Talking Pictures? Theatralität in zeitgenössischen Film- und Videoarbeiten
Volgens tentoonstellingsmakers Doris Krystof en Barbara Scheuermann is er de laatste jaren in film en video een duidelijke tendens die zijn inspiratie put uit de ogenschijnlijk meest oubollige aller kunstvormen: het theater. Na de speelse cross-overs met popcultuur en de flirt met metagenieke abstractie, komt het theatrale met nadrukkelijk aplomb het scherm binnengereden: maniëristische decors worden gevuld met nadrukkelijk acterende personages, de klankband gevuld met poëtisch-diepzinnige bespiegelingen, een man met zijn jeugdige zelf als een masker op zijn neus gebonden zit tegenover je in een krappe intimistische cabine en confronteert je op psychodramatische wijze met het verhaal van zijn uitgestelde traumaverwerking.
Eén ding is duidelijk: voor hun curatoriële keuzes hebben Krystof en Scheuermann zich hoofdzakelijk gebaseerd op een alledaags verstaan van ’theatraliteit’: het theatrale als een excessieve praktijk, waarin de ‘werkelijkheid’ uit haar hengsels wordt gelicht en uitvergroot tot surreële dimensies. Het theatrale situeert zich in deze tentoonstelling in de vervreemde figuren in hun nadrukkelijk geënsceneerde context. Eigenlijk zet de tentoonstelling met zijn Talking Pictures een historische stap in omgekeerde richting: waar de oorspronkelijketalkies de theatrale dimensie van de film poogden te doorbreken door de invoer van een groter realisme, maakt het gebruik van de stem (en de aanwezigheid van de acteur) in de getoonde werken de film- en videoinstallaties opnieuw tot histrionische, uitdrukkelijk geënsceneerde kunstwerken.
Het is de vervreemdende component die het theatrale tot leven brengt in de gekozen werken: de verdwaalde personages met hun bizarre extensies in het verlaten hotel van Markus Schinwalds Dictio pii of de groep dagjestoeristen die hun demonen trotseren in Yang Fudongs Seven Intellectuals in Bamboo Forest, Part 1. Het zijn personages die los lijken te zijn gekomen van hun rol, die de context missen die hun handelingen zin zou geven, zodat er enkel nog een bezwerend esthetische choreografie overblijft, die zichtbaar maakt wat ontbreekt. Dat is ook waar het theatrale bij uitstek voor staat: de machine die aanwezig stelt wat afwezig is.
Deze opvatting van het theatrale als wondermachine staat uiteraard veraf van een hedendaagse invulling van het theatrale, waarin de toeschouwer een centrale rol speelt. In een hedendaagse opvatting van het theatrale staat de toeschouwer centraal, en zijn verantwoordelijkheid tot persoonlijke positionering. Het theatrale ontstaat hier in de interactie tussen het getoonde en het publiek, maar uiteraard ook in het besef van de deelbaarheid van het publiek. Het publiek is niet één maar vele perspectieven. Het theatrale is de plek waar deze verschillende manieren van kijken, deze uiterst verschillende opvattingen mekaar ontmoeten.
Het is een aspect dat uitdrukkelijk afwezig is in de tentoonstelling Talking Pictures. Afgezien van de reeds genoemde one-on-one box van Gillian Wearings Trauma of de perspectivisch opgestelde 2-schermen shootout van Mathilde ter Heijnes No Depression in Heaven (waarin de kunstenares zich ontdubbelt tot twee vrouwelijke personages uit verschillende sociale strata die mekaar achtervolgen in de women’s film-stijl van de jaren ’30), is er in de curatoriële aanpak van deze tentoonstelling weinig aandacht besteed aan het perspectivische, noch aan het sociale aspect van het theatrale. De omgang van de kunstenaars met de theatraliteit in hun werk wil dan ook niet op hippe wijze inspelen op een nieuwe trend, op de interactieve verleidingspogingen van het theater van vandaag, op de gladde nieuwe media-injecties die het scènebeeld uit zijn voegen hebben gelicht, en de toeschouwer in het meest extreme geval tot de speler, de spectactor, van zijn eigen voorstelling kunnen maken.
In de plaats daarvan krijgen we een log, onbuigzaam theater te zien. Een theater dat zich slechts woord voor woord te kennen geeft, dat zich geheel op zijn eigen ritme van de ene naar de andere scène begeeft. Een theater dat niet toegeeflijk is en zich niet meteen laat consumeren. Het hindert je kijken, door zijn overduidelijk geconstrueerd decor. Het hindert je begrijpen, door de poëtisch-literaire aanspraken van zijn taalgebruik.
In deze tentoonstelling functioneert het theatrale als een weerbarstig element, dat de kijker dwingt om stil te staan, om de tijd te nemen de voorstelling van voor tot achter te bekijken, ook al verhindert de loop-structuur van heel wat werken de logische ontwikkeling van je ervaring. In The Intruder van Ana Torfs speelt deze artificialiteit de meest dwingende rol. Letterlijk een enscenering van het populaire theaterstuk L’Intruse van Maurice Maeterlinck uit 1890, is haar installatie de meest heldere representatie van de theatrale principes van tijd, ruimte en virtuele aanwezigheid. In een moderne villa staan de personages in meticuleus uitgetekende diaframes die de verhoudingen tussen de acteurs visueel voelbaar maken, terwijl de uitdrukkelijk elders gesitueerde klankband de ingekorte toneeltekst linkt aan de personages. Het hele stuk gaat om een onzichtbare aanwezigheid in het huis, die aan het einde de dood van een personage (dat we overigens ook nooit te zien krijgen) zal veroorzaken. De gezwollen symboliek van de onzichtbare Dood die als een schaduw door het huis sluipt, is hier gereduceerd tot zijn meest elementaire deeltjes: stilte, suggestie, ritme en positionering. Kortom: theater op zijn best.
• Talking Pictures. Theatralität in zeitgenössischen Film- und Videoarbeiten tot 4 november in K21 Kunstsammlung, Ständehausstraße 1, Düsseldorf (0211/8381.600; www.kunstsammlung.de).