width and height should be displayed here dynamically

Sense of Place

Met de tentoonstelling Sense of Place wordt het startschot gegeven van de vierde Zomer van de Fotografie. Allerlei instellingen, vooral in Brussel, stellen de volgende maanden hun programmatie in het teken van fotografie. Soms stellen ze landschapsfotografie tentoon – het centrale thema dit jaar – maar even vaak ook niet. Hier en daar kondigt zich een fris idee aan, maar het programma mist ambitie en een duidelijke lijn. De Belgische Zomer van de Fotografie heeft nog lang niet dezelfde ampleur als gelijkaardige fotofestivals in andere Europese hoofdsteden (zoals de Photo Espana in Madrid). Dit hoeft niet echt te verwonderen vermits dit evenement in functie staat van citymarketing: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wou in de zomermaanden wat extra culturele dynamiek in de hoofdstad.

De hoofdtentoonstelling Sense of Place vindt plaats in Bozar, de coördinator van het tweejaarlijkse fotofestival. De expo verzamelt werk van 40 fotografen afkomstig uit de verschillende landen van de Europese Unie. Er zijn installaties en video’s (soms prikkelend, zoals bij Elina Brotherus bijvoorbeeld), maar vooral toch foto’s. De tentoonstelling opent met een gigantisch werk van de Duitse fotograaf Andreas Gursky, dat als een proloog zou kunnen worden gelezen. Dit beeld, een opname van de Rijn, zodanig digitaal opgepoetst dat deze natuurlijke waterloop strak lijkt als een door mensenhanden aangelegd kanaal, opent heel wat kwesties waarop de tentoonstelling had kunnen voortbouwen: de rol van het fotografische medium in de weergave van het landschap, de impact van de digitalisering die zich hoe langer hoe meer laat gelden, de verhouding tussen natuur en mens, tussen stad en platteland…

Wat volgt is echter geen weg met verrassende uitzichten. De curator (Liz Wells) lijkt ervoor terug te schrikken heldere thematische lijnen uit te zetten. Ze beperkt zich ertoe het bijeengeharkte beeldmateriaal geografisch te ordenen. De expo bestaat uit drie hoofdstukken – Noord, Centraal en Zuid – die op hun beurt onderverdeeld worden in twee kleinere onderdelen. In het hoofdstuk over het noorden van Europa is bijvoorbeeld een deel gewijd aan de landen rond het Kanaal en een tweede deel aan de landen in het hoge Noorden. Beeldenreeksen worden simpelweg naast elkaar geplaatst omdat de fotografen (toevallig) tot hetzelfde land behoren. Op de specificiteit van deze regionale landschappen of die van een lokale visuele cultuur rond een landschapservaring gaat de tentoonstelling echter niet verder in. Zo blijft het een raadsel of we in de beelden van Carl De Keyzer of Bart Michielsen, de twee Belgische vertegenwoordigers in deze expo, iets typisch Belgisch moeten ontwaren (er valt in elk geval weinig van het complexe, gelaagde, hopeloos verbrokkelde en verkavelde Belgische landschap in te bespeuren). Ook kan men zich afvragen of uit het zo verscheiden werk van Elina Brotherus, Gerry Johansson, Olafur Eliasson, allemaal werkzaam in het hoge Noorden, een voor die contreien specifieke verbeelding van het landschap kan worden gedistilleerd.

In de keuze van de fotografen toont de curator zich al evenmin geïnspireerd. Belangrijke exponenten van de contemporaine Europese landschapsfotografie ontbreken: Simone Nieweg, Thomas Struth, Jitka Hanzlova, Olivo Barbieri, Geert Goiris, Jean-Marc Bustamante, Paul Seawright, John Davies enzovoort. De jonge, relatief onbekende fotografen die in de plaats moeten komen, overtuigen maar zelden. Bovendien maakt de tentoonstelling geen scherpe keuzes. Alles lijkt zonder onderscheid aan bod te kunnen komen. We zien nachtelijke foto’s van verlaten kermisattracties (Bruno Baltzer), hel uitgelichte beelden van overvolle stranden (Massimo Vitali), mistige weidelandschappen uit Slovenië (Peter Kostrun), klassieke agrarische landschappen uit Ierland (Jackie Nickerson). Hoe deze beelden (landschappen) zich tot elkaar verhouden, wordt nergens duidelijk.

De meeste fotografen werken in hetzelfde beschrijvende register. Sommigen weten de documentaire stijl weliswaar met de nodige (intellectuele) souplesse toe te passen (Jem Southam, Maros Krivy of Gerardo Custance bijvoorbeeld), maar vele anderen beperken zich tot een gedachteloze toepassing ervan (wat uitmondt in het zoveelste karakterloze beeld). Er zijn natuurlijk ook wel enkele fotografen die passen voor een dergelijke ‘nuchtere’ benadering en voluit aan de slag gaan met de digitale toverdoos, maar ook dat levert slechts zelden vuurwerk op.

Een uitzondering vormt het intrigerende werk van de Spaanse fotograaf Joan Fontcuberta. Zijn Landscapes without Memory raken het hart van wat er in de hedendaagse beeldende omgang met het landschap op het spel staat. Fontcuberta maakt ‘foto’s’ van niet-bestaande landschappen. Het zijn pure digitale fantasieën waarvoor hij gebruikmaakt van een computerprogramma dat om het even welke afbeelding leest als een cartografische representatie en daar een fotografische ‘interpretatie’ van maakt. Fontcuberta beklemtoont met zijn werk het fictieve karakter van elk landschapsbeeld. Het landschap is telkens weer een verbeeld landschap, of het nu gevat wordt door de registrerende lens van de fotocamera of de programmatorische logica van de computer. Maar de tentoonstelling slaagt er niet in dit nochtans zo cruciale, zo opwindende werk een zinvolle plaats te geven: het duikt plotseling op, zonder enige toelichting, zonder enige context.

 

Sense of Place, tot 16 september in Bozar, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel (02/507.82.00; www.bozar.be).