width and height should be displayed here dynamically

Dirk Braeckman.

Dirk Braeckman (°1958) zou je kunnen omschrijven als fotograaf van de verduistering of de verdwijning. Zijn foto’s beogen niet de wereld helder te laten oplichten. Ze zijn wazig, onscherp, suggestief; ze laten ‘niets’ zien, geen spektakel, geen inzicht, geen openbaring. Wat verschijnt, is zo ook weer verdwenen. En toch zijn deze op het eerste gezicht schuchtere beelden erg aanwezig. Het zijn in elk geval geen broze beelden die zich manifesteren op de smetteloos witte muren van het Leuvense Museum M.

De foto’s ontlenen hun kracht nochtans niet aan hun grootte. Hoewel niet klein, blijft het formaat doorgaans relatief bescheiden – zeker in de genereuze ruimtes van het Museum M. Worden de foto’s toch tot reusachtige proporties opgeblazen, dan onderwerpt Braeckman ze alsnog aan een ultieme manipulatie zodat niet hun formaat, maar juist hun fragiliteit opvalt. Hij drukt ze af op licht, broos papier en hecht ze zonder enige versteviging, ondersteuning of omkadering tegen de muur. De ongrijpbaarheid van dit gedematerialiseerde beeld dat nergens mee verbonden lijkt, laat ons verbouwereerd achter.

Het ontbreekt ons, zo lijkt het wel, aan de juiste woorden om deze fotografische beelden te kunnen beschrijven, om het proces dat door hun verschijning in gang wordt gezet precies te benoemen. Om te beginnen: Zijn dit nog wel foto’s? Ja, ongetwijfeld, want ze zijn via fotografische technieken geproduceerd en blijven herkenbaar als een fotografisch beeld (geen verwarring mogelijk met fotorealistische schilderijen bijvoorbeeld). Ze verhullen hun technische oorsprong niet, schamen zich er niet voor maar foto’s te zijn. Toch functioneren ze niet als foto’s, of liever: ze doen niet wat men ondertussen geleerd heeft te verwachten van fotografische beelden.

Ook al tonen ze herkenbare plaatsen, situaties, lichamen – we zien onder andere een portaal, een wachtruimte, een deksprei, een raam, een gordijn, een blinde muur (met enkele vage krassen), een gang, een naakt lichaam… – ze weigeren het getoonde daadwerkelijk aanwezig te stellen. Wat daar in het beeld schuchter naar voren treedt, blijft grotendeels in nevelen gehuld. Wat we te zien krijgen, is een schim, een fantoombeeld.

Net zoals ze de buitenwereld in een schemer onderdompelen, laten de beelden evenmin iets oplichten van de innerlijke wereld van de beeldenmaker. Achter dit werk is geen fotograaf aan te wijzen met een welbepaalde sensibiliteit, met een welbepaalde levenshouding. Ondanks enkele frappante overeenkomsten – zo heeft Braeckman duidelijk een voorkeur voor desolate, duistere en afgeleefde ruimtes – brengt deze informatie ons uiteindelijk niet dichter bij de fotograaf. Nooit bieden ze ons een verhelderend inzicht in de persoonlijkheid van de fotograaf.

Er ontbreekt iets fundamenteels aan deze beelden: ze weigeren op welke manier dan ook te communiceren. Ze vertellen ons niets over wat ze afbeelden en al evenmin iets over de maker ervan. Als ontheemde brokstukken volgen ze koppig elk hun eigen, onnavolgbare traject. We ervaren vooral een zinderende weerbarstigheid (en in het zog daarvan een plotse omwenteling van de geijkte machtsverhoudingen: niet wij heersen soeverein over het beeld, maar het beeld houdt ons gevangen).

De beelden hangen als stille, donkere vlekken in de krakend witte zalen van het museum, op grote afstand van elkaar. Titels en dateringen ontbreken. Nergens clusteren ze samen, treden ze met elkaar in interactie. Nergens een verhelderend traject, een inzichtelijk systeem te bespeuren dat alles zou samenbinden. Elk beeld behoudt zijn maximale autonomie, hult zich in een stug stilzwijgen. Ook hier breekt de ‘fotograaf’ – een titel die we ondertussen nog slechts onder het grootste voorbehoud aan de beeldenmaker kunnen toekennen – weer met de wetten van de fotografische expositie. Hij weigert de beelden te laten samenwerken, ze aaneen te rijgen tot een serie. Deze beelden zijn geen krachtige visuele argumenten, maar doffe, eenzame verschijningen. Ze willen niets verkondigen en hebben niets te verdedigen of aan te klagen (ze zijn net als dat op zichzelf terugplooiende naakte lichaam van een jonge vrouw dat we in de tentoonstellingsruimte ontmoeten: genoegzaam rustend in zichzelf.)

Stomme beelden dus, maar onderhuids lijkt er wel heel wat te broeien. De beelden zijn gelaagd, niet in de figuurlijke zin van het woord, maar letterlijk. Ze zijn in verschillende laagjes opgebouwd. Eén beeld toont bijvoorbeeld een opengeschoven gordijn, erachter zien we de blinde muur die het gordijn aan onze blik moest onttrekken. Het subtiele spel met doorkijkjes (en de suggestie van ontsluiering die daarmee gepaard gaat) mondt echter steevast uit in een teleurstelling. Altijd is er weer die koppige materie die van geen wijken weet en die onze tastende, zoekende blik een halt toeroept. Alles wordt zo georganiseerd dat onze blik verstrikt raakt in het beeld. Keer op keer lopen we te pletter op de vernauwende platheid van het beeld.

Vaak zet Braeckman de flits in om deze gelaagdheid te verkrijgen. Opnieuw weer die paradox: dat wat de ruimte voor ons moest opengooien, sluit ze juist af, benadrukt nog meer haar extreme geslotenheid. De bol licht die hij in het duister laat ontploffen, installeert een nieuwe vorm van opaciteit. Kijk hoe zijn ongenadig harde flitslicht de ondergrond van een geschilderd berglandschap naar voren haalt en het centrale bergmotief wegduwt. Het flitslicht drijft hier een wig tussen beeld en materiële drager, en uiteindelijk delft het beeld het onderspit. Het is alsof een bijtend zuur het beeld wegvreet totdat we enkel nog het skelet zien van de drager. Deze iconoclastische beelden gaan niet over de zachte, vlottende wereld van de verschijningen, maar over de harde wereld van de materie, over de ondoorgrondelijkheid van de stoffelijke werkelijkheid waar we voortdurend tegenaan botsen.

Fotograferen is schrijven met licht, zo wil de etymologie van het woord. Wat men daarbij wel eens dreigt te vergeten, is dat dit licht zich in de fotografische emulsie in eerste instantie manifesteert als zwarting (precies daarom herdoopte Raoul Hausmann fotografie ooit tot melanografie). Het binnenkomende licht verblindt, verbrandt, veegt uit, vernietigt: de captatie van het licht creëert in eerste instantie een vorm van ondoorzichtigheid (het maakt donker wat licht zou moeten zijn, en omgekeerd). Het is pas wanneer dit negatieve beeld aan een volgende manipulatie wordt onderworpen dat er een inversie van de lichtwaarden ontstaat en er een beeld voortgebracht wordt dat lijkt op een herkenbare afdruk van de werkelijkheid: het positief, een fenix die uit zijn as herrijst. Bij Braeckman zien we echter beelden die dat alchemistische proces van omzetting en omkering nooit helemaal lijken te hebben voltooid, alsof het beeld ergens halverwege blijft steken, alsof het balanceert op de drempel van de verschijning.

Braeckmans werken exploreren de onmogelijkheid om de wereld tot een beeld te laten uitkristalliseren. Voor hem bestaat de wereld in eerste instantie uit een verzameling van weerstanden. Dat hij deze ‘ervaring’ wil oproepen met behulp van een medium dat er juist op gericht is de weerstand van voorwerpen en lichamen zo veel mogelijk te overwinnen, toont meteen de mateloze ambitie van deze beeldenmaker. Waar fotografie haar onderwerp meestal vlot herleidt tot een licht, handzaam beeld dat snel en zonder noemenswaardig betekenisverlies van drager kan wisselen, dat op massale schaal en tegen ongeziene snelheid kan circuleren, muteert de foto bij Braeckman tot een zwaar, moeizaam te ontcijferen, onhandelbaar en uniek ‘object’ (een antifotografisch beeld). De frivole wendbaarheid van de foto moet hier onderdoen voor de stugheid van de materie: zwaarte verduwt lichtheid, traagheid snelheid, de onthutsende directheid van de aanraking het afstandelijke kijken.

 

Dirk Braeckman, tot 8 januari in Museum M, Vanderkelenstraat 28, Leuven (016/27.29.29; www.mleuven.be). Naar aanleiding van de expositie verscheen een uitgebreid overzicht van Braeckmans oeuvre bij Roma Publishers (www.romapublications.org). ISBN 978-90-77459-67-6.