width and height should be displayed here dynamically

De Paviljoens Almere

Onder de titel Tweeëntwintigduizendvijfhonderd toont Museum De Paviljoens in Almere zijn aanwinsten uit de periode 2001-2007. De tentoonstelling vindt plaats op een voor de instelling cruciaal moment: het voortbestaan van De Paviljoens in zijn huidige vorm – dat wil zeggen als een kleinschalig museaal instituut dat zich richt op de verwerving, het beheer en behoud en de publieksoverdracht van eigentijdse beeldende kunst – is bedreigd sinds de plaatselijke wethouder voor Cultuur, Henk Smeeman (VVD), eind vorig jaar in de gemeenteraad voorstelde de gemeentelijke bijdrage aan de instelling drastisch te verlagen. In het plan, dat op een meerderheid in de raad kon rekenen, zou het museum ook de huidige locatie moeten verlaten. Zijn markante huisvesting, een cluster geschakelde paviljoens dat het Vlaamse architectenduo Robbrecht en Daem in 1992 voor Documenta IX ontwierp en dat in 1994 door de gemeente Almere werd overgenomen, wordt in dit scenario afgebroken. Gegeven het feit dat het gemeentebestuur Almere zich wil profileren als architectuurstad is dit dubbel onthutsend. De Paviljoens zou als een educatieve dienst zonder tentoonstellingsfunctie in het schouwburggebouw worden ondergebracht. De draconische inkrimpingsoperatie wordt ten stadhuize gemotiveerd vanuit een verondersteld gebrek aan lokaal draagvlak. Zoals ook elders in politiek-bestuurlijk Nederland meet men in Almere de rendabiliteit van culturele instellingen eenzijdig in kwantitatieve termen. Over het aantal bezoekers zijn gemeentebestuur en museum het overigens niet eens.

De huidige aanwinstententoonstelling maakt deel uit van een offensief van de instelling. Doel is een lobby te mobiliseren die het stadsbestuur onder druk kan zetten. Met gevoel voor retoriek speelt het museum daarbij vooral de verhouding tussen input en output uit: de titel van de presentatie verwijst naar het onwaarschijnlijk kleine jaarbudget dat De Paviljoens voor collectievorming ter beschikking staat. Inderdaad moet op grond van het aanwinstenoverzicht worden erkend dat men met minimale middelen veel goeds tot stand heeft weten te brengen. Smaakmakend in de qua omvang bescheiden collectie zijn vooral de videowerken Trembling Time van Yael Bartana (2001, verworven 2002), Urban Surface van Gabriel Lester (2005), de ruimtelijke installatie Jumpvan Job Koelewijn (2005, verworven 2006), het in het gemeentehuis opgestelde plexiglazen Kompaktes Kommunehaus van Carsten Höller (2001, verworven 2004) en een in 2004 aangekochte groep werken uit de periode 1994-1997 van Yael Davids – vrijwel de enige kunstenaar die met een substantieel ensemble in de verzameling is vertegenwoordigd. Verder omvat de collectie onder andere een lichtsculptuur van Bik/Van der Pol en nogal weinigzeggende fotowerken van Jan de Cock (2002) en Barbara Visser (2000-2006, verworven 2007). Deze greep uit het aanwinstenoverzicht maakt duidelijk dat het museum zich richt op veelbelovende startende kunstenaars, maar daarnaast beoogt de collectie te voorzien van ankerpunten in de vorm van enkele reeds gearticuleerde posities die men voor de actuele Nederlandse situatie van belang acht – al lijkt de selectie me in dat opzicht enigszins onevenwichtig. Naast de vrijwel exclusieve keus voor ‘nieuwe’ boven klassieke media is het accent op reproduceerbaar werk typerend. De Paviljoens relativeert het aura rond uniciteit en vat de scheidslijnen tussen autonome en gebonden kunst stelselmatig als diffuus en poreus op. Zo heeft men een deelcollectie kunstenaarsdrukwerk aangelegd die behalve edities van autonoom werkende kunstenaars als Stanley Brouwn, Pierre Huyghe en Chikako Watanabe ook toegepast grafisch werk bevat, met ontwerpen van voormalig huisontwerper Goodwill en van Alon Levin. Daarnaast realiseerde het museum verschillende kunstenaarsprojecten in de vorm van ansichtkaarten, boekpublicaties en affiches, waarvan de bezoeker er enkele gratis mee mag nemen.

Als klein maar ambitieus museum in de provincie opereert De Paviljoens in een delicaat krachtenveld: enerzijds voert men overduidelijk een geprofileerd beleid op artistiek-inhoudelijke grondslag, dat vooral een geïnformeerd publiek bedient dat in meerderheid van buiten de gemeente- en provinciegrenzen komt. Aan de andere kant dient het publieksgroepen uit de eigen omgeving aan zich te binden – al was het maar om zich te verzekeren van de mentale en financiële steun van lokale bestuurders. De Paviljoens is er redelijk in geslaagd die tegengestelde ambities te vertalen in een consistent programma. De inspanningen om de eigen bevolking bij zijn activiteiten te betrekken kunnen onmogelijk worden afgedaan als een verplichte exercitie. Tegelijk blijven de educatieve programma’s overwegend gebonden aan vormen van kunst die door hun specialistische beeldtaal en discursieve kadrering voor de leek niet altijd even toegankelijk zijn – wat ongetwijfeld de reserve van lokale bestuurders tegen de instelling heeft gevoed. Vermoedelijk zouden zij graag zien dat De Paviljoens zich in de toekomst exclusief toelegt op projecten waarbij de plaatselijke bevolking liefst vanuit de (verondersteld) eigen belevingshorizon wordt aangesproken, zoals in het recente krokettenproject van Tilmann Meyer-Faje, waarvan de wanstaltige fysieke overblijfselen – een als reuzenkroket vermomd ventkarretje – voor dit overzicht de tentoonstellingsruimte zijn ingereden. Of erger: dat het zich beperkt tot hardcore educatieve projecten zonder artistieke moeilijkdoenerij. De weg daarheen is ze overigens door het museum zelf gewezen met het ganzenbordachtige Japanse gezelschapsspel van Chikako Watanabe over de wederwaardigheden van de plaatselijke boerenstand (Stadsboerderij Sugoroku, 2005).

Wat daarmee overboord zou worden gezet is de ambitie om aan de hand van een kleine, maar goede en coherente verzameling een visie te laten zien op de eigentijdse kunst en de uiteenlopende manieren waarop die nieuwe perspectieven kan openen op de eigen leef- en belevingswereld. Want terwijl slechts een beperkt aantal van de werken in de collectie rechtstreeks gaat over de laatmoderne polderagglomeratie Almere, verhoudt het merendeel ervan zich op de een of andere manier tot de leefcondities in een hedendaags (sub)urbaan leefklimaat. Het meest prikkelend zijn in dat opzicht de werken waarin de vertrouwde stedelijke of landelijke omgeving door perceptuele manipulaties als vreemd en ongrijpbaar wordt voorgesteld, zoals de visualisatie van stedelijk geluidsruis in het posterproject Urban Hymns (2006) van Niels Schrader, de spookachtige stadsbeelden in Gabriel Lesters Urban Surface, Gerco de Ruijters fotografische vogelvluchtperspectieven op Nederlands geometrisch verkavelde cultuurlandschap (1999-2003) of Job Koelewijns licht-hallucinatoire ruimtelijke trompe-l’oeil Jump (2005). Helaas ontgaat politiek-bestuurlijk Almere de portee van dergelijke subtiele ontregelingen van ingesleten kijkpatronen.

• Tweeëntwintigduizendvijfhonderd; De Collectie Almere, aanwinsten 2001-2007 tot 21 oktober in De Paviljoens,Odeonstraat 3-5, Almere (036/54.50.400; www.depaviljoens.nl).