De zeep
Een onderrichting over het tentoonstellen van kunstwerken
Tot 8 november kan in het Centraal Museum van Utrecht de tentoonstelling Die Bank – eine Wertvorstellung van de Zwitserse kunstenaar Thomas Huber bezocht worden. Na de opening van deze tentoonstelling nam Huber gedurende tien dagen zijn intrek in de aan het museum aanpalende directeurswoning en maakte de bezoekers in evenveel lezingen deelgenoot van zijn alomvattende visies op kunst, het kunstwerk en het kunstbedrijf. In onderstaande tekst bewijst de zeep – de centrale metafoor in de tentoonstelling in het Centraal Museum, en terugkerend beeld in de lezingenreeks – zijn diensten om het tentoonstellen van kunstwerken aan een onderzoek te onderwerpen.
In het tentoonstellen, in het installerend opstellen in het museum wordt het kunstwerk naar waarde geschat. Een tentoonstelling is het waarderen van de specificiteit van het werk als kunstwerk. Het waarderen is één – en zoals hier zal worden uiteengezet, zelfs de enige – manier om met werken om te gaan die aan het kunstwerk beantwoordt. In het waarderende opstellen van het werk en in het installeren ervan in de tentoonstelling beantwoordt men aan de maat die het kunstwerk heeft gezet. Want een werk is op zichzelf reeds de voorgift van het tentoonstellen ervan. In een wezenlijk werk werd al tijdens het scheppingsproces een plaats ingeruimd voor de onvoorwaardelijke noodzaak om gezien te worden. Een werk wordt geschapen in de richting van het tonen ervan. Maar het werk laat het niet enkel bij de absolute noodzaak te worden tentoongesteld; het is bovendien ook maatgevend voor de wijze waarop het getoond moet worden. Daarom wordt een werk pas naar behoren gewaardeerd door een tentoonstelling die aan een dergelijke gegeven maatstaf beantwoordt. Dit betekent dat men een werk in zijn tentoonstelling ook kan mislopen. We constateren: tentoonstellen is een dienende, aan de door het werk gegeven maatstaf beantwoordende omgang met het kunstwerk.
Een manier om met kunstwerken om te gaan die tot het verleden behoort is de interpretatie. Die schat het werk naar waarde in de tekst. Vandaag wordt een werk niet meer geïnterpreteerd maar tentoongesteld. Tentoonstellen is het geldige installeren van het werk, op de plaats die het eist en op de wijze die beantwoordt aan zijn voorgift. Interpretatie en tentoonstelling zijn met elkaar verwant in de reconstruerende duiding van het kunstwerk. Terwijl de interpretatie de betekenis van het werk duidt in een tekst die het werk toespreekt en eraan beantwoordt, gaat de tentoonstelling het werk achterna om het in te halen in de richting die het heeft voorgegeven. Anders dan de interpretatie is de tentoonstelling niet het duidende toeschrijven van een betekenis. Het installeren van het werk in zijn tentoonstelling is veeleer een manier om de in het werk aangeduide betekenis in vervulling te doen gaan. Een werk tentoonstellen is het naar waarde schatten in een dienende onderneming gericht op de vervulling ervan. In de tentoonstelling wordt het werk gehonoreerd volgens het maatgevende voorstel dat het zelf heeft gedaan. De dienende en reconstruerende opgave die de tentoonstelling tegenover het kunstwerk vervult hebben we hiermee erkend.
Tentoonstellingen zijn vandaag de attracties van het kunstbedrijf. Het kunstbedrijf is een drijverij. Voor zijn drijverijen heeft het kunstbedrijf kunstwerken nodig. Het geeft ze in opdracht. Het wordt als aanleiding de grond voor het ontstaan van kunstwerken. Hier wordt een onmogelijke toestand geschilderd, die als onmogelijkheid, als nonsens eigenlijk niet eens zou kunnen bestaan. Het kunstbedrijf keert de verhouding tussen het kunstwerk en het tentoonstellen ervan om. Het kunstbedrijf is een omgekeerde wereld. Wat dienstbaar zou moeten zijn en tot vervulling zou moeten brengen, is veranderd in iets wat schijnbaar grondvest en zin sticht. Deze verdraaide situatie kan niet simpelweg omgedraaid en zo weer in de juiste verhouding worden gebracht. Om de grondvestende verhouding tussen het werk en zijn openbaarmaking te herstellen is een loutering nodig. Daarom louteren we de verhouding, van grond af aan. De grond, de grondvestende aanleiding voor het tentoonstellen van het werk hebben we in het werk zelf uitgemaakt. De zin en de grond voor een tentoonstelling liggen in het werk dat getoond moet worden. In de loutering waartoe werd gemaand erkennen we dat het werk het reinigende, zichzelf als grond vrijleggende elixir voor deze loutering is. Het werk brengt zichzelf vanuit zichzelf in het reine. Het reine is echter in zijn reinste vorm weer het werk. In het reine treedt het werk in zichzelf naar binnen. We ontwerpen een beeld van het reine, dat als reinheid zelf ook reinigt. We zeggen dat het reine de zeep is. Het werk is in het beeld van de zeep gelouterd.
Van nu af aan wordt het werk als zeep geschapen. Van nu af aan verschijnt het werk als zeep. Als reinigende substantie laat het de plaatsen waar het wordt tentoongesteld stralen in een nieuwe reinheid. De ruimten waarin het wordt geïnstalleerd vult het met zijn geur, en het betovert de tentoonstelling met de schitter van zijn schuimkroontjes. Hiermee is het wezen van de tentoonstelling al aangegeven. Want het in de zeep gelouterde werk geeft het voorbeeld voor de wijze waarop het werk zich in zijn tentoonstelling installeert.
Het werk tentoonstellen is op drievoudige wijze een ruimen. Het ruimen staat in het teken van het reine. Het is het zuiveren als reiniging, het scheiden als het onderscheiden van het reine en het onreine en tenslotte het beschermen als het verzegelen van wat op die manier werd gereinigd.
Om in de plaats van zijn vestiging, van de tentoonstelling zijn intrek te kunnen nemen, maakt het werk deze plaats eerst leeg. Door te ontruimen maakt het werk de plaats vrij. Door te reinigen construeert het deze plaats als een bevrijde ruimte, vrij voor zijn aankomst. Aan het begin werd vastgesteld dat het werk in zijn creatie al vooruitloopt op de wijze waarop het zal worden getoond. We zien dit aan de wijze waarop een werk gecreëerd wordt. We overdenken het voorbeeld van de schilderkunst. Schilderen definieert men als het aanbrengen van verf op een vlak. De kunstschilder brengt de verf echter niet op een ondergrond aan zoals de huisschilder zijn witkalk op de muur verdeelt. De schilder dekt de ondergrond niet toe, maar legt de grond van zijn schilderen vrij. Dat betekent dat hij het vlak met zijn schilderen opent. Het vlak wordt leeg gemaakt, vrij gemaakt voor de intrede van het werk zelf. Schilderen is het reinigen van de plaats voor de aankomst van het werk. In dezelfde zin treedt het voltooide werk als beeld in zijn tentoonstelling binnen doordat het de plaats van zijn aankomst vrijmaakt, haar zuivert van alles wat er voordien is gebeurd. Als datgene wat geschapen en tentoongesteld wordt, is het kunstwerk in de eerste plaats de vorm van ruimen die een ontruimen en leegmaken is. Het werk brengt zichzelf als het reine reinigend in.
Blijven we bij het voorbeeld van de schilderkunst om de tweede wijze toe te lichten waarop het werk ruimt. De schilderkunst steunt op de verf, die als materiaal op het doek wordt aangebracht. Verf is emulsie; iets waterigs en olieachtigs wordt door middel van een emulgator verbonden tot verf, de schilderemulsie. Ook zeep is een emulgator. Als medium van het schilderen anticipeert de schilderemulsie al op de zin van het door de schilderkunst geschapen werk, op het beeld. We zeggen immers: in het door haar voltooide beeld emulgeert de schilderkunst de werkelijkheid waarin ze werd begonnen met de mogelijkheid die zich opent in het ruimen van het zodoende verkregen werk. Deze opening gebeurt in de eerste plaats als onderscheiding. Het werk is het vestigen van een scheiding, zoals we ons die kunnen voorstellen in het beeld van de waterscheiding, die plaats van waaruit het water naar twee verschillende oceanen stroomt. Het werk scheidt als een drempel, waar iets begint om zich als het onderscheidene naar het zijne toe te keren. Daarom onderscheidt het werk in zijn vestiging allereerst datgene wat werk is van datgene wat niet werk is. Deze onderscheiding laat de mogelijkheid toe een verbinding van werk en omgeving te denken, het emulgeren van het werk met de wereld, die pas ontstaat door het werk als onderscheiding.
Een werk ruimt op drievoudige wijze. Het ontruimt om zich in het ontruimde ruimte te geven. En tenslotte ruimt het door de plaats vrij te houden die het als open plek ruimte heeft gegeven. Dit vrijhouden ruimt door het reine te bergen. De ruimte die het werk in de drempel opent en door de onderscheiding in deze voeg verzamelt, is wel open, maar niet op zo’n manier dat wij over de drempel heen alles in deze ruimte binnen zouden kunnen dragen. Het gezonde verstand gelooft dat het onverklaarbaar grote werk groot is in zijn ruimten omdat het elke betekenis in zich op zou kunnen nemen, en dan met name de eigen betekenis die ieder aan het werk aanbiedt. Het begrijpt de ruimheid van het werk verkeerd, namelijk als de vrijheid om er zijn gevoelerigheden te kunnen lossen. Op precies dezelfde wijze begrijpt degene die zich ongevraagd als interpreet opwerpt het werk verkeerd, doordat hij in het ruimen van het werk een betekenis legt. Zowel het gezonde verstand als de interpreet lopen het werk mis omdat ze zijn ruimte ten onrechte begrijpen als een aansporing om haar te bezetten. Het werk heeft niet daarom geruimd, het staat niet daarom als ruimte open opdat deze ruimte afgesloten zou worden. Neen, het werk ruimt in zijn scheppen, zoals uiteindelijk ook in zijn vestiging, op de wijze van de reiniging. Het schept en het richt zich op als het reine. Want de ruimte die het werk in de drempel opent en door de onderscheiding in deze voeg verzamelt is niet op zo’n manier open dat wij over de drempel heen alles in deze ruimte binnen zouden kunnen dragen.
Wij waarderen het werk wanneer wij het in zijn reinheid behoeden. In de waardering is dit laten begaan geen desinteresse. Met gelatenheid wordt niet bedoeld het vrij zijn van het verlangen om zich naar het werk te wenden en om het toe te eigenen. De waardering is de verschuldigde terugname in het verzaken. Precies datgene wat zich op de meest opdringerige manier naar het werk zou willen wenden, namelijk de zin, het aanvullen, het opvullen met zin van de ruimte die het werk als het reine opent, blijft in de verschuldigde waardering achterwege. De tentoonstelling, die de vestiging van het werk is, behoedt de leeggemaakte en geruimde ruimte van het werk in de vermelde onderscheiding. Deze ruimte verzet zich er absoluut tegen met zin bezet te worden, ze weigert het betekenisaanbod. Als dienende correspondentie met het werk onttrekt de tentoonstelling de ruimte van het werk aan elke zeggenschap.
De tentoonstelling beantwoordt zo aan de wijze waarop het werk zich, in zijn hoedanigheid van werk, ruimte heeft gegeven. Het ruimt in de onttrekking. In de tentoonstelling wordt het werk, terwijl het zich onthult, geborgen in zijn verborgene. Het bergt zich in het voorgevende, en in de voorgift zich in het voorgeven terugtrekkende, zich onttrekkende ruimen van het werk. Het tentoonstellen dat een waarderen van het werk is, is het verbergen van het werk in zijn onttrekken, dat zich toont. Deze vorm van ruimen die het onttrekken van het werk is, kunnen we enkel begrijpen vanuit het scheppingsproces. Het scheppen dat iets te voorschijn brengt is een weggeven. Aan het werk wordt een ruimte verleend in de plaats die het voor zijn verschijnen heeft vrijgemaakt, leeggeveegd. Aan het schijnen van dit verschijnen wordt het werk overgegeven. Het werk wordt aan de schijn prijsgegeven. Deze prijsgave gebeurt op de manier van een offer. Als datgene wat wordt weggegeven geeft het werk zich voortdurend. Datgene waaraan het in zijn ruimen ruimte geeft, neemt het ook voortdurend weer weg, op zo’n manier dat het nog net schijnt en zich in deze glans onttrekt, zich aan deze glans wegschenkt.
We halen ons nu het beeld van het offer voor de geest. Op een gemerkte plaats wordt het dier in het vuur aan de god ten offer gebracht. Het hete dierenvet van het verbrande dier en de as vermengen zich, en worden in de hitte verkookt. De gelei die overblijft is de zeep. Het is de substantie die reinigend zuivert, die we het wezen van het werk hebben genoemd. De tentoonstelling waardeert het werk als datgene wat zich voortdurend onttrekt, in het reine. Rein is het werk, omdat het zich voortdurend onttrekt aan de verontreiniging door zinbezetting en het toekennen van betekenissen.
Het werk is zeep, alleen maar zeep. Het schuimt.
Vertaling: Eddy Bettens
Die Bank – eine Wertvorstellung, nog tot 8 november in het Centraal Museum, Agnietenstraat 1, 3500 Utrecht (030/362.362). De tentoonstelling loopt vervolgens van 24 november tot januari in het Kestner-Gesellschaft, Warmbüchenstrasse 16, 3000 Hannover (0511/327.081) en van 4 februari tot maart in de Kunsthalle van Zürich, Hardturmstrasse 114 (1/272.15.15). Thomas Huber geeft in de maand december een lezing in Opus Operandi, Tentoonstellingslaan 32, 9000 Gent (091/25.57.58). Twee inleidende lezingen worden verzorgd door Frank Vande Veire. Van 23 tot 27 april presenteert galerie Transit nieuwe werken van Thomas Huber op de kunstbeurs van Brussel. Een maand later, van 6 juni tot 25 juli is Huber te gast in Transit, Tiensevest 39, 3010 Leuven (016/22.62.44).