meegenomen naar de kroeg aan het Plein in Den Haag waar ik op donderdagavond regelmatig wat drink. Het was ontzettend leuk om daar samen met haar te zijn. We hebben er geproost op onze politieke vriendschap. En ook de bitterballen hebben we ons goed laten smaken! Het was voor het eerst dat ik een buitenlandse gast meenam naar mijn stamkroeg. Maar het beviel uitstekend. Ik heb me daarom voorgenomen dit vaker te doen. Angela Merkel heeft wat mij betreft een traditie in gang gezet.”
Het lijkt overigens onwaarschijnlijk dat de stijle Zeeuwse calvinist Balkenende een stamkroeg heeft. En het lijkt nog onwaarschijnlijker dat zijn veiligheidsfunctionarissen toestaan dat hij op internet bekendmaakt waar en wanneer hij te vinden is. De boodschap is echter helder: hoewel ik een internationaal staatsman ben, ben ik net als jullie. Stem op mij!
De internetcommunicatie met de kiezers bevindt zich nog in een ontwikkelingsfase. Niettemin zal zij zich snel verbreiden. Steeds meer mensen brengen steeds meer tijd op internet door en de tijd die zij besteden aan het lezen van gedrukte media en zelfs aan televisiekijken, neemt voortdurend af. [8] Daarenboven is het internet voor politici zeer aantrekkelijk omdat dit medium hen in staat stelt hun boodschap onbemiddeld door kritische journalisten uit te venten. Professionele spindoctors, vaak afkomstig uit de journalistiek, zullen bijgevolg in toenemende mate de werkelijkheid bepalen.
Ego’s en imago’s
De amechtigheid en onderdanigheid waarmee politici op zoek zijn naar publiek en aandacht lijkt onder journalisten tot een nog grotere machtswellust en een nog groter cynisme te leiden, dan waarmee zij normaliter reeds zijn behept. Op een podium in een zaal vol met joelende supporters zag ik bij de publieke omroep zeven of acht politici naast elkaar gepropt op een sofa. De sofa was dermate krap dat ze half bij elkaar op schoot moesten zitten en er aan de randen voortdurend dreigden af te vallen. Voor dit visuele beeld van kleine, niet werkelijk serieus te nemen kleutertjes wordt doelbewust gekozen door programmamakers. Het is nog triester dat politici zich dit soort publieke vernederingen bijna altijd laten welgevallen. [9] Het overheersende beeld dat hierdoor wordt opgeroepen is dat van prostitutie: ik ben werkelijk tot alles bereid om aardig te worden bevonden en mijn kans op uitverkiezing te vergroten. Vanzelfsprekend ondermijnt dit de geloofwaardigheid van de politiek en verdiept dit de kloof tussen burgers en politici, een kloof die de betrokkenen met deze optredens juist denken te dempen. Het vaderlandse voetbalorakel Wim van Hanegem, wiens levensmotto is dat je alles zo simpel mogelijk moet houden, schreef hierover wijze woorden in zijn wekelijkse krantencolumn: “Ik zie zoveel opportunisten om me heen op de televisie. Vooral van politici word ik niet goed. Wat doen Bos en Marijnissen in Studio Voetbal? Hou toch op, zulke gasten kan ik toch niet meer serieus nemen? Rita Verdonk bij Jensen, kan het erger? Ja, dat kan. Onze minister-president J.P. Balkenende presenteert RTL Boulevard. Deze mensen zijn gek geworden. Ik stemde altijd PvdA, maar nu al een tijdje op niemand meer. Joop den Uyl vond ik een geweldige man, Wim Kok ging ook wel, maar nu zie ik paljassen als lijsttrekkers. En dat heeft het dan over respect. Hoe kan ik nu respect hebben voor opportunisten?” (Algemeen Dagblad, 13 november 2006).
De maker van RTL Boulevard, roddeljournalist Albert Verlinde, verdedigde in zijn wekelijkse column in de kwaliteitskrant NRC-Handelsblad (sic) het gastoptreden van premier Balkenende in zijn show. De grens tussen een ‘entertainmentmagazine’ als RTL Boulevard en een ‘politieke talkshow’ als Nederland Kiest (een dagelijks primetime programma van de publieke omroep over de verkiezingen) was wel erg vervaagd, zo merkte hij fijntjes op, “sinds het laatste programma meer bezig is met vragen als ‘Wie wint de verkiezingen: Bos of Balkenende’, ‘Wie is populairder: Mark of Rita’ en ‘Wie wordt groter: de PvdA of de SP’. Inhoud doet er niet meer toe. De media hebben de Idols-formule omarmd en de verkiezingen zijn dit jaar verworden tot een televisiesoap waarin het iedere dag meer draait om de headlines en de cliffhangers dan om de inhoud” (NRC-Handelsblad, 18 november 2006).
Albert had zeker een punt. Op 3 november, bijna drie weken voor de verkiezingen, vond het eerste grote televisiedebat plaats tussen Balkenende en zijn belangrijkste uitdager, PvdA-lijsttrekker Wouter Bos. In de studio werd het debat na afloop van commentaar voorzien door drie experts, waarvan de belangrijkste de ‘imagodeskundige’ Henk Jan (of Jan Henk) Smits bleek te zijn. Smits werd in Nederland bekend als jurylid van het zeer populaire televisieprogramma Idols of X-factor. Hij becommentarieerde de twee politici als waren het kandidaten in zijn programma. Zijn analyse was dat Bos volkomen was weggevaagd door Balkenende. Bos werd gekweld door een enorme faalangst, was volkomen voorgeprogrammeerd en kwam hierdoor uiterst geforceerd en ook onzeker over. Balkenende daarentegen was de rust zelve, zoals het een echte premier betaamt. Om zijn analyse te staven werden fragmenten herhaald waarin Bos naar het plafond staarde, een zucht slaakte of bozig keek (“als een kind dat zijn zin niet krijgt”). De andere deskundigen aan tafel, een voormalige linkse politica en een voormalig linkse rechtse journalist, lieten zich steeds meer meevoeren door het aplomb van deze imagospecialist en concludeerden uiteindelijk evenzo dat Bos een smadelijke nederlaag had geleden. En over deze vraag ging het op de eerste en de laatste plaats: wie had hier verloren of gewonnen? Na een analyse van zo’n twintig minuten kwam een opiniepeiler aanschuiven die een representatieve steekproef uit de Nederlandse bevolking dezelfde vraag had voorgelegd. De betrokkenen hadden vermoedelijk hun stem uitgebracht vóór de analyse van Jan-Henk (of Henk-Jan). De helft wees Bos als winnaar aan met een rapportcijfer van 7,2. Vier procent wist het niet en 46 procent meende dat Balkenende had gewonnen – hij kreeg een 6,9 voor zijn ‘prestatie’. Opmerkelijk was, zo merkte de peiler puntig op, dat mensen dus niet alleen naar de buitenkant van de heren hadden gekeken, maar ook naar de inhoud hadden geluisterd.
Toch vrees ik dat de toon van de campagne mede op deze avond was gezet. Toeval of niet, vanaf dat moment daalde Bos sterk in de diverse peilingen. Anderhalf miljoen kijkers, bleek achteraf uit de kijkcijfers, hadden Bos volgens de imagodeskundige en zijn tafelgenoten volkomen door het ijs zien gaan en hadden kunnen constateren dat deze weifelende, onzekere ‘draaikont’ geen geschikte kandidaat voor het premierschap was. Bos begon een duikvlucht in de peilingen, een vlucht die zichzelf versterkte omdat slechts weinigen zich desgevraagd met een dergelijke looser wensen te associëren.
De leegte der opiniepeilers
Verkiezingscampagnes zijn tot een wedren tussen imago’s verworden. De dagelijkse televisieprogramma’s rond deze campagnes zijn hierin een belangrijke factor. Centraal in deze programma’s staan weer opiniepeilingen. Zowel gedurende de verkiezingsstrijd als in de reguliere politiek spelen zij een steeds grotere rol (in Nederland wordt normaliter wekelijks gepeild en in de aanloop naar de verkiezingen zelfs dagelijks). Politici en kiezers stemmen hun gedrag en standpunten erop af en het politieke debat wordt er in hoge mate door beheerst. Politieke journalisten komen dus vaak niet verder dan te vragen : “Uit de laatste peilingen blijkt dat X procent van de kiezers Y vindt. Welke gevolgen heeft dit voor uw positie?” Op hun beurt veranderen politici van standpunt wanneer peilingen de indruk wekken dat zo’n standpunt binnen het electoraat slecht ligt. En kiezers begrijpen uit peilingen dat bepaalde politici of partijen winnaars zijn en andere verliezers. Zowel affectieve als rationeel-strategische stembuskeuzen worden hierdoor mede bepaald. Dergelijke keuzen kunnen in belangrijke mate strijdig zijn met de werkelijke preferenties van de betrokken kiezers, preferenties waar het in verkiezingen toch om zou moeten gaan.
Hoe betrouwbaar zijn echter opiniepeilingen? Deze vraag valt zeer moeilijk te beantwoorden. Het begint er al mee dat de verschillende opiniepeilers vanwege concurrentieoverwegingen weigeren te openbaren hoe zij precies te werk gaan. Het betreft hier geen wetenschap, maar handel. Daarnaast is een probleem dat volgens de betrokken opiniepeilers politieke voorkeuren voortdurend in beweging zijn. Vroeger kon men de werkelijke verkiezingsuitslag naast de voorspellingen leggen en vaststellen in hoeverre deze accuraat waren. Volgens de opiniepeilers veranderen de voorkeuren vandaag de dag echter dermate snel, dat verschillen tussen hun peiling en de werkelijke uitslag er slechts op duiden dat de kiezers in tussentijd van mening zijn veranderd. [10]
Wat wél kan worden vastgesteld is dat de peilingen van concurrerende onderzoeksbureaus vaak opmerkelijke verschillen vertonen. [11] Dit roept uiteraard vragen op over hun betrouwbaarheid. De verschillen worden vooral veroorzaakt door de wijze waarop respondenten worden benaderd (per telefoon, via internet of lijfelijk), de wijze waarop enquêteurs hun vraag formuleren [12] en de wijze waarop zij de antwoorden ‘wegen’. De opiniepeilers weten dat de bevraagde personen geen afspiegeling van de Nederlandse kiesgerechtigde bevolking vormen. Met name ouderen, allochtonen, laagopgeleiden en niet-stedelingen zijn doorgaans ondervertegenwoordigd. Om dit te compenseren verleent men meer gewicht aan de stemmen van diegenen uit deze groepen die men wel wist te bereiken. Gezien het lage aantal van deze mensen in de steekproef, wordt het toeval en dus de foutenmarge groter. Een moeilijkheid vormt bovendien de grote groep mensen die weigert te antwoorden. Vaak negeert men deze groep, maar het probleem is dat zij wellicht specifieke politieke voorkeuren heeft. Om dit in te schatten, kan men uitgaan van diegenen die na aandringen toch hebben geantwoord. Maar dat gaat alweer gepaard met fouten en met dit doorvragen beïnvloedt men de antwoorden.
Het laatste brengt ons bij een algemene moeilijkheid: menen de respondenten wat zij zeggen? In hoeverre geven zij sociaal wenselijke antwoorden en durven zij uit te komen voor bepaalde voorkeuren (zo had niemand de negen zetels voor Wilders voorspeld)? En in hoeverre trachten respondenten de politiek te manipuleren via de onnozele enquêteur? Peilingen zijn een dermate overheersend element van de politiek geworden, dat mensen mogelijk een steeds makkelijker onderscheid maken tussen wat zij in een enquête beweren te gaan stemmen en wat zij feitelijk zullen gaan stemmen. Men kiest dus niet alleen ‘strategisch’ in het stemhokje, men doet dit ook op het enquêteformulier. Via de opiniepeiler geeft men zijn favoriete politicus of partij als het ware een laatste waarschuwing. Men uit zijn onvrede en hoopt dat zijn partij of politicus hieruit lering zal trekken en tijdig van koers zal veranderen. Zo werden in de opiniepeilingen van de laatste twee decennia partijen ter linkerzijde van de PvdA consequent een grote zetelwinst in het vooruitzicht gesteld, maar viel de groei in zetels bij de feitelijke verkiezingen altijd tegen. Tot bij de laatste stembusgang: mogelijk had menig kiezer de PvdA reeds verscheidene malen ‘een laatste waarschuwing’ gegeven en waren de betrokkenen het nu zat; ze deden wat ze tegenover de peiler hadden aangekondigd. Mogelijk, want zeker weten doen we niets omdat peilers slechts naar meningen vragen en nooit naar motivaties.
Door hun sturende rol in het publieke debat en hun invloed op het gedrag van politici en kiezers, frustreren peilingen geregeld de democratie. Zij domineren de politieke discussies, terwijl uit hun resultaten zelden betrouwbare en ondubbelzinnige conclusies kunnen worden getrokken (“Uw partij is twee zetels in de peilingen gedaald en mogen wij hieruit niet afleiden dat de mensen in het land het niet kunnen waarderen dat u de hypotheekrente ter discussie hebt gesteld?”). Peilingen brengen zowel politici als kiezers tot affectieve en strategische keuzen die zij eigenlijk niet onderschrijven. En zij bevorderen de verslaggeving en de beleving van politiek en verkiezingen als een spannende hardloopwedstrijd waarin inhoudelijke argumenten en visies volstrekt secundair zijn.
De democratische leegte van stemwijzers
Ook de zogenaamde stemwijzers op internet dragen weinig bij aan het democratisch gehalte van verkiezingen. Stemwijzers zijn in Nederland uiterst populair geworden. De verklaring hiervoor moet waarschijnlijk worden gezocht in de leegte van de campagnes die mensen doet zoeken naar andere vormen van houvast, in het buitengewoon grote internetgebruik van Nederlanders en in het quizkarakter van de desbetreffende sites: men moet een aantal vragen beantwoorden en krijgt daarna een advies dat in meer of mindere mate afwijkt van wat men had gedacht of gehoopt. Bij de laatste verkiezingen gebruikten maar liefst 4,7 miljoen mensen de Stemwijzer van het door de overheid gesubsidieerde Instituut voor Publiek en Politiek (in 2003 waren dit er nog 2,2 miljoen) en 1,6 miljoen mensen het Kieskompas van de Vrije Universiteit en het dagblad Trouw. [13]
De invloed van deze sites op het stemgedrag van mensen mag niet worden onderschat. Bij een enquête van de Universiteit van Tilburg onder bijna drieduizend bezoekers van de Stemwijzer, zegt 31% van deze mensen dat zij mede op basis van deze wijzer hun politieke voorkeur hebben bepaald. Na raadpleging van de Stemwijzer zou ongeveer 15% van de respondenten op een andere partij hebben gestemd dan zij aanvankelijk van plan waren. Vooral de SP, het CDA en de Partij van de Vrijheid van Wilders profiteerden van de adviezen van de stemwijzer, terwijl de PvdA en de VVD eronder leden. [14]
Wanneer stemwijzers dermate veel invloed hebben, dan wordt het net als bij de opiniepeilingen relevant te vragen naar hun betrouwbaarheid en hun bijdrage aan het democratische proces. De Stemwijzer bestaat uit dertig vragen die men met “ja”, “nee” of “weet niet” kan beantwoorden. Na de antwoorden te hebben ingevoerd en eventueel te hebben aangegeven dat men een bepaald onderwerp extra belangrijk acht, krijgt men van de (onpartijdige!) computer een stemadvies en in afnemende rangorde de overeenkomst met de andere partijen. Ook kan men de standpunten van de partijen raadplegen. Voorbeelden van vragen zijn: “Een leraar op een school met veel kinderen met een leerachterstand moet meer verdienen dan een leraar op een gewone school.” “Wie meer verdient, moet meer premie betalen voor de zorgverzekering.” “Het bestrijden van terrorisme is belangrijker dan de persoonlijke vrijheid en privacy van burgers.” “Nederland moet niet langer meedoen met de bouw van het gevechtsvliegtuig Joint Strike Fighter (JSF).” En: “Burgers moeten de minister-president kiezen.”
“Veel succes met het bepalen van uw politieke voorkeur!” wensen de samenstellers de lezer opgewekt toe op hun website. De kritiek op een dergelijke bepaling ligt voor de hand. [15] Allereerst heeft de keuze van de te stellen vragen grote gevolgen voor de uitslag. Wie maakt echter deze keuze en op grond van welke criteria? Waarom zit er geen enkele vraag over de Europese Grondwet, het cultuurbeleid of het milieubeleid in de enquête, maar wel een vraag over de Joint Strike Fighter, om maar iets te noemen? Daarnaast kan men vragen slechts met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoorden, terwijl het werkelijke antwoord doorgaans in de nuance ligt. De vragen missen iedere context en de antwoorden kunnen niet worden afgewogen tegen andere antwoorden en de hierin besloten waarden. Net als in het referendum is er geen ruimte voor het compromis. Neem een vraag als: “De rechten van dieren moeten in de Grondwet komen.” Welke rechten precies? En op welke plaats in de grondwet? Hoe verhouden de desbetreffende rechten zich dus tot de andere rechten die in de grondwet zijn opgenomen? Leraren op scholen met veel ‘leerachterstanden’ moeten wellicht meer verdienen, maar hoeveel meer precies? Misschien moeten ze juist meer vakantie krijgen, of meer ondersteuning, of kleinere klassen! De algemene kritiek op stemwijzers ligt in het laatste besloten: democratie is ook, of misschien wel vooral, een leerproces waarin men zijn werkelijke voorkeuren vaststelt in een geïnformeerde discussie met andere burgers over onvermijdelijk confligerende waarden, visies, opvattingen, belangen, argumenten. Dit is meer dan een utopische wens: mensen kunnen ook feitelijk via concrete en contextgebonden afwegingen hun preferenties vaststellen. Iedereen is in abstracto voor lagere belastingen. Een dergelijk standpunt wordt echter pas interessant wanneer men tevens aangeeft op welke overheidsuitgaven vervolgens moet worden bezuinigd: op het onderwijs, de wegen, de landbouwsubsidies, de sociale uitkeringen of de Joint Strike Fighter…
Kieswijzers bieden dus geen ruimte aan inhoudelijke democratische uitwisselingen van standpunten, uitwisselingen waarin kiezers hun preferenties ontdekken en waarmee kiezers gezamenlijk een politieke gemeenschap vormen en tot burgers worden. [16] Evenals andere vormen van internetdemocratie bevestigen en versterken zij een puur economische beleving van democratie waarin de particularistische belangenbehartiging centraal staat en er nimmer vragen (mogen) worden gesteld over de mate waarin bestaande preferenties zijn geïnformeerd, gefundeerd en afgewogen. Dit is een tamelijk dunne democratieconceptie. Op termijn ondermijnt een dergelijke formele conceptie zelfs de democratie, omdat zij uiteindelijk geen rechtvaardiging kan bieden voor de democratische gedachte. Wanneer de democratie niets meer is dan de behartiging van mijn bestaande, vaststaande en onbetwistbare belangen, waarom zou ik dan de democratie ondersteunen wanneer ik van mening ben dat mijn belangen onvoldoende worden gehonoreerd?
De uitslag: weg uit het midden
Na de lange, lege campagne volgde de stembusgang. Net als in 2002 lijkt deze in belangrijke mate te kunnen worden getypeerd als een protest tegen de leegte die eraan voorafging. De ‘schreeuw om politiek’ was echter minder ongericht dan toendertijd. [17]
Opvallend aan de uitslag is dat er opnieuw een groot aantal stemmen is uitgebracht op partijen die, al dan niet terecht, beweren op te komen voor belangen, meningen, standpunten en mensen die in ‘Den Haag’ niet of onvoldoende worden gerepresenteerd. Het politieke midden van de gevestigde partijen werd sterk uitgehold ten faveure van partijen op beide flanken. Dergelijke populistische bewegingen zijn binnen democratieën van alledag en hun bestaan is dus op zich niets bijzonders. Hun omvang kan dat echter wel zijn en vormt een indicatie van een ‘kloof’ tussen kiezers en gekozenen. Fortuyn was bijzonder omdat zijn partij vanuit het niets op 26 zetels kwam, een nimmer in Nederland vertoonde aardverschuiving. [18] Grote aantallen kiezers konden zich met deze buitenstaander identificeren: net als zij was Fortuyn iemand die zich door de gevestigde orde buitengesloten en miskend voelde. Het was een perfect match. [19]
De bestaande partijen in het politieke centrum stelden na de opkomst van Pim Fortuyn hun les te hebben geleerd en pogingen te zullen ondernemen de aansluiting met de kiezers te herstellen. Daar zijn zij dus opnieuw niet werkelijk in geslaagd. Geert Wilders, de xenofobe ‘Mozart uit Venlo’ die vooral een harder optreden tegen islamieten en andere vreemde elementen bepleit, haalde uit het niets 9 zetels (van de beschikbare 150). De Partij voor de Dieren die exclusief opkomt voor, de naam zegt het reeds, de dieren, kreeg twee zetels, een parlementaire vertegenwoordiging die een unicum vormt in de politieke wereldgeschiedenis. De ChristenUnie, voorstander van een sociaal progressief, maar ethisch conservatief beleid (tegen het homohuwelijk, tegen euthanasie, tegen abortus), verdubbelde haar zetelaantal van drie naar zes. En de Socialistische Partij, een partij die nog nimmer regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen en tot voor kort stelselmatig door de andere partijen als niet salonfähig was getypeerd, groeide van 8 naar 25 zetels. De Partij van de Arbeid, de belangrijkste oppositiepartij die normaliter profijt getrokken zou moeten hebben van het verlies van alle regeringspartijen (D’66 werd gehalveerd, het CDA raakte drie zetels kwijt en de VVD zes), verloor maar liefst negen zetels, een van de grootste nederlagen uit haar bestaan. Alle partijen in het politieke centrum (VVD, CDA, D’66, PvdA en zelfs GroenLinks, dat een zetel kwijtraakte) verloren dus met deze verkiezingen en bijna alle partijen op de flanken (Partij voor de Dieren, Socialistische Partij, ChristenUnie en de Partij voor de Vrijheid van Wilders) wonnen fors.
De radicalisering houdt hiermee echter nog niet op. De VVD herbergt en verzoent vanouds een rechts-populistische en een vrijzinnig-marktliberale stroming, maar dreigt onder de onvermoeibare inspanningen van Rita Verdonk te splitsen. Deze voormalige gevangenisdirecteur was, zoals reeds opgemerkt, in het kabinet verantwoordelijk voor een tamelijk onbarmhartig en rechtlijnig asielzoekersbeleid en wist daarmee een grote populariteit te verwerven binnen de rechts-populistische achterban. Hoewel nummer twee op de VVD-kieslijst, haalde zij bijna 70.000 voorkeurstemmen meer dan de linksliberale lijsttrekker Mark Rutte. [20] Deze had ‘IJzeren Rita’ eerder verslagen in een interne partijverkiezing voor het lijsttrekkerschap (bij haar campagne hiervoor werd Rita overigens door dezelfde ‘campagnestrateeg’ bijgestaan als wijlen Pim Fortuyn). Na de bekendmaking van het inderdaad enorme aantal voorkeurstemmen – genoeg voor tien zetels, een absoluut record in de Nederlandse parlementaire geschiedenis – belegde de volkspolitica een persconferentie in een Haags café waarop zij de instelling van een partijcommissie bepleitte, die moest onderzoeken welke conclusies uit dit record getrokken moesten worden. Voor haar waren deze reeds ‘klip en klaar’: “43 procent van de VVD-kiezers wil mij, maar veertig partijbonzen zijn tegen. Dat maakt mijn positie een beetje onmogelijk. Ik wil graag bij de VVD blijven, maar ik moet ook naar mijn kiezers luisteren. Dit is de koers-Verdonk: een heel duidelijke en heldere boodschap” (De Volkskrant, 29 november 2006). Tijdens een crisisberaad van de VVD-Tweedekamerfractie dezelfde avond werd deze coup van Verdonk ternauwernood verijdeld: de exclusieve commissie kwam er niet, Rutte bleef leider en het ‘takkewijf’ Verdonk bond in (uitlating van collega VVD-minister en vice-premier Gerrit Zalm nadat zij het paspoort van Hirsi Ali ongeldig had verklaard). Maar het is slechts wachten op de volgende coup. Verdonk houdt de VVD en daarmee ook het kabinet reeds een jaar gegijzeld: hoewel velen in het Haagse haar eigengereide en compromisloze optreden meer dan zat zijn, kan men het zich niet permitteren haar openlijk te laten vallen. [21]
De VVD had haar rechterflank in de regel goed afgedekt. Rechts-radicale partijen als de Centrumpartij van Janmaat (redelijk vergelijkbaar met het Vlaams Belang) reikten nooit verder dan een eenmalige drie zetels. De partij van Wilders haalde nu echter 9 zetels, terwijl concurrerende partijen als Eén NL en Fortuyn, die beide pretendeerden de erfenis van Pim Fortuyn te bewaken, gezamenlijk virtueel ruim een zetel haalden (elk afzonderlijk kwamen ze niet over de kiesdrempel). Samen met de zetels van Verdonk is er dus ongeveer twintig zetels ruimte aan de rechterkant van de heersende stroming binnen de VVD.
Iets vergelijkbaars is er aan de linkerzijde met de PvdA gebeurd. In de afgelopen decennia was er ter linkerzijde van de PvdA doorgaans ongeveer ruimte voor tien tot vijftien zetels. Nu zijn dat er tussen de dertig en de veertig, zetels die vooral door de SP worden bemenst. De gelijkenis tussen vooral de Partij van de Vrijheid van Wilders en de Socialistische Partij houdt echter op met de constatering dat beide aan de flanken van de middenpartijen opereren.
De SP vult de leegte op van de PvdA
Men doet de SP bepaald onrecht, zoals geregeld is gedaan, door haar grote winst op een lijn te stellen met die van Wilders of zelfs met die van Fortuyn, alsof het hier om vergelijkbare electorale uitingen zou gaan van balorigheid, radicalisme, populisme, opportunisme, buitenlanderhaat of antiglobalisme (wat in dit verband te denken van de verdubbeling van de aanhang van de uiterst degelijke ChristenUnie?). Anders dan de SP is de Partij van de Vrijheid van Wilders een typische one issue-partij zonder geschiedenis, denktraditie en organisatie. Zij is volledig gepreoccupeerd met ‘de buitenlanders’ en alles wat hiermee samenhangt: de asielzoekers, de migranten, de integratie, de multiculturele samenleving, de islam, de uitbreiding van de Europese Unie (met vooral Turkije). Wilders doet, net als Verdonk, met succes een appel op de xenofobie die bij een niet onbelangrijk deel van het Nederlandse electoraat leeft. Fortuyn viste eveneens in deze troebele vijver, maar daar bleef het niet bij: hij tamboereerde tevens met succes op thema’s als de wachtlijsten in de zorg, de verloedering van verzelfstandigde publieke diensten als het openbaar vervoer, onmatige overheidsbureaucratie en, in het algemeen, de gedurende de Paarse kabinetten overdadig geëtaleerde Haagse geslotenheid en zelfgenoegzaamheid.
In tegenstelling tot de Partij voor de Vrijheid heeft de SP een lange geschiedenis, een denktraditie die bepaald verder reikt dan één onderwerp, en een zeer gedegen organisatie, die het merendeel van de partijorganisaties van de concurrentie overtreft. Een week na de installatie van de nieuwe Tweede Kamer verschenen er reeds berichten in de media over het zeer dubieuze, deels criminele verleden van een van de parlementsleden van de PvdV. [22] Bij de eveneens inderhaast bijeengeraapte leden van de Lijst Pim Fortuyn zagen we in 2002 hetzelfde beeld. De SP zal dit niet snel overkomen: potentiële volksvertegenwoordigers worden zorgvuldig gescreend en op hun taken voorbereid en voor opportunistische baantjesjagers is relatief weinig perspectief, al is het maar omdat volksvertegenwoordigers en bestuurders van de SP een zeer groot deel van hun inkomen moeten afstaan aan de partij. De geschiedenis van de SP gaat voorts terug tot het begin van de jaren ’70 (de jaren waarin men nog eventjes -maoïstische gedachten koesterde) en laat vanaf die jaren een langzame, maar gestage groei zien die dus recentelijk in een stroomversnelling terecht is gekomen. De nog altijd sterk lokaal gewortelde partij deed in 1994 met twee zetels haar intrede in de Tweede Kamer, haalde er bij de verkiezingen in 1998 vijf, in 2002 en 2003 negen en in 2006 dus 25. Het authentieke charisma en de politieke kundigheid [23] van haar politiek leider, de voormalige constructiebankwerker en lasser Jan Marijnissen, speelde hierin zeker een rol. Zij vormen echter niet de volledige verklaring. Onder zijn straffe hand ontwikkelde de SP zich van een actiegroep die uit principe overal tegen was (“Stem Tégen, Stem SP!”) tot een constructieve vluchtpartij voor progressieve kiezers (“Stem Vóór, Stem SP!”) die teleurgesteld zijn in een steeds modieuzer GroenLinks en vooral in een steeds kleurlozere Partij van de Arbeid. Vooral de laatste partij kan zich de gestage opmars van de SP aanrekenen. Dit omdat beide partijen in dezelfde groepen van het electoraat hun achterban zoeken en omdat de PvdA hierin een decennialange voorsprong kon koesteren. Door eigen falen loopt zij nu het gevaar op termijn door de SP te worden overvleugeld en te worden gereduceerd tot een vooral op nostalgie drijvend middenpartijtje met een D’66-achtige omvang en politieke positie.
De verklaring van de afkalving van de PvdA en de opkomst van de SP moet vooral worden gezocht in de voortdurend toegenomen ideologische leegte van de eerstgenoemde partij. Net als bij haast alle westerse sociaaldemocratische partijen begon die ontwikkeling vanaf het begin van de jaren ’80. Zij versnelde echter toen de jarenlange partijleider en politicus-uit-roeping Joop den Uyl werd opgevolgd door de wel zeer pragmatische vakbondsbestuurder Wim Kok. Onder Kok werden ‘de luiken opengezet’, ‘de ideologische veren’ afgeschud, ‘het socialisme op sterk water gezet’ en werd vervolgens in de jaren ’90 een Paarse coalitie gevormd met D’66 en de traditionele ideologische tegenpool, de VVD. Politiek gezien was Paars reeds na twee of drie jaar uitgeregeerd: toen waren de zaken geregeld die de confessionele middenpartijen altijd hadden weten te blokkeren, men denke aan euthanasie, abortus, homohuwelijk en winkelsluitingstijden. Desondanks hield Paars het bijna acht jaar vol. Vanuit economisch perspectief waren dit voorspoedige jaren, maar politiek waren zij zonder inspiratie, richting en visie. Men deinde doelloos mee op de golven van de neoliberale modernisering van de samenleving en was volkomen doof voor het onbehagen dat op tal van maatschappelijke terreinen onder invloed van deze modernisering groeide. [24] Omdat de PvdA ook reeds deelnam aan het laatste kabinet Lubbers was zij in totaal een kleine twaalf jaar in de regering vertegenwoordigd. In deze periode verwerd zij tot een naar binnen gekeerde, arrogante bestuurderspartij die het contact met de samenleving en zeker met de eigen traditionele achterban goeddeels had verloren. De partij werd vooral een machine om banen en functies te verdelen en niet om een politieke visie op een betere samenleving te realiseren. [25]
“Wim baarde Pim” [26] is wel gezegd, en deels is dit terecht. Het was Fortuyn die deze Haagse kaasstolp vervolgens aan diggelen leek te slaan. De PvdA verloor in 2002 bijna de helft van haar zetels, maar zij kreeg dankzij de volslagen politieke incompetentie van de avonturiers die Fortuyn om zich heen had verzameld, reeds in 2003 een herkansing. De nieuwe frisse lijsttrekker Wouter Bos won een groot gedeelte van de verloren aanhang terug met de belofte lessen te hebben geleerd van de opkomst van Fortuyn. Deze belofte werd echter niet ingewilligd. Bos maakte geen gebruik van het momentum dat hij, mogelijk voor de laatste keer, van de linkse kiezers had gekregen. Hij rekende zich rijk met de opiniepeilingen, die hem al snel na het aantreden van het tweede kabinet Balkenende tot 62 zetels beloofden, en leek te veronderstellen dat het premierschap hem door het opzichtige geschutter van met name Balkenende vanzelf in de schoot zou worden geworpen. Het leek in deze jaren een bewuste strategie om af te zien van het ontplooien van iedere verderreikende visie op de maatschappelijke ontwikkelingen. Iedere duidelijke stellingname kon slechts potentiële kiezers afschrikken, was de kennelijke gedachte. Het was voldoende te profiteren van de algemene minachting voor Balkenende.
Binnen de partij klaagden mensen als Jos de Beus en René Cuperus weliswaar bezorgd over de stilte van Bos op inhoudelijk terrein [28], maar Bos bleef onuitgesproken en rechtvaardigde dit hooguit met de mededeling dat hij druk doende was de partij te ‘moderniseren’ en te ‘vernieuwen’. Wanneer politici dit soort woorden in de mond nemen, moet men op zijn tellen passen. In de praktijk betekent dit vooral dat zij bezig zijn loyale medestanders te verzamelen en kritische geluiden te smoren. De kiezer wenst namelijk geen ‘verdeeldheid’, denkt de politicus, daarbij gesouffleerd door zijn campagnestrateeg. Het beeld dat van de tegenwoordige PvdA beklijft is er dan ook een van een politiek leider Wouter Bos die niet weet wat hij wil en daarna een Langeleegte. De SP heeft dit uiteindelijk afgestraft.
Tot slot
Alle politici klaagden aan het einde van deze lange campagne op de laatste benen te lopen. Het was ‘topsport’ geweest: het gehol en gedraaf door het ganse land in een poging de kiezers persoonlijk te treffen en te overreden. [29] Achterzaaltje in, zaaltje uit. Zeepkist op, zeepkist af. Een aandoenlijk geren en gedraaf dat eerder lijkt te passen bij kinderen met ADHD dan bij politieke leiders die een ganse natie een toekomst moeten binnenloodsen. Het recept voor een werkelijk overrompelende verkiezingscampagne is nochtans zoveel simpeler en ontspannender: blijf eens lekker thuis, lees eens een boek, denk eens goed na, praat eens met mensen die werkelijk ergens verstand van hebben, schrijf een inhoudelijke visie op papier, houd, hooguit een keer per week, een fundamentele lezing , en straal vooral uit dat men de politiek uiterst serieus neemt, een roeping waardig. De kiezers ontmoeten is uiteraard een loffelijk streven, maar het komt volstrekt ongeloofwaardig over wanneer men dit bijna uitsluitend tot een zaak van verkiezingscampagnes maakt. De mogelijkheid voeling te houden met de samenleving en met de problemen van gewone mensen, dient men structureel in het democratische bestel en in de partijorganisatie te verweven. Wanneer men aan de campagne begint, moet het fundamentele werk reeds lang zijn verricht. Heeft men geen robuust verhaal, dan maakt men zich buitengewoon kwetsbaar voor uiterlijkheden die normaal randverschijnselen zouden zijn, maar die zonder dit verhaal alle aandacht naar zich toe trekken. Anders dan de snelle reclamejongens, opinieonderzoekers en campagnestrategen waarmee politici zich vandaag menen te moeten omringen, heb ik niet doorgeleerd voor marketing, maar dit lijkt mij zo’n waarheid als een koe, dat ook een politicus erop moet kunnen komen.
Noten
1 Slechts Zweden en IJsland stonden iets hoger op de ‘democratie-index’ die was samengesteld op basis van 60 indicatoren voor vijf criteria: de aanwezigheid van vrije verkiezingen en politiek pluralisme, een functionerende regering, politieke participatie, burgerlijke vrijheden en een levendige politieke cultuur. Op de laatste twee criteria scoorde Nederland zelfs een tien. België reikte overigens niet hoger dan de 20ste plaats, net boven Griekenland, maar onder een land als Tsjechië. Belgen moeten zich daarover niet ongerust maken (zie mijnLessen van het gebrek aan een ‘civil society’ in Tsjechië (2004) te downloaden op www.hans-blokland.nl).
2 De belangrijkste reden voor deze lange aanloopperiode was dat de coalitiepartijen hoopten electoraal te kunnen profiteren van het economisch herstel dat zich vanaf het voorjaar van 2006 aandiende en zich inderdaad heeft doorgezet. Volgens de zittende regering is dit herstel te danken aan de economische hervormingen die gedurende de laatste jaren zijn doorgevoerd (waaronder een herziening van de op grote schaal misbruikte Arbeidsongeschiktheidswet). De oppositie zoekt de oorzaak vooral in de aantrekkende wereldeconomie. Tal van economen zijn overigens van mening dat de economische recessie waarin ook Nederland vanaf ongeveer 2002 terechtkwam, onnodig was verdiept door de procyclische bezuinigingen van het kabinet en de calvinistische zwaarmoedigheid die zijn leden doorgaans uitstraalden.
3 Dit ook omdat nog maar twee maanden voor de verkiezingen de ministers Donner (justitie) en Dekker (volkshuisvesting, ruimtelijke ordening) tot aftreden werden gedwongen na de publicatie van het uiterst kritische rapport-Van Vollenhove over de zogenaamde ‘Schipholbrand’. Bij deze brand in het op Schiphol gevestigde detentie- en uitzetcentrum voor illegaal in Nederland verblijvende personen vonden elf illegalen de dood. Van Vollenhove achtte drie instanties die onder de genoemde ministers vielen, medeverantwoordelijk voor de tragische, van symboliek zwangere gebeurtenissen. De indirect betrokken Verdonk bleef, zoals gebruikelijk, consequent volhouden dat haar geen enkele blaam trof.
4 Marco Pastors, de voormalige Leefbaar-wethouder in Rotterdam die met zijn partij Eén NL eveneens aanspraak trachtte te maken op het erfgoed van Fortuyn, probeerde een week voor de verkiezingen Wilders in electorale aantrekkingskracht te overtreffen door in een radiospotje “de islamisering van Nederland” te vergelijken met de opkomst van het nazisme in Duitsland.
5 Later verklapte Bos grinnikend op televisie dat de kinderwagen leeg was. Zijn vooral door CDA-tegenstanders opgepoetste reputatie van gladde, onbetrouwbare bedrieger werd hierdoor onbedoeld bevestigd.
6 Zie bijvoorbeeld www.wouterbos.nl, www.janmarijnissen.nl, www.markrutte.nl, www.janpeterbalkenende.nlen www.justitie.nl/organisatie/minister_verdonk .
7 Zie www.hyves.nl
8 Zie www.tijdsbesteding.nl
9 Bijna altijd: Groenlinks-lijsttrekker Femke Halsema vertelde in het Algemeen Dagblad dat ze, samen met haar evenknie van de ChristenUnie André Rouvoet, een aanbod had afgeslagen van de protestants-christelijke omroepvereniging NCRV. Hen was gevraagd om samen mee te doen aan een kinderprogramma waarvoor ze op een wc moesten gaan zitten en bij een fout antwoord bruine vla over zich gestort zouden krijgen. “Dat hebben we dus geweigerd. Als je met zulke dingen akkoord gaat, hoe wil je dan je kinderen nog fatsoenlijk opvoeden?” (15 november 2006).
10 In werkelijkheid valt het met die zwevende kiezers wel mee: het blijkt dat zij vooral kiezen binnensamenhangende clusters van partijen – bijvoorbeeld tussen PvdA, GroenLinks en SP, maar niet tussen PvdA en VVD. Zie: Wouter van der Brug, Zwevende of geëmancipeerde kiezers? (2004) in: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Jaarboek 2002, Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, pp. 230-251.
11 Op de laatste dag voor de verkiezingen peilde Maurice de Hond voor de PvdA 38 zetels terwijl TNS/Nipo op 31 zetels uitkwam (het werden er uiteindelijk 33). Bij TNS/Nipo kreeg de SP er 32, bij De Hond en Interview/NSS niet meer dan 23 (het werden er 25). Alle bureaus zaten er fors naast met betrekking tot de Partij voor de Vrijheid van Geert Wilders: Interview/NSS schatte 4 zetels, De Hond 5 en TNS/Nipo 6. Het werden er 9. Het Nederlandse parlement heeft overigens 150 leden.
12 De variatie is hier groot. Zo kan men mensen spontaan de naam van een partij laten noemen die hun voorkeur heeft. Men kan hen ook een lijst voorleggen met de partijen die thans in de Kamer zijn vertegenwoordigd. Evenzo kan men een lijst voorleggen met partijen die eventueel aan volgende verkiezingen mee zullen doen. In het eerste geval blijken partijen te klein te worden geschat omdat respondenten niet op hun naam kunnen komen. In het tweede geval onderschat men nieuwe partijen (de opkomst van Pim Fortuyn werd zo lange tijd niet door de peilers waargenomen). In het tweede en derde geval brengt men kiezers op ideeën, en beïnvloedt men dus de antwoorden.
13 Zie www.stemwijzer.nl en www.kieskompas.nl. Het iets doordachter Kieskompas stelt niet alleen vragen over politieke onderwerpen, maar ook over personen, partijen en het gevoerde beleid. Omdat veel meer mensen de Stemwijzer bezochten, concentreer ik mij op de laatste site.
14 Marcel Boogers, Enquête bezoekers Stemwijzer, Tilburgse School voor Politiek en Bestuur, 2006.
15 Ik maak nu even abstractie van allerlei methodische problemen met de Stemwijzer, zoals dubbelzinnig of suggestief geformuleerde vragen.
16 Zie verder mijn Pluralisme, Democratie en Politieke Kennis, Assen, Van Gorcum, 2005.
17 Vergelijk mijn Een ongerichte schreeuw om politiek (Trouw, 15 mei 2002, te downloaden op www.hans-blokland.nl).
18 In 2002 was de gecumuleerde winst van alle winnende politieke partijen 30,7%, de grootste verschuiving in electorale voorkeur in de Nederlandse parlementaire geschiedenis (in 2006 was deze winst 20%). Van de 390 nationale verkiezingen in West-Europa sinds 1900 zijn er maar drie die een grotere verandering te zien gaven: Italië in 1994, Duitsland in 1920 en Frankrijk in 1906. Zie: Peter Mair, De eigenaardigheden van de Nederlanders: De verkiezingen van 2002 in een vergelijkend perspectief, in Beleid en Maatschappij, vol. 29, no. 3, pp. 160-163.
19 Zie Doeko F.J. Bosscher, De buitenkant van Fortuyn (2005) in: Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Jaarboek 2003, Groningen, Rijksuniversiteit Groningen, pp. 232-248.
20 Amusant detail: bij het in de lucht gaan van de nieuwe Stemwijzer voor deze verkiezingen vroegen de diverse lijsttrekkers voor het oog van de camera eveneens om een stemadvies. Rutte werd geadviseerd om notabene op D’66 te stemmen. Een onthutste Rutte verklaarde samen met de organisatoren van de Stemwijzer dat er sprake was geweest van een “computerstoring”.
21 Een laatste treffende illustratie vormden de staatsrechtelijk uiterst merkwaardige gebeurtenissen van halverwege december. Een meerderheid van de nieuw gekozen Tweede Kamer vroeg Verdonk de uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers tijdelijk stop te zetten (desnoods 24 uur), in afwachting van een ‘generaal pardon’ dat in de coalitiebespreking voor een nieuwe regering in de maak was. Verdonk weigerde botweg en de Kamer kon weinig anders doen dan tegen de reeds demissionaire minister een motie van afkeuring in te dienen. Het was de vierde keer dat dit gebeurde en deze motie werd aangenomen. Normaliter zou zij vervolgens door een andere minister van VVD-huize zijn vervangen en de politiek hebben verlaten, maar alle VVD-bewindslieden voelden zich genoodzaakt zich solidair te verklaren met Verdonk. Een Alleingang uit het kabinet zou haar populariteit enkel nog hebben doen stijgen. Hun collectieve vertrek uit het reeds demissionaire kabinet had het land echter goeddeels zonder regering achtergelaten en daarom vond men na een dag crisisberaad een oplossing in het overdragen van het gewraakte dossier van Verdonk aan een andere minister. Verdonk kreeg hiervoor onder meer haar favoriete ‘reclassering’ terug. Uit landsbelang liet de Tweede Kamer het hier maar bij.
22 “Dion Graus heeft een geschiedenis van ruzies, rechtszaken, onbetaalde rekeningen, onjuiste declaraties en beschuldigingen van mishandeling. Als Kamerlid voor de Partij voor de Vrijheid pleit hij voor respect en fatsoen.” (NRC-Handelsblad, 9 december 2006). In De Volkskrant (16 december 2006) werd een week later verslag gedaan van de eerste moeizame pogingen om te achterhalen wie precies de andere nieuwe kamerleden van de PvdV waren. De betrokkenen weigerden ieder commentaar over hun verleden.
23 Niet voor de eerste keer werd Marijnissen dit jaar zowel door zijn medeparlementariërs als door de parlementaire pers verkozen tot de beste politicus van het jaar. Het lijkt uitgesloten dat Wilders ooit een dergelijk predicaat zal krijgen.
24 Zie mijn De Modernisering en haar Politieke Gevolgen, Amsterdam, Boom, 2001.
25 Anders dan men wellicht van een zich moderniserende samenleving mag verwachten, heeft het verschijnsel van de politieke benoeming in Nederland steeds meer om zich heengegrepen. Onder anderen de politicoloog Nico Baakman heeft vastgesteld dat de beleidssectoren waarin men als partijloze een kans op benoeming heeft, inmiddels op de vingers van een hand zijn te tellen: de krijgsmacht, de diplomatieke dienst en de rechterlijke macht. Het lidmaatschap van vooral PvdA, CDA, VVD en D’66 is een vereiste geworden wanneer men bijvoorbeeld ambieert topambtenaar te worden of lid van (advies)organen als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, het Centraal Planbureau, de Raad van State of van zelfstandige bestuursorganen als de Publieke Omroep (De nomenklatoera in Nederland: Over het verschijnsel van partijpolitieke benoemingen, in: Jaarboek 2003, op. cit. (noot 19), pp. 173-198). De partijgebonden netwerken waarvan de leden elkaar de bal toespelen strekken zich ook uit tot de universiteiten. Zo werd de voorzitter van de PvdA, Ruud Koole, door partijgenoot-met-politieke-ambities Rudy Andeweg in ‘zijn’ faculteit aan de Universiteit Leiden benoemd tot hoogleraar in de politicologie. Koole benoemde Andeweg op zijn beurt tot voorzitter van een PvdA-commissie ‘democratische vernieuwing’. In het algemeen lijkt de laatste decennia het belang voortdurend te zijn toegenomen van coöptatie, nepotisme en vriendjespolitiek bij de verdeling van, in ieder geval, universitaire banen, functies en posities.
26 Paul Scheffer in het essay De verloren jaren van Kok, in NRC-Handelsblad, 2 maart 2002.
27 Op deze geringschatting voor de premier heeft men zich evenzeer verkeken. Ook Balkenende ontbeert visie – hij heeft vooral het marktliberale VVD-programma helpen uitvoeren – maar hij heeft in de perceptie van de kiezers in ieder geval wel ruggegraat, ook al is dit de ruggegraat van een koppige, calvinistische Zeeuwse boer die onverdroten aardappels uit de klei blijft trekken, terwijl het ganse land inmiddels op pasta is overgestapt. Voor deze stugge boer was het makkelijk de strategisch denkende Bos voor ‘windvaan’ en ‘draaikont’ uit te maken.
28 De aan het wetenschappelijk bureau van de PvdA verbonden Cuperus stelde reeds enige jaren terug: “Ik wantrouw de windstilte. Als je in deze tijd, met enorme turbulentie en dynamiek, niet boven op de wagen springt, niet de woordvoerder wordt van wat er nu gaande is, dan ben je geen goed politicus.” De campagneleider van de PvdA onder Kok, Jacques Monasch (een onverdachte bron dus!), stelt: “Wouter Bos was de leider van een nieuwe generatie die de PvdA naar zijn hand had kunnen zetten. Dat is niet gebeurd. Hij neemt geen positie in. Hij is defensief. Hij heeft geen agenda. Het enige dat hem bezighoudt is: hoe word ik premier?” (geciteerd in De Volkskrant, 25 november 2006) Zie ook: Uit de linkse leegte van Jos De Beus inSocialisme & Democratie, december 2003, pp. 4-6.
29 “Deze campagne vergt het uiterste van me, de druk is topzwaar”, biechtte Bos op aan het Algemeen Dagblad (13 november 2006). […] Ik zal blij zijn als de verkiezingen geweest zijn.”