width and height should be displayed here dynamically

De uitbreiding van het MuHKA: een gemiste kans

Het aantal musea in het Westen blijft gestaag toenemen, dat is geen nieuws meer. Bestaande musea zijn naarstig op zoek naar bijkomende infrastructuur, ook dat kan de gemoederen nauwelijks nog beroeren. Tenzij uitbreidingsplannen bestaande musea zonder scrupules dreigen in te kapselen, cfr. de stoute dromen van de directie van het Van Abbemuseum. En dat expansies doorgevoerd worden zonder een (ideeën-)wedstrijd en zonder het publiek te informeren, ja, dat zou de geesten toch moeten alarmeren. Tenzij die uitbreidingsplannen verbluffend goed zouden zijn natuurlijk. Het MUHKA heeft de panden die een uitbreiding in de weg stonden in de as gelegd en begint in september aan de bouw van een nieuwe vleugel. Greet Paulissen onderzocht de plannen die geen wedstrijd of publieksbriefing behoefden.

 

Toen in 1984 de plannen voor een museum van hedendaagse kunst in Antwerpen bekend raakten, brak in architectuurmiddens een storm van protest los. Gedeeltelijk tegen de wijze waarop de opdracht aan architect Grandsard – een illustere onbekende, maar inmiddels wel lid van de raad van bestuur van het MUHKA – werd toegewezen, deels ook omwille van het concept zelf: men oordeelde dat een pakhuis onmogelijk tot een waardig museum omgevormd kon worden. Ondertussen blijkt het gebouw wel degelijk als een aangenaam museum te functioneren, maar men kan zich hierbij de vraag stellen of dat te danken is aan de structuur van het oude pakhuis, dan wel aan de architecturale toevoegingen. Nu de plannen voor de uitbreiding van het museum op tafel liggen, kunnen de architecturale kwaliteiten van de nieuwe vleugel en de relatie met het reeds bestaande hoofdgebouw onderzocht worden.

In de nieuwe plannen wordt het bestaande gedeelte haast onaangeroerd gelaten. Afgezien van een aparte trap voor het te bouwen bureaugedeelte en een nieuwe goederenlift – de bestaande goederenlift wordt omgebouwd tot een tweede personenlift – komt er geen verandering in het circulatiepatroon tussen de verdiepingen.

De beschikbare tentoonstellingsruimte wordt echter verdrievoudigd: van de zowat 1600 m2 nu, moet het museum na de uitbreiding een oppervlakte van ongeveer 5000 m2 aan publieksruimtes krijgen. Naast de bestaande, eerder neutrale zalen komen meer karakteristieke ruimtes zoals een spievormige en een cirkelvormige tentoonstellingszaal, beide op het uiteinde van het terrein. Ze bestaan elk uit twee niveaus. Het gelijkvloers van de cilinder moet het zonder daglicht stellen terwijl er op de verdieping door rondom geplaatste lichtkoepels daglicht binnenvalt. En in de spie is een gedeelte dubbelhoog zodat er een relatie ontstaat tussen de – door lichtkoepels die langs de wanden geplaatst werden – verlichte bovenruimte en het meer besloten benedendeel. Op die manier wordt niet alleen het aantal, maar ook de verscheidenheid aan ruimtes uitgebreid, wat zeker interessant is om een hedendaagse kunstcollectie tentoon te stellen. Het ligt in de bedoeling om het gelijkvloers te gebruiken voor wisselende tentoonstellingen en de verdieping voor de vaste verzameling.

Jammer genoeg is de architect er niet in geslaagd om deze uitbreiding tot een overzichtelijk architecturaal geheel te kneden. Hij heeft alleen het beschikbare terrein volgebouwd, met uitsparingen voor de te behouden panden op de hoek van de Cockerillkaai met de Wapenstraat en voor het project van Philippe Starck dat aan de kaai voorzien was, maar ondertussen met stille trom afgevoerd werd. Grandsard heeft de moeilijke vorm van het terrein niet naar zijn hand kunnen zetten, maar zich eraan ondergeschikt, net zoals zijn ingrepen in de bestaande verbouwing ondergeschikt waren aan de eigenheid van het voormalige pakhuis. Maar terwijl de sobere, overzichtelijke ruimtes en het duidelijke parcours binnen dit oude gebouw alleen maar benadrukt moesten worden, vraagt dit ongedefinieerde terrein een nieuw ordenend principe.

In het voorliggend ontwerp verliest het bestaande museum echter zijn evidentie en verwordt het tot een vormeloos centrum. De meest karakteristieke ruimtes liggen in de uithoeken van het gebouw. De verbinding tussen het bestaande gedeelte en de nieuwe uitbreiding, het onderdeel bij uitstek om een museum als dit vorm te geven, verloopt via niet-gearticuleerde overgangen, vaak gewoon door andere tentoonstellingsruimtes heen. Waarbij de bezoeker die in de uiteinden van het gebouw, respectievelijk de spie en de cilinder, vastgelopen is, op zijn stappen moet terugkeren om zijn museumbezoek verder te zetten.

In het ontwerp is de mogelijkheid om met daglicht de ruimte te kleuren nauwelijks benut. De ruimtes voor wisselende tentoonstellingen op het gelijkvloers liggen haast volledig in het donker en voor de vaste verzameling op de verdieping is er uitsluitend vertikaal strijklicht langs de wanden voorzien. Wat wel een adequate belichting biedt voor aan de wand gehangen schilderijen, maar weinig mogelijkheden laat bij de opstelling van ruimtelijke objecten, waarvan Flor Bex, directeur van het MUHKA, in zijn inleiding bij “de verzameling” stelt dat ze een bevoorrechte plaats innemen in zijn collectie. (1)

Een ander aspect dat ontbreekt, is een positieve relatie met de omgeving. De beslissing om het museum in dit in verval geraakte stadsdeel onder te brengen, vormde in 1984 een positieve impuls voor de heropleving van de buurt. Maar bij de huidige uitbreiding negeert de architect deze omgeving volkomen.

Er is bijvoorbeeld geen poging gedaan om een bijdrage te leveren aan de herwaardering van de kaaien, wel integendeel: aan de Cockerillkaai komt de blinde zijwand van de spie en verder op het gelijkvloers een toegang voor vrachtwagens met erboven de opslagruimte voor de verzameling. Nergens komt een zicht op de Schelde, tenzij enigzins lateraal in de top van de spievorm.

Waarom heeft men bijvoorbeeld niet de bibliotheek aan deze zijde met zicht op de rivier gesitueerd? Ze ligt nu boven de kantoren aan de Wapenstraat. Overigens krijgt de bijbehorende ruimte waar dia’s en video’s kunnen bekeken worden een lokaalbrede glaswand, die ongetwijfeld verduisterd zal moeten worden.

Ook van de gedempte zuiderdokken keert het gebouw zich af, terwijl de cilindervorm, met zijn plaats aan het grote plein, zich uitstekend leende om als inkom te dienen. De architect heeft echter gemeend om net als in zijn eerste ontwerp het oude pakhuis als centrum van de gevel te moeten bewaren. In dat ontwerp accentueerden de toevoegingen de eigenheid van de oude gevel op dezelfde wijze als een lijst een schilderij omvat: ze blijven zelf op de achtergrond. Anders wordt het in de geplande uitbreiding, die een vermenigvuldiging van de gevellengte met zich meebrengt. De architect herhaalt simpelweg het “gevelontwerp” van zijn eerste plan zoveel keer als mogelijk is op de gegeven afstand. En waar een volledige module niet meer mogelijk is omdat ze geprangd zit tussen percelen die het museum niet heeft kunnen verwerven, is de lay-out van een vierkant vlak met vier vierkante openingen samengeduwd tot een rechthoek die er wel tussen kan. De openingen in de gevel zijn trouwens op de meeste plaatsen van het enorme dakterras onbereikbaar door de lichtkoepels die bijna rondom langs de gevels liggen en de bezoeker aldus op enige afstand houden. Deze zogenaamde ramen op de omgeving zijn daardoor enkel lege tekens. In zijn geheel wordt het museum een gebouw zonder gezicht, waarin de karaktervolle art-decogevel hulpeloos om aandacht vraagt.

Met de uitvoering van het gebouw wordt haast gemaakt: de sloop van de omliggende panden is reeds voltooid. In september begint de constructie, die in mei ’93 opgeleverd moet worden. Het museum zou dan in juni opengaan met twee tijdelijke tentoonstellingen: op het gelijkvloers een retrospectieve van videokunst en op de verdieping een tentoonstelling met werk van jonge Antwerpse kunstenaars. De vaste verzameling zou vanaf eind ’93 opgesteld worden. Over de verwerving van deze collectie zegt Flor Bex nog dit: “De verantwoordelijkheid van diegenen die de keuze van de te verwerven kunstwerken bepalen, is groot, zeker indien, zoals in het MUHKA, aangekocht wordt met gelden van de gemeenschap.” (2) Jammer dat er minder scrupuleus wordt omgesprongen met het geld dat bestemd is voor de huisvesting van deze collectie.

 

Noten

(0) De Amsterdamse architect Abel Cahen kreeg op basis van zijn vorig jaar gepresenteerde schetsontwerp de opdracht een definitief ontwerp te maken voor een uitbreiding van het Van Abbemuseum. Van 13 september tot 8 november kan men aan de hand van tekeningen, foto’s en een maquette kennismaken met dit ontwerp van Cahen in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, 5611 NH Eindhoven, 040/38.97.30.

(1) Florent Bex in zijn inleiding in: De verzameling, MUHKA, Antwerpen, 1988, p. 7.

(2) Florent Bex in zijn woord vooraf in: De verzameling II,  MUHKA, Antwerpen,1990, p.5.