width and height should be displayed here dynamically

Derrière le rideau

In 1928 werden in Parijs de eerste volautomatische fotocabines geplaatst. Het nieuwe fotografische speeltuig werd meteen gretig verkend, niet alleen door het brede publiek dat het als een ludieke fotostudio gebruikte (met alle ontsporingen vandien), maar ook door een hele resem kunstenaars die gefascineerd waren door de technische en formele eigenschappen van de ‘Photomaton’. De tentoonstelling Derrière le rideau – L’esthétique Photomaton, samengesteld door Clément Chéroux voor het Musée Elysée van Lausanne en nu tijdelijk neergestreken in de Brusselse Botanique, geeft een indrukwekkend overzicht van de verscheiden manier waarop publiek en kunstenaar met dit wonderlijke apparaat omsprongen.

De tentoonstelling behandelt de verschillende facetten van de fotoautomaat: de plaats waar men het ding kan aantreffen, de manier waarop het geconstrueerd is, hoe het werkt (of blokkeert), welke toepassingsgebieden het heeft, hoe kunstenaars ermee aan de slag zijn gegaan. Alles begint met een typering van de plaats waar de Photomaton doorgaans staat: meestal duidelijk zichtbaar, in elk geval in de openbare ruimte, op druk bezochte plaatsen, treinstations, winkelcentra… Het is een halfopen constructie, de meeste hebben slechts één ingang, soms zijn er twee. De binnenruimte van de Photomaton is meestal afgeschermd met een doek dat de gebruiker dichttrekt op het moment dat hij of zij de cabine betreedt. Het gordijntje reikt meestal niet verder dan halverwege de opening zodat het zittende onderlichaam van de geportretteerde zichtbaar blijft (terwijl de ruimte buiten de cabine onzichtbaar wordt voor degene die zich in de cabine bevindt). Dit subtiele spel van zichtbaarheid en onzichtbaarheid, van aan- en afwezigheid, articuleert meteen die specifieke (en zeer opwindende) verhouding die de fotoautomaat installeert tussen binnen en buiten, tussen de publieke openbaarheid van de plaats waar hij zich bevindt en de private beslotenheid van wat er in de cabine gebeurt. Wie zich terugtrekt in de fotocabine bevindt zich in een tussenwereld – een eenzame figuur te midden van de voorbijsnellende massa.

Het binnenste kamertje van de Photomaton, daar waar het gebeurt, is spartaans uitgerust: een in de hoogte verstelbare stoel en een gordijn op de achtergrond zijn de enige attributen. Het (kleine) hok is meestal net groot genoeg voor één persoon, maar dat neemt niet weg dat men vaak met meerdere personen in de cabine duikt. De tentoonstelling geeft een aantal prikkelende voorbeelden van het sociale verkeer dat zich dan in die nauwe ruimte kan afspelen: gaande van wat onschuldige familiale pret of joviale fratsen tussen vrienden, tot meer scabreuze uitspattingen (we zien mannen die ongegeneerd hun broek laten zakken, vrouwen die hun bloesje omhoog trekken, koppels die een korte, maar hevige, erotische scène spelen). In één reeks nodigt Willy Michel, de trotse eigenaar van een zelf aangekochte Photomaton, beroemdheden uit om zich samen met hem in de fotocabine te laten fotograferen. Het resultaat is een betoverend schouwspel waar bewondering en intimiteit elkaar op een vreemde manier treffen. Telkens weer zien we hoe de Photomaton-portretsessie gebruikt wordt voor het articuleren of bevestigen van een intieme band.

De primaire functie van het apparaat is utilitair: het wordt in eerste instantie aangeprezen (en gebruikt) als producent van identiteitsfoto’s. Dergelijke foto’s moeten aan strikte eisen beantwoorden: het gelaat mag geen enkele emotie vertonen, moet helder uitgelicht zijn, het innerlijk dient zich te verschansen… Op het eerste gezicht is de fotocabine dus een dwingende ruimte waar de vraag ‘Wie ben ik?’ een gestandaardiseerde oplossing krijgt: het ‘ik’ valt samen met het conventionele portret dat de machine aflevert. Het ‘ik’ van de pasfoto heeft geen diepte, geen innerlijk leven, het is puur oppervlak. (Hoe onmenselijk dit bureaucratisch procedé wel is, blijkt uit de portretten van Thomas Ruff waarvan er een aantal in de tentoonstelling te zien zijn. Alhoewel uitgevoerd door een fotograaf herhalen ze het strikt mechanisch procedé van de Photomaton. Het resultaat: de fotograaf wordt een uitvoerende machine en het gelaat een gestandaardiseerd massaproduct.) Tegelijkertijd echter stimuleert de afwezigheid van een menselijke gesprekspartner speels gedrag. Zoals blijkt uit de experimenten van de surrealisten of de latere popart, is de fotocabine de plaats bij uitstek waar men met zijn zelfbeeld kan dollen. De Photomaton biedt daar niet zozeer een antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’, maar op de vraag ‘wie of wat kan ik allemaal zijn?’.

Voor zijn bijdrage aan de Biënnale van Venetië van 1972 installeerde de Italiaanse kunstenaar Franco Vaccari een Photomaton in de hem toegewezen tentoonstellingsruimte. Hij moedigde de bezoekers aan erin plaats te nemen, een zelfportret te maken en de aldus bekomen beelden op te hangen in de expositieruimte. Alles komt in dit werk samen: de elementaire functie van de Photomaton als een leverancier van zelfportretten, de fascinatie voor het volautomatische proces, de verbeeldingsrijke verhouding tot het zelf dat de beslotenheid van de fotocabine oproept. De kunstenaar geeft zijn auteurschap op, de bezoeker wordt uit zijn passieve rol van consument gehaald en creëert zelf de tentoonstelling, de kunstproductie wordt uitbesteed aan een zelfstandig opererende machine. En toch is het resultaat verbluffend: in de portretten zien we uitzinnige individuen verschijnen, geen starre, doodgebliksemde lichamen. De Photomaton geeft aan het publiek de mogelijkheid om zichzelf in alle vrijheid opnieuw uit te vinden.

Vanaf de inworp van het geld kent het hele proces een onwrikbaar verloop. Eerst krijgt men nog wat tijd om zich klaar te maken, dan volgt om de zoveel seconden een opname (meestal vier in totaal). Aan dat ritme kan niet getornd worden, maar men kan het wel in zijn voordeel aanwenden: door de pose te variëren of er een attribuut bij te sleuren doorbreekt men de steriele herhaling die het proces installeert (de strook foto’s vertelt nu een kort verhaaltje). Een ambitieuzere poging om het ‘voorspelbare’ product op een eigenzinnige manier naar zijn hand te zetten, vinden we terug in het werk van Jan Wenzel. Hij sleurt de waanzinnigste objecten (of brokstukken daarvan) – een fiets, een in stukken gezaagde tafel, wat laboratoriummateriaal… – binnen in de fotoautomaat en voegt ze dan samen tot een groot mozaïekbeeld. De netjes naast elkaar geplaatste repen van vier beelden roepen een nieuwe, fictieve, maar geloofwaardige wereld op (zo denken we een geluidstechnicus aan het werk te zien of een laborant in zijn laboratorium). Dat wat de fotocabine leek buiten te sluiten, de wereld van de dingen, wordt nu toch weer mondjesmaat naar binnen gesmokkeld.

 

Derrière le rideau. L’ésthetique Photomaton, tot 18 augustus in Le Botanique, Centre Culturel de la Communauté Française, Rue Royale 236, 1210 Brussel (02/218.37.32; www.botanique.be).