width and height should be displayed here dynamically

Mentale ruimte

Een gesprek van Koen Brams en Bart Meuleman met Dirk Boes

Op een steenworp van De Warande, het Cultureel Centrum van Turnhout, ligt de galerij De oorzaak & Zn. in een steegje verscholen. De galerie werd opgericht door twee kunstenaars, Dirk Boes en Willy Peters. In dit nummer wordt een interview opgenomen met Dirk Boes, in het volgende nummer bespreekt Luk Lambrecht de artistieke inzichten en arbeid van Willy Peters.

Voor we het atelier van Dirk Boes bezochten, stuurden we hem twee teksten, “The function of the Studio” van Daniel Buren, en “Bezoek aan het atelier” van Thomas Huber, teksten die we wegens plaatsgebrek helaas niet kunnen afdrukken. Buren beweert dat de plaats waar het in het atelier ontwikkelde kunstwerk eigenlijk thuishoort, dat atelier zelf is, waarmee hij tevens de vervreemdende invloed van het museum op het kunstwerk bekritiseert. Huber is op het eerste gezicht minder polemisch: hij stelt zich het nakende bezoek van een gast aan zijn atelier voor en verhaalt ons al redenerend waarom hij vol vreugde naar de bezoeker uitkijkt.

Dirk Boes van zijn kant ontvangt ons in een sober atelier met geblindeerde ramen, waarin alle aandacht onmiddellijk uitgaat naar twee ensembles van telkens drie blauwe doeken. Een gesprek over het atelier, zijn werk en het maken van tentoonstellingen.

1

Koen Brams: Wat vond je van de teksten die we hebben opgestuurd?

Dirk Boes: De tekst van Buren had ik nog nooit gelezen, de tekst van Huber wel.

De tekst van Huber is een mooie tekst, maar het is literatuur. Hij komt in de plaats van het kunstwerk. Ik denk dat de tekst weinig laat zien over het werken in het atelier.

Bart Meuleman: Huber stelt toch een aantal vragen over het atelier.

Dirk Boes: Dat is zo, maar de tekst van Buren is explicieter. Wat is de relatie kunstwerk – plaats van ontstaan – plaats van tonen. Het is een praktische tekst. Je kunt daarmee in discussie treden. Ik heb het gevoel dat ik de tekst van Huber enkel kan lezen en mooi vinden.

Bart Meuleman: Ik vind dat ze het op een bepaald moment over hetzelfde hebben maar Buren wil de dingen met open vizier tegemoet treden, terwijl Huber …

Dirk Boes: … zich verschanst achter de dingen. Ik had in elk geval de indruk dat Buren het heeft over een bepaalde activiteit, terwijl de tekst zelf bij Huber de activiteit is.

Koen Brams: Je zou kunnen zeggen dat die tekst een kunstwerk is en dat hij hem beschouwt als een element van zijn oeuvre en dat het in die zin een betoog is.

Bart Meuleman: Huber houdt een pleidooi voor het atelier als idee. Dat het atelier niet ophoudt als je de deur van het atelier sluit, maar dat het atelier blijft doorwerken.

Dirk Boes: Ja, maar wat is “het atelier”? Een van de kritieken die je op de tekst van Buren kan geven is dat hij teveel rekening houdt met de feitelijke plaats. Het atelier is in de eerste plaats het hoofd van de kunstenaar.

Bart Meuleman: En om dat hoofd goed te kunnen laten werken, heb je vier muren nodig?

Dirk Boes: Dat weet ik dus niet. Ik denk van niet. Dat hoofd, dat werkt en dat heeft een soort van mentale ruimte nodig.

Bart Meuleman: En het romantische idee van  de schuilplaats. In het atelier kun je je toch ook letterlijk afschermen.

Dirk Boes: Dat heeft al veel te maken met hoe je die dingen bekijkt. Het gebeurt al in het hoofd, binnen dat mentale atelier.

Koen Brams: Ik merk wel dat jij de ramen hebt afgeschermd.

Dirk Boes: Ja, maar dat is enkel om foto’s te nemen. Ik heb wel liever dat ze open zijn.

2

Dirk Boes: Volgens mij zit Buren met een soort van vaderschapssyndroom. De autoriteit van het kunstwerk is een probleem. Ik zie dat ook in het werk dat hij maakt. Zijn argumentatie is overwoekerd door het ouderschapsprobleem.

Bart Meuleman: Het kunstwerk als kasplantje.

Dirk Boes: De tekst schetst een duidelijk probleem, met name het probleem van de plaats van de kunst. Je hebt het atelier, je hebt het kunstwerk, je hebt later het museum en dan de vraag: waar is de plaats van het kunstwerk. Hij vertrekt van het punt dat het atelier de plaats is waar het kunstwerk in thuis hoort zoals een kind thuishoort bij zijn ouders. Buren vertrekt van het punt dat er een ideale situatie is waar het kunstwerk thuishoort. Ik vraag me af: is dat wel zo. Is er een bepaalde manier om een kunstwerk te tonen waarop het zich optimaal kan ontplooien, zoals op geen enkele andere manier meer zal kunnen. Dat vind ik een veel groter probleem. Ik ben veel meer geneigd te denken dat er geen ideale plaats is om een werk te tonen. Er zijn enorm veel plaatsen waar een werk getoond kan worden. Het werk zal op elke plaats een ander werk worden. Het heeft bij Buren veel meer te maken met een soort van machtsbekleding van de kunstenaar tegenover zijn werk. Zo van: dit is mijn werk, zoals ik het gemaakt heb, en zo wil ik het altijd tonen. De vraag is: kan dat wel. Op het moment dat de kunstenaar tegen het werk zegt: daar is de deur, ga naar buiten, moet hij dan die macht niet opgeven? Moet hij dan de macht niet tolereren van elke andere die met het kunstwerk omgaat? Al is het alleen maar bekijken.

Koen Brams: Als het kunstwerk hier buiten gaat, wordt de macht ingenomen door de kijker.

Dirk Boes: Dat is waar. Volgens welke norm wordt het werk of de plaats waar het werk getoond wordt bekritiseerd? Zoiets als een ideale situatie mag nooit de norm zijn. Wat ik bijvoorbeeld ook las in de tekst van Huber: het verlangen naar de ideale situatie.

Bart Meuleman: Huber bekijkt alles vanuit zijn eigen werk. Ik heb de indruk dat hij met zijn werk overal naar toe wil stappen, dat hij deel uitmaakt van zijn eigen werk, meer dan de meeste andere kunstenaars.

Dirk Boes: Zou het ook niet kunnen dat dat een soort van kunstgreep is om de macht op die werken te handhaven. De toeschouwer kan enkel aan de deur blijven staan. Hij  kan de plaats van het kunstwerk niet betreden. Hij  kan zich alleen voorstellen dat hij ze betreedt en wie leidt hem dan mee? De kunstenaar. Hij vertrekt nooit van de situatie: ik ben er niet meer. Hij geeft nooit de macht uit handen.

Koen Brams: Met Huber is er nog iets anders aan de hand. Buiten het feit dat hij zijn werken overal met zich meeneemt en die werken op die manier niet wil loslaten is er in zijn denken over de ideale plaats een oprechte projectie, een transcenderen van de realiteit …

Dirk Boes: Dat zal wel.

Koen Brams: … en hij poneert het ook zo. Dat je op die manier moet kunnen blijven denken over de ideale plaats maar dat dat iets is dat nooit ingevuld zal kunnen worden. Dat zegt hij door tegelijkertijd een ironisch standpunt in te nemen.

Bart Meuleman: De macht die hij eventueel zou blijven behouden, dat is een gedeeltelijk gespeelde macht. Dat is trouwens een van de onderwerpen waarover zijn werk gaat. Maar jij vindt dat dubbelzinnig.

Dirk Boes: Iets geweldig dubbelzinnig. Omdat er buiten het spel geen rest is. Ook de regels worden door hem opgesteld en als je als toeschouwer mee wil, dan moet je de regels volgen. Er is geen mogelijkheid om het anders te spelen. Een erg objectmatig werk, op traditionele wijze gemaakt, en vanuit een atelier naar een tentoonstellingsruimte gebracht, heeft ook een spelkarakter. Er zijn altijd regels maar je bent niet verplicht om die te volgen. Er zijn heel veel restmogelijkheden die je in je eigen spel kan betrekken. Ik heb het gevoel dat in het werk van Huber die mogelijkheden veel minder, of soms zelfs niet aanwezig zijn.

3

Bart Meuleman: Hoe komen mensen die hier tentoonstellen terecht?

Dirk Boes: Wij vragen hen.

Bart Meuleman: Die mensen komen hier effectief werken?

Dirk Boes: Dat hoeft niet, dat kan. Op dat punt zijn er vele mogelijkheden, de ruimte die als tentoonstellingsruimte fungeert kan even goed als werkruimte dienst doen gedurende een bepaalde periode. Walter Daems bijvoorbeeld heeft hier een tijdje aan zijn installatie gewerkt. In die zin was deze ruimte feitelijk zijn atelier.

Bart Meuleman: Vanaf het moment dat jullie iemand hebben gekozen om hier tentoon te stellen of te werken, vanaf dat moment houdt jullie verantwoordelijkheid of inmenging op?

Dirk Boes: Eigenlijk wel ja, wat natuurlijk weer niet wil zeggen dat er geen gesprek mogelijk is. Als de deur gesloten is, moet je ze gesloten laten, als iemand de deur tot de ruimte openlaat, kan er altijd gesproken worden. Ik heb mijn twijfels over het kunstenaarschap als iets mythisch, gesloten, autoritair, volledig beperkt tot een individu.

Koen Brams: Er bestaat zoiets als het beeld van de artiest en het is de vraag of dat ooit zal sneuvelen, dat beeld van de boven iedereen uittorenende. Ik schaar mij achter de standpunten van Heiner Müller die zegt dat de kunstenaar één van de meest comfortabele posities bekleedt in onze maatschappij. Hij geeft daarbij ook een aantal voorbeelden van kunstenaars die zich werkelijk alles kunnen permitteren. De gevaren van die onkwetsbare positie worden steeds meer duidelijk.

Bart Meuleman: De fantastische bokkesprongen van de geniale kunstenaar.

Dirk Boes: Het wordt natuurlijk wel gevaarlijk als je dat probleem combineert met de invloed van de media die grote koppen nodig hebben om hun talloze bladzijden te vullen. Die combinatie genereert natuurlijk onaantastbare monsters, die zich alles kunnen permitteren.

4

Bart Meuleman: Wat ga je met die werken doen?

Dirk Boes: Fotograferen voor mezelf; vervolgens worden de werken in dozen gestoken en op zolder gegooid. Ik heb zeer weinig tentoonstellingsmogelijkheden, ook omdat ik er niet naar op zoek ga; misschien neem ik binnenkort wel weer wat meer initiatief. Als je dan mogelijkheid krijgt om tentoon te stellen dan maak je toch weer wat anders, dan put je om zo te zeggen toch niet uit je stock. Je maakt een tentoonstelling, je ontwikkelt iets naar een bepaalde tentoonstelling toe, het werk dat dan ontstaat, groeit uit al wat je tot dan toe gemaakt hebt.

Koen Brams: Recupereer je soms materiaal, in plaats van te stockeren.

Dirk Boes: Nu is dat moeilijk, vroeger was dat makkelijker omdat ik meer werkte met vaste, terugkerende elementen.

Bart Meuleman: Die werken zijn dus eigenlijk letterlijk eendagsvliegen, dat is toch een verschrikkelijke gedachte.

Dirk Boes: Dat is niet plezant, maar stel dat je een tentoonstelling kunt maken met die dingen, dan nog wordt het leven van die werken maar verlengd voor een bepaalde periode.

Bart Meuleman: Komen er mensen kijken in jouw atelier?

Dirk Boes: Nee, we houden die dingen gescheiden. Ik heb een probleem met het feit dat er mensen komen voor de tentoonstelling in de galerij en dan meteen de ateliers mee door zouden willen nemen. Ik heb daar iets op tegen om verschillende redenen, ten eerste omdat beide dingen een andere functie hebben, maar ook omdat ik wil vermijden dat er een soort belangenvermenging optreedt.

Bart Meuleman: Je hebt ook al eens gezegd dat je nooit in je eigen galerie wil tentoonstellen, niet alleen om die belangenvermenging tegen te gaan maar ook omdat het ongelofelijk ridicuul is om die dingen van de muur te halen, ermee de trap af te gaan en beneden in de galerie op te hangen.

Dirk Boes: Inderdaad dat kan dus helemaal niet. Ik heb een hele tijd zin gehad om gewoon te werken, en me tegelijkertijd bezig te houden met de galerij, die combinatie is eigenlijk heel verfrissend.

Bart Meuleman: Vertel eens.

Dirk Boes: Een kwestie van gewoon door te werken aan je eigen werk zonder je te moeten bezighouden met deadlines en oordelen, enzovoort; en tegelijkertijd heel nauw in contact staan met het werk van anderen, zien hoe anderen werken en de relatie leggen tussen dat werk en het publiek.

Bart Meuleman: Dat completeert je als persoon?

Dirk Boes: Misschien heeft het inderdaad te maken met een karaktertrek. Ik vind het bijvoorbeeld verschrikkelijk ergerlijk om reclame te moeten maken voor mijn eigen werk, anderzijds wil ik het wel doen voor anderen, ervoor te zorgen dat er mensen komen zien, om daar publiciteit rond te maken.

Koen Brams: Kan je iets zeggen over de plaats waar jij je werken zou willen tonen, begrijp me niet te concreet, je moet geen namen noemen van galeries of musea, maar wel over de plek, de ideale plek, kan je iets zeggen over hoe jij je werken zou willen gepresenteerd zien?

Dirk Boes: Dat is moeilijk, het moet wel een plaats zijn waar een bepaalde rust mogelijk is, er moet ook een afstand mogelijk zijn.

Koen Brams: Als ik je werk zie, dan denk ik in eerste instantie aan de afstand tot dat werk, …

Dirk Boes: Ja, ja.

Koen Brams: … aan het werk te kunnen benaderen vanuit een grote loopafstand, en de relatie tussen de loopafstand en het werk aan de muur. Het spel van de volumes dat je nu ontwikkelt, doet de toeschouwer onmiddellijk ondervragen over de afstand tot het werk, of is dat niet de problematiek waarmee je bezig bent?

Dirk Boes: Bedoel je afstand, in werkelijk zin? Dat kan. Maar wat deze werken betreft, heb ik me daar nog niet mee beziggehouden omdat dat enkel kan als je in gedachten hebt dat het werk getoond zal worden. Afstand in een overdrachtelijke zin, daar komt het voor een stuk op neer.

Koen Brams: Je bent hier dus werken aan het maken waarbij je je totaal niet afvraagt of ze getoond zullen worden.

Dirk Boes: Inderdaad.

Koen Brams: Zou je kunnen zeggen dat die twee werken, die twee ensembles die jij werken noemt…

Dirk Boes: Ja, dat zijn werken.

Koen Brams: Zou je kunnen zeggen dat die twee werken complementair zijn, dat die elkaar nodig hebben?

Dirk Boes: Ja, ze horen ook bij elkaar. In elk werk heb je dus verschillende doeken. De doeken draaien rond een bepaalde beweging. De verschillende werken op zich zijn eigenlijk andere mogelijkheden van die beweging. De enige systematiek die er in zit, schuilt in een soort van beginsituatie.

Koen Brams: Over de kleuren van de doeken had ik ook graag een vraag gesteld. Ervaar je die kleuren als iets problematisch.

Dirk Boes: Ik zal dat waarschijnlijk altijd problematisch blijven vinden. In de kleurkeuze speelt voor mij het toeval een grote rol, in de zin dat het geen bewust gekozen kleuren zijn.

Koen Brams: Hoe kom je tot zo’n kleur? Hoe kom je bijvoorbeeld tot dat oranje, blauw of geel?

Dirk Boes: Uit de kleurkaart. Het is niet het resultaat van eindeloos mengen. In die zin is kleur ook een middel om onderscheid aan te brengen, niet om de identiteit van de werken te bepalen. Als je vertrekt van de identiteit van een werk, dan kan ik aannemen dat je begint te mengen. Maar ik zou niet weten wat de identiteit van een werk is. In die zin is afstand wel erg belangrijk, maar dan afstand in een overdrachtelijke zin. Het is daarom dat die kleuren mij erg aanstaan omdat ze vrij betekenisloos zijn. Dat was het probleem met het grijs. Grijs is natuurlijk de kunstkleur, de kleur van het denken. Grijs was de kleur van afstand maar is zo’n betekenisvolle kleur geworden dat er helemaal geen afstand meer kan zijn.

Grijs en zwart zijn kleuren die hun plaats gevonden hebben in de kunstgeschiedenis. Sinds Ad Reinhart moet je geen zwart meer gebruiken, dat is jammer. Vanuit het perspectief van de autoriteit van de kunstenaar zijn er bepaalde elementen onbruikbaar geworden omdat ze samenvallen met een naam en met een betekenis. Welke kunstenaar durft nu vet en vilt te gebruiken?

Koen Brams: Mucha gebruikt vilt, en die zegt: ik durf dat.

Dirk Boes: Het kan nooit de bedoeling zijn om dat soort systematiek te ontkrachten maar je zou een toevalselement kunnen binnenbrengen waardoor de toeschouwer zelf associaties kan leggen, maar dan bijna vrijblijvend. De kleur valt niet samen met de identiteit van het werk, noch met zijn plaats binnen de kunstgeschiedenis of weet ik veel, het is bijna een losse factor die er bij hoort om een werk te kunnen onderscheiden van een ander werk.

In de Galerij De Oorzaak & Zn waren reeds Walter Daems, Jeroen Daled, Paul Snoeckx, Marc Carpentier, Chris Campers en Frank Prinsen te gast. Van 7 november tot 13 december stelt Werner Cuvelier er tentoon. U vindt de galerij in de Warandestraat 23B, 2300 Turnhout (014/41.36.33 of 014/43.96.43).

De tekst van Daniel Buren is opgenomen in het “verzamelde werk” dat vorig jaar door het CAPC van Bordeaux werd uitgegegen. De tekst van Thomas Huber verscheen in het “Kunst en ideologie”-nummer van Yang (nr. 133).