Het Zuid is een echo
Over een Antwerps stadskwartier
“Wat zou er gebeuren indien men een in onbruik geraakt stuk binnenhaven, geflankeerd door twee bewoonde kades, zou volstorten en bestraten? Zou men dan geen gigantisch plein tevoorschijn toveren, een plein dat de verbeelding op hol doet slaan en moeiteloos plaats zal bieden aan de wildste evenementen en spektakels voor de burger?” (enkele Antwerpse ambtenaren voor ruimtelijke ordening lanceren een denkpiste, 1967)
De Waalse Kaai en de Vlaamse Kaai. Een grote bedrijvigheid hebben ze niet meer gekend, de laatste decennia, ook niet na het dempen van de Zuiderdokken in ’68, waarmee een plein vrijkwam dat slechts één keer per jaar, tijdens de Sinksenfoor, echt veel volk over de vloer krijgt.
Wie het plein overdag doorkruist, treft er een raadselachtige leegte. Een naam kreeg het niet. Geduldig en zwijgend verdraagt het bejaarde wandelaars en stilstaande tientonners. Maar even verderop is er duidelijk iets aan de gang. Een groep spelende Turkse kinderen, natuurlijk. Spottend, roepend, breed gebarend. Dit naamloze plein, het officieuze hart van het Zuid, is van hen.
Aan die onvermoeibare kinderen heeft het Zuid de hernieuwde belangstelling niet te danken. Ze waren er vijftien jaar geleden ook al. En hun energie, och, ze draagt niet ver, ze is zo weinig van betekenis en nauwelijks bewust van zichzelf. Hun ouders, uitbaters van kruidenierszaken en goedkope eethuizen, staan op straat bij hun bestelwagens.
‘s Nachts verlaten verscheidene bewoners hun stamkroeg (“Sportvriend”, “De Schelde”, “‘t Zuid”) om goedgezind naar huis te keren. Sinds kort kruisen ze daarbij een groeiend aantal jongere cafébezoekers dat in een geheel ander soort etablissementen (“Hopper”, “Entrepôt du Congo”) een vaste stek gevonden heeft. Maar van een echt druk nachtleven is de buurt tot nog toe gespaard gebleven.
Op de Bolivarplaats, waar de bewoonde wereld ophoudt en plaats maakt voor een landschap van snelwegen, gaapt een eenzaam bordeel.
Een goed half jaar geleden. Ikzelf, een aantal keer, op de vraag waar precies in Antwerpen ik ging wonen:
“Op het Zuid.”
“Ah, op het Zuid!”
– waarna het gesprek steevast een tweede adem kreeg.
Ik begreep: het Zuid bestààt, tot ver over de stad haar grenzen. Men spreekt over het Zuid. Het Zuid is een echo.
Op het Zuid heerst een artistiek klimaat. Daar zijn feiten over bekend. Naast het 19de eeuwse Museum voor Schone Kunsten, een duidelijk aanknopingspunt, krijgt eerst het Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen hier zijn bestemming, en even later ook het Provinciaal Museum voor Fotografie. In enkele jaren tijd verschijnt er een netwerk van galerijen. Belangrijke galerijen, zegt men van sommige. Ze liggen verborgen in straten die hun aantrekkingskracht nog niet bewezen hadden. Willen deze galerijen niet gevonden worden?
De stilzwijgendheid van sommige galerijen. De koele zuinigheid waarmee ze zichzelf afficheren. Zeker, de gevel van “Ronny Van de Velde”, aan de Ijzerenpoortkaai, staat er om de aandacht te trekken. Maar waarvòòr de argeloze voorbijganger zich mag interesseren, wordt hem niet duidelijk gemaakt.
Prijkt de naam “Ronny Van de Velde” tenminste nog in rode letters boven de brievenbus – leveranciers en postbodes zullen zich niet vergissen -, Micheline Szwajcer laat de voorbijganger niet eens weten welke naam ze voor haar galerij bedacht. Ternauwernood krijgt hij in de gaten dat hij de witgeschilderde loods kan binnenstappen om er een expositie te bezichtigen, afgeleid als hij was door twee jongens die aan een bromfiets prutsen. Stank en lawaai vullen de roerloze Verlatstraat.
Met het Zuid is men al lang wat van plan. Men heeft altijd al plannen gehad met het Zuid. Over het Zuid leeft er sinds jaar en dag van alles en nog wat in de hoofden van mensen met plannen en bedoelingen.
De vrijgekomen ruimte na afbraak van het Zuidkasteel, een militaire controlepost van het Spaanse schrikbewind, moest een bestemming krijgen. Dus keek men heimelijk naar het Parijs van Haussman en droomde bescheiden van een residentiële woonwijk. Brede lanen, pleintjes met heroïsche monumenten, een echt museum, een hippodroom, …
Een andere werkelijkheid is deze gerealiseerde droom inmiddels voorbijgestoken. De belangstelling voor de binnenhaven verdween, de handelsactiviteiten droogden op. En werd het niet nòg exclusiever om in de residentiële delen van de randsteden te wonen? De prijzen verkruimelden, de gevels schilferden af. Hun levenswijze eigen grepen minder gegoede klassen hun kans en kelderden daarmee de waarde van de woonwijk helemaal.
Tussen het berooide volk dat daar aanbelandt, treft men ook kunstenaars aan. Althans toch enkele. Hun stille voornemen is het om hier goedkoop een verdieping of loods te huren en aan een oeuvre te beitelen. Men hoort daarvan, het gerucht verspreidt zich en enkele jaren later wordt het nieuwe artistieke elan officieel (musea) en commercieel (galerijen) verankerd. De aangetaste waarde van het onroerend goed is ondertussen helemaal kaalgevreten, schoongevreten. De buurt mag zich opnieuw verheugen op de belangstelling van menig makelaar.
Het Zuid, de artistieke site van Antwerpen, is een vitale stadsbuurt.
Het is aangenaam wonen op het Zuid. De huidige bewoners, onwettige erfgenamen van de vroegere burgerij, verkregen het recht op licht en ruimte. Waar elders in deze stad is men zo zonovergoten gehuisvest? En waar elders in deze stad heeft men zoveel plaats om een voetganger uit de tegenovergestelde richting te passeren? Op het Zuid, meer dan waar ook, is er plaats om naast elkaar te leven. Letterlijk en figuurlijk. Net zo min onbekenden elkaar hier groeten, gaan ze op de vuist met elkaar. Verdraagzaamheid in de haalbare betekenis van het woord.
Het Zuid heeft ook een toekomst. Zoals zo vaak bestaat die toekomst al op papier, in de inmiddels aangepaste – teruggeschroefde – plannen van architect Toyo Ito. Die spreken van een “Oud Zuid” (het huidige Zuid), met spectaculaire voorstellen voor de Zuiderdokken, en een “Nieuw Zuid”, een project dat begint waar de Zuiderdokken eindigen en dat, eens uitgevoerd, de stad meteen een hele wijk langer maakt. Het “Nieuwe Zuid”, Antwerpens antwoord op de uitdaging die 21ste eeuw heet, verschijnt straks op de braakliggende terreinen die vroeger het Zuidstation herbergden.
Ito stelt voor de Zuiderdokken opnieuw uit te graven om in de vrijgekomen diepte (800x80x8) een park aan te leggen met “cultureel-recreatieve infrastructuur”.
Het belooft een exotisch avontuur te worden, dat park, met verscheidene soorten aanplantingen en omgevingen, zodat men zich voortdurend ergens anders waant. Men zal er ook gebouwen voor culturele of recreatieve functies tegenkomen, soms gewoon op de nieuwe begane grond van het park, soms in de lucht, steunend op pijlers en geklemd tussen de wanden van voormalige dokken. Op niveau van de Kaaien zullen een aantal bruggen het nieuwe park overspannen, niet alleen stenen bruggen, maar ook glazen, zodat de wandelaar het gevoel krijgt dat hij over het dak van een serre kuiert.
Samen met Stad aan de Stroom, het overkoepelend initiatief voor architectuur in Antwerpen, bedacht Ito ook al enkele mogelijke bestemmingen voor die cultureel-recreatieve structuur. Zo droomt men voor het eerste dok, het Kooldok, van een “infrastructuur voor kinderen en jongeren”, met een kleine schouwburg voor theater, dans, muziek, … en een tentoonstellingsruimte. “Deze culturele infrastructuur,” voegt men daar wel met de nodige realiteitszin aan toe, “zal hoofdzakelijk een publieke investering zijn, maar aanvullend zijn echter ook renderende functies denkbaar waarvoor privé-investeerders gevonden kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een café-restaurant dat speciaal op kinderen is afgestemd.”
In het Schippersdok ziet men een centrum voor beeldcultuur, aansluitend bij de functies van het MUHKA en het fotografiemuseum. “Ook hier is een combinatie denkbaar van publieke en private investeringen. Zo kan in dit deel ruimte voorzien worden voor private kunstgalerijen naast horecazaken.” Of men plaatst in dit dok een centrum voor wereldculturen en podiumkunsten, men geeft hier repetitie- en speelruimte aan verenigingen die momenteel op zoek zijn naar aangepaste infrastructuur.
In het Steendok tenslotte, op de plaats waar nu het geïmproviseerde volleybalveldje van omwonende kinderen ligt, legt men hoogst waarschijnlijk een sportterrein aan. “Dit deel van het project moet wel als een hoofdzakelijk openbare investering worden opgevat,” vermeldt de nieuwsbrief van Stad aan de Stroom. Nochtans lijkt mij ook hier de uitbating van één of meerdere horecazaken, bijvoorbeeld een kantine, tot de mogelijkheden behoren.
Voor de Sinksenfoor heeft men aan een oplossing gedacht. Ze wordt naar de Scheldekaaien verdreven.
Op de kaaien zelf, op het “gelijkvloers” van waarop men straks in het verzonken park zal kunnen kijken, draait het restauratie-apparaat inmiddels op volle toeren. Wie vanop de Waalse Kaai zijn blikken laat glijden over de Vlaamse Kaai, krijgt het vermoeden dat er een wetmatigheid aan die werken ten grondslag ligt. Het lijkt er sterk op dan men aan het begin van de kaai is gestart, zo stapsgewijs de hele gevelrij wil afwerken – men zit al in de helft – en ondertussen een spoor van nieuwe restaurants en exclusieve zaken achterlaat. Wie vanop de Vlaamse Kaai de Waalse gaat bekijken, ontwaart links en rechts van het aardekleurige MUHKA vooralsnog veel bouwval en leegstand. Hier is nog werk aan de winkel.
De vermeende link tussen de aanwezigheid van artiesten in een bepaalde stadsbuurt en de levendigheid van die buurt, heb ik nooit vertrouwd. Alsof men die buurt zou kunnen opzoeken, er de artistieke lucht opsnuiven en lichtjes bedwelmd deelnemen aan het alomtegenwoordige scheppingsproces (Greenwich Village, Montparnasse, Sint-Martens-Latem). De waarde van de kunst ligt natuurlijk elders. In de moeizaam opgebouwde relatie tussen de maker en zijn artefacten. In de zeldzame momenten dat een doek, een object een kijker werkelijk tot staan brengt – om hem in beweging te zetten.
Eén beeld uit de Richard Deacon-tentoonstelling in het MUHKA (zomer ’88) is me altijd bijgebleven. Een afbeelding heb ik er niet van teruggevonden; ik doe een beroep op mijn geheugen.
Het stond onopvallend opgesteld, op het gelijkvloers, rechtsachter als je het museum binnenkwam. Qua materiaalkeuze was het onmiskenbaar Deacon, maar in zijn intieme raadselachtigheid overtrof het de vaak veel grotere sculpturen. Het geheim van het recept, zo bedenk ik nu, lag in de geslotenheid van het werk: twee hoefijzervormige zinken dozen – nu ja – de ene boven-, de andere onderkant, sluitend verbonden door een stuk ruige stof. Het geheel, met veel goede wil, een soort rechtopstaande harmonica.
Ik werd geplaagd, niet met rust gelaten door dit voorwerp. Het leidde met zijn geblokte blauw-witmotief op het zink, mijn aandacht af naar zijn verschijning; het lokte me naar zijn mysterieuze binnen. Tenslotte de wat gênante goesting om erop te gaan zitten, zodat het ding misschien eerst in elkaar zou zakken en dan weer rechtveren.
Als enige bezoeker die zeer vroege zaterdagvoormiddag, bemerkte ik een onregelmatigheid op de eerste verdieping. Eén van de lichtarmaturen aan het plafond heeft vuur gevat. De vlammen druipen naar beneden, tot op tien centimeter van een andere sculptuur van Deacon. Een kwartier later verschijnt een zwaar uitgeruste brandweerpatrouille. Het vuur, enkele kaarsvlammen groot, is snel geblust. Een brandweerman, als hij de klus geklaard heeft: “‘t is hier alle dagen iets.”
Vanuit het oude stadscentrum een bezoek willen brengen aan het Zuid, leidt de geïnteresseerde, via de Nationalestraat, ook door de Volkstraat. Een straat, sedert jaar en dag verbouwd en vertimmerd voor de noden van zijn bewoners en ondernemers. Zo gedijen hier rustig naast elkaar de opslagplaatsen van spullenhulp en het Bormshuis, een voorbeeld van moderne kerkenbouw en een mannequinschool, stamcafé’s en Turkse eethuisjes, galerijen en curiosashops, en binnenkort ook, in een gerestaureerd art nouveau-paleis, een Steinerschool. De Volkstraat is een straat die bewoners zich, wars van ieder globaal denken, eigen hebben gemaakt.
In de Volkstraat is het leven niet duur. Een stoel, een tafel, eten en drinken. Ook de kunst is er merkelijk goedkoper. Soms zelfs gratis. Enkele maanden geleden nog bedacht de uitbater van galerie Talent het plan om, samen met zoveel mogelijk buurtbewoners tegelijk, het “langste schilderij ter wereld” te maken. De Volkstraat zelf deed dienst als schildersezel.
Het Zuid, augustus ‘92