width and height should be displayed here dynamically

Didier Vermeiren

Vorig jaar toonde het Van Abbemuseum een overzicht van de recente productie van Didier Vermeiren onder de titel Collection de Solides. De presentatie besloeg drie zalen en omvatte voornamelijk werk uit twee verschillende reeksen, uit de periode 1997 tot 2003. Enerzijds waren er de Solides plastiques: sculpturen die bestaan uit amorfe hopen klei, terracotta of porselein, gelegen op kisten die bekleed zijn met glanzend zwart plastic. Anderzijds liep over de rechterwand van de drie ruimtes een serie van 28 zwart-witfoto’s met als titel Profils (1-28). Deze fotoreeks draait letterlijk en figuurlijk rond één sculptuur van Vermeiren – Cariatide à la pierre (1997), die, zelf draaiend om haar as, op elke foto vanuit een andere hoek in beeld werd gebracht.

Bij de tentoonstelling verscheen een gelijknamige publicatie, die naast essays van Dominic van den Boogerd en Jean-Pierre Criqui ook een beeldkatern bevat onder de titel Werken 1985-2003. Vooral dankzij die ‘beeldband’ is het boek Collection de Solides meer dan een catalogus van de gelijknamige tentoonstelling. Niet alleen biedt het een ruimer overzicht van het oeuvre, de sculpturen worden er ook subtiel tegen elkaar uitgespeeld, en ze worden omringd door foto’s waarmee de fotograaf Vermeiren de autoreflexieve dimensie van zijn sculpturale werk verdubbelt. Zo zijn er beeldsequenties opgenomen die rond één sculptuur draaien, naast foto’s en meditatieve zwart-witbeelden waarop een sculpturaal ensemble sluimert onder het gedempte, zilverachtige licht van het atelier. Halverwege het beeldkatern zorgen stills uit een film van Elsa Cayo (Obstacle au mouvement – Didier Vermeiren, sculptures et photographies, 1994-1998) voor een interludium. Hoewel Vermeiren al vaker atelierfoto’s van zijn sculpturen exposeerde, bevat de beeldband ook materiaal dat nog nooit te zien was, waaronder enkele beelden waarop de beeldhouwer zelf verschijnt. Op een wazige foto zit Vermeiren op een sokkel, à la ‘de denker van Rodin’, en op een van de filmstills fietst hij tussen zijn sculpturen in het atelier.

De volgorde van het beeldkatern is in grote lijnen chronologisch, maar af en toe doorkruist Vermeiren dat principe, waarmee hij meteen duidelijk maakt dat ook zijn oeuvre de lineaire tijd doorkruist. Het katern begint heel logisch met drie vroege sculpturen uit 1985, maar op de vierde bladzijde verschijnt al een werk uit 2000: Sans titre, een roestbruine ‘zuil’ die bestaat uit twee identieke cilinders die op elkaar staan, waardoor ze elkaars spiegelbeeld lijken. Op de vijfde bladzijde, tegenover Sans titre, staat weer een oudere sculptuur afgebeeld: Adam (1986), eveneens een stapeling van twee identieke volumes, maar dit keer gaat het om gipsen afgietsels van sokkels. Adam hoort bij de sokkelsculpturen die we kennen uit Vermeirens werk uit de jaren tachtig, en Sans titre lijkt daar een late echo van; maar terwijl de sokkelvorm van Adam verwees naar een historisch origineel – de Adam van Rodin – bestaat het nieuwe werk slechts uit een abstracte spiegeling van twee geometrische vormen. Vermeirens Adam herinnert zich het beeld van Rodin, Sans titre brengt de oude sokkelsculpturen van Vermeiren in herinnering, en in beide gevallen gaat die herinnering gepaard met een abstrahering: de eerste keer bleef alleen de sokkel van de Rodinsculptuur over, de tweede keer vervaagt het sokkel-op-sokkelprincipe op zijn beurt tot een abstract schema, een zuivere ‘vormidee’. Al op de eerste bladzijden maakt dit boek duidelijk dat niet alleen de individuele sculpturen, maar ook de interne structuur en dynamiek van Vermeirens oeuvre op een logica van de herinnering berusten. Zijn werken komen niet uit elkaar voort, maar ‘herinneren’ en ‘voorspellen’ elkaar.

Iets soortgelijks geldt voor de Solides plastiques, die de aanleiding vormden voor tentoonstelling en boek. In zekere zin gaat het om een welomlijnde oeuvregroep, die binnen een beperkte tijdspanne tot ontwikkeling komt, van 1995 tot nu. Dat wordt echter gerelativeerd door een van de eerste foto’s in het beeldkatern, waarop een groep gipsen volumes te zien is met als titel Collection de solides 1978-1985. Het is alsof Vermeiren zijn recentste werk al lang geleden had ‘gedroomd’.

Niet alleen de sculpturen wijzen naar elkaar terug of vooruit, ook de foto’s maken deel uit van die herinneringsarbeid. Sculpturen en foto’s, ‘beelden’ en ‘beelden’ vormen lagen in eenzelfde reflexief plooienspel. Sommige van die foto’s lijken hun eigen reflexieve beweging te ensceneren – dat geldt bijvoorbeeld voor de filmstills waarop we Vermeiren tussen zijn sculpturen zien fietsen. De reflexieve beweging van zijn werk vertaalt hij in een letterlijke, fysieke omcirkeling van het sculpturale lichaam, om zijn mentale praktijk en passant van een luchtige en ironische toon te voorzien. Reflexiviteit en ironie liggen immers nooit ver uit elkaar – zelfs in het bloedernstige oeuvre van Vermeiren!

Ook de meest neutrale en simpele beslissingen zijn bij Vermeiren ‘reflexief’. Sprekend is bijvoorbeeld de afwisseling van kleurenfoto’s en zwart-witfoto’s in het beeldkatern. De genoemde dubbelsculptuur Sans titre (2000) wordt in kleur afgebeeld, wat niet alleen het roestbruine patina maar ook de actualiteit van dit werk in de verf zet; de oudere sokkelsculptuur waarvan Sans titre ‘afstamt’ is daarentegen in afstandelijker zwart-wit gehuld. Het kleurenbeeld actualiseert de sculptuur, stelt ze aanwezig in het heden, zoals dat in een functionele catalogusreproductie gebeurt. Het zwart-witbeeld schept daarentegen afstand, het stileert de aanwezigheid van de sculptuur en geeft er historische diepte aan. Vandaar ook het consequente zwart-wit van de ateliergezichten en de ensemblefoto’s, die de sculpturen sowieso ‘op een afstand’ plaatsen door ze in een bepaalde constellatie of samenhang onder te brengen.

Los van dat alles geeft het boek Collection de Solides echter ook gewoon een goed beeld van Vermeirens recente werk, in het bijzonder van de genoemde fotoreeks en van de Solides plastiques, die ook in de tentoonstelling centraal stonden. De fotoreeks Profils – Cariatide à la pierre draait zoals gezegd rond één enkele sculptuur, de Cariatide à la pierre (1997), gebaseerd op een sokkel van Rodin. Vermeiren heeft de oorspronkelijke sokkel binnenstebuiten gekeerd (de gave omkleding zit nu aan de binnenkant) én op zijn kop gezet, zodat de open onderkant naar boven gericht is. Het resulterende volume ziet eruit als een witte ‘bak’ met aan de onderkant een uitstulping, waardoor het volume scheef komt te staan. Vermeiren liet vervolgens een camera aanrukken en terwijl hij de sluiter van die camera openzette, gaf hij de sculptuur een duw, zodat zij om haar as begon te draaien. In elke foto zien we hetzelfde sculpturale lichaam dat door de lange belichtingstijd vertroebelt en zich ontdubbelt. Het resultaat is een beeldenreeks die de sculptuur niet alleen verkent – zoals Rodin deed met zijn foto’s – maar de reflexieve praktijk van die sculptuur verdubbelt. De foto’s verbeelden en reflecteren hoe de sculptuur zelf al om zichzelf heen cirkelt, op zoek naar haar denkbeeldige zwaartepunt en dus eigenlijk naar ‘zichzelf’. Die reflexieve beweging, die denkarbeid lezen de foto’s af van het plastische lichaam; ze zitten die arbeid op de huid.

Die ‘arbeid op de huid’ is meteen ook de opvallendste nieuwigheid van de Solides plastiques. Vormelijk zijn de Solides allemaal gelijkaardig – het zijn concentrische ‘hopen materie’ op een sokkel – maar hun kleur, textuur of huid is telkens verschillend. De wisselvalligheid in de verschijningsvorm zet de tijdloze soliditeit van de sculpturale massa meteen op losse schroeven. In een aantal geglazuurde sculpturen drijft Vermeiren dat op de spits – Solide plastique #17 bijvoorbeeld, het werk dat op de omslag van het boek staat, lost met zijn meanderende zilverhuid haast op in lichtreflecties. Ook de sokkels, die normaal steun en stabiliteit moeten verlenen, ondermijnen de stabiliteit van de sculptuur. Met hun vel van glanzend plastic versterken ze het effect dat het om spookmassa’s gaat, om fantomen van sculpturale massiviteit.

De optische instabiliteit van de Solides ligt al besloten in hun ontstaansgeschiedenis. Vermeiren kwam tot zijn eerste Solide plastique door strippen klei (restmateriaal bij het maken van de mal voor de sculptuur) van op enkele meters hoogte uit de kleimixer op een kist te gooien waarin hij sculpturen vervoert. De Solides hebben hun vorm dus letterlijk gekregen, vanuit het niets; het zijn restanten, ontstaan door de uitschakeling van elke vormwil. Ze ‘staan’ dan ook niet op hun sokkel, zoals een klassieke sculptuur, maar komen erop gevallen, en hun sokkel is geen stabiel voetstuk maar een transportkist waarin de sculptuur meteen kan worden afgevoerd. Deze Solides zijn in alle opzichten anti-solides, on-vormen die in het teken staan van hun radicale onbestendigheid. Twee recente werken, Forme # 1 en Forme # 2 uit 2002, gaan wat dat betreft nog verder. De solide massa, de ‘eigenlijke sculptuur’ dus, bestaat hier alleen nog uit een imposante, verfrommelde of gedrapeerde ‘prop’ anti-diefstalfolie van hetzelfde soort waarmee de sokkel bekleed is. De sculptuur wordt hier zozeer vanuit haar val gedacht dat ze alle gewicht verliest. Ze is haar val, ze is de zuivere plooienval waarmee ze in de wereld opduikt. Ze is het fenomenologische vlies waarop licht en donker ‘in de plooi vallen’ om zoiets als massa – zoiets als ‘sculptuur’ – te laten verschijnen.

In de Solides plastiques legt Vermeiren de nadruk op datgene wat de sculptuur gewicht en tastbaarheid verleent, op haar massa. Hij zit die massa letterlijk op de huid, hij is gefascineerd door het fenomeen van die massa, en precies in die fascinatie vervliedt de sculpturale massa tot een spookmassa. Plots kantelen alle parameters. De sculptuur is nu geen rechtopstaand lichaam meer, zoals Brancusi nog wilde, maar een gift die uit het bodemloze gat van de hemel komt gevallen. Terwijl de beeldhouwkunst doorgaat voor dé kunstvorm die getuigt van heroïsche vormwil, verschijnt ze hier als een wil- en vormloze rest. De glanzende exemplaren uit de Solides plastiques-reeks leveren nog de meest treffende metaforen van de sculpturale conditie die Vermeiren hier verbeeldt: de sculptuur als een glanzende gift die hangt tussen het verlangen naar vaste vorm en de oplossing in het niets.

 

• Didier Vermeiren. Collection de Solides bevat teksten van Jean-Pierre Criqui en Dominic van den Boogerd en werd in 2003 uitgegeven door het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, 5611 Eindhoven (040/238.10.00; www.vanabbemuseum.nl). ISBN 90-5662-337-0.