Dissident Gardens
Als er één bijvoeglijk naamwoord past bij Nederland dan is het wel ‘aangeharkt’. Niet alleen overdrachtelijk is het van toepassing op dit bureaucratenparadijs waar alles is vastgelegd en geregeld. Ook in letterlijke zin past de typering. Groen is in Nederland altijd ontworpen en wordt zorgvuldig gemanaged. Cultuurlandschap is de norm in dit land, dat grotendeels is opgespoten, ingepolderd, aangeplempt of anderszins door mensenhanden is gemaakt. Een mooi onderwerp om de tanden in te zetten voor Het Nieuwe Instituut (HNI), dat zich bezighoudt met design in de breedste zin van het woord en daar het liefst een cultureel-maatschappelijk kader aan koppelt.
De tentoonstelling Dissident Gardens, die onderdeel is van een meerjarig onderzoeksprogramma over landschap en interieur, richt de aandacht op ‘de meest actuele uitingsvormen van de klassieke strijd tussen natuur en cultuur’. Maar zelfs met die afbakening is dat nog een groot en uitwaaierend studiegebied. Het is dan ook toe te juichen dat de tentoonstellingsmakers zich beperken tot vier deelaspecten. Op die manier blijft het helder en behapbaar. Fysiek zijn die vier hoofdstukken vormgegeven als kwadranten van een groot eiland in het midden van de zaal, waar de bezoeker omheen kan lopen alsof hij in een park langs verschillende tuinen wandelt.
Het eerste deel gaat over schimmels, zeewier en andere organismen die lange tijd slechts beperkt onderworpen waren aan de menselijke drang tot controle en optimalisering, maar het afgelopen decennium ontdekt zijn als alternatieve materialen. Membranen gemaakt van zeewier laten zich gewillig over stalen frames spannen. Studio Makkink & Bey bouwde op papier zelfs een complete economie en gemeenschap rondom zeewierverwerking. En mycelia zijn veelbelovend als grondstof voor de bouwindustrie. De prototypen van tegels die in HNI worden getoond zijn eigenlijk nog heel simpele toepassingen. Er wordt inmiddels al volop geëxperimenteerd met het 3D-printen met schimmels, maar de meer geavanceerde resultaten van deze technieken worden hier niet getoond.
Het tweede deel is visueel het meest interessante van de tentoonstelling en gaat over natuurbeleving aan de hand van de veranderende recreatiebranche. Nederland schijnt de hoogste dichtheid vakantieparken ter wereld te hebben, en daar zijn dan ook veel maquettes, bouwtekeningen en filmpjes van, afkomstig uit het HNI-archief. Aan het begin van de twintigste eeuw werd een kortstondig verblijf in bos of duingebied nog ingegeven door volksverheffend idealisme – de natuur reinigt de stadsmens – maar met de komst van de massacultuur is dit toerisme steeds meer verworden tot vermaak met het groen als louter decor. Tegenwoordig lijdt de vakantiehuisjesbranche onder de concurrentie met goedkope vliegreizen, en probeert ze haar truttige imago af te schudden door zich te heruitvinden onder de vlag van duurzaamheid, authenticiteit en bezinning in de natuur.
De tweede helft van de tentoonstelling is gericht op de toekomst. Eerst wordt met een donkerbruine berg een buitenaards landschap nagebootst en gesuggereerd hoe onze aardse tuinderskennis toegepast zou kunnen worden op Mars. Wormen schijnen het prima te doen in een afgesloten ecosysteem, en ook hier komen schimmels van pas, bijvoorbeeld om laarzen te maken voor de interplanetaire kolonisten van de toekomst.
In de container die het sluitstuk van de presentatie vormt, komt de verregaande automatisering van de landbouw aan bod. In dit Smart Farming-model, onderdeel van het Nederlandse paviljoen op de architectuurbiënnale van Venetië, grijpt de mensenhand alleen nog indirect in in de natuur, maar de effecten zijn er niet minder om. Intensieve landbouw heeft het landschap al ingrijpend veranderd met megastallen en monocultuur, maar wat gerobotiseerde kweek van planten en dieren betekent voor onze voedselproductie en omgeving is nog onduidelijk.
In de compacte opstelling van de tentoonstelling kan maar een beperkt aantal voorwerpen worden getoond, terwijl er zoveel te vertellen is. De makers hebben dat probleem proberen te ondervangen met tekstborden langs de rand van de zaal. Die geven veel informatie, in goed geformuleerde alinea’s, maar de balans tussen voorwerpen en toelichting is soms toch een beetje zoek. Kwalijker is echter dat ook een goede rode draad ontbreekt.
Het is boeiend om in dat opzicht Dissident Gardens te vergelijken met California: Designing Freedom in het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch. Het onderwerp is totaal anders, maar beide presentaties gaan over de ontwikkeling en consequenties van design. California: Designing Freedom beschrijft hoe de tegencultuur van de jaren zestig het zaad heeft geplant voor de hedendaagse techcultuur. De hippie-idealen van vrijheid en zelfontplooiing zijn uitgemond in een wereldwijde machtsgreep van grote databedrijven als Facebook en Amazon. Hoewel de tentoonstelling oogt en ervaren wordt als een evenement voor de hele familie heeft zij toch een behoorlijk kritische ondertoon. De stoere chopper uit Easy Rider wordt niet voor niets direct naast de tuttige Waymo getoond, de zelfrijdende auto van Google die eruitziet als opgepompt speelgoed.
Dissident Gardens, daarentegen, blijft steken in een paar losse verhaallijnen aan de hand van een historische of weinig uitgediepte technologische analyse. Echte conclusies worden niet getrokken, oordelen blijven uit. Het uitsterven van bijen door gebruik van landbouwgif of de verschraling van flora door overbemesting worden wel even aangestipt, maar over het algemeen overheerst het soort techno-optimisme dat in California: Designing Freedom juist kritisch wordt benaderd.
Natuurlijk, niemand zit te wachten op doemverhalen of belerende vingertjes, maar Dissident Gardens had iets meer aandacht kunnen besteden aan de mogelijk negatieve neveneffecten voor onze biotoop door menselijke manipulatie. Het is immers niet ondenkbaar dat de tuin waar we in leven op een gegeven moment daadwerkelijk ‘dissident’ reageert en zich tegen ons keert.
• Dissident Gardens, tot 2 september in Het Nieuwe Instituut, Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00; hetnieuweinstituut.nl).