Essays
-
Postintellectualiteit
Rudi Laermans -
Uitgeput op drift
Over Mark Fisher
Hans Demeyer -
Verliezen met stijl
Leven en schrijven volgens Dirk Lauwaert
Bart Verschaffel -
Woorden in de wind
Notities lezen
Eddy Bettens -
De kunst om niet te bevriezen
Erich Wichman tussen avant-garde en fascisme
Arnold Heumakers -
Orientalism Now!
Erwin Jans
Besprekingen
-
Works from Stichting Egress Foundation Amsterdam / Seth Siegelaub
Melanie Deboutte -
Unexchangeable
Laurens Otto -
Jochen Lempert. Phasmes
Steven Humblet -
Dreaming Awake
Laurens M. Besselsen -
Jean Brusselmans
Bram Ieven -
Raoul Hausmann
Steven Humblet -
Vincent Meessen. Omar en Mai
Laurens Otto
-
Dissident Gardens
Edo Dijksterhuis
-
Jaap Bakema and the Open Society
Rixt Woudstra -
Het gaat om heel eenvoudige dingen. Jean Leering en de kunst
Fieke Konijn -
Carel Blotkamp, Blikseminslag
Daniël Rovers
193
mei-juni 2018
Freischwebende Intelligenz?
Bestaat er nog een Freischwebende Intelligenz? En als er nog ‘vrije intellectuelen’ zijn, waar houden ze zich dan op? Deze vragen liggen ten grondslag aan dit nummer, dat je als epiloog bij de twee voorgaande nummers over Dirk Lauwaert kunt lezen.
In de openingstekst toont Rudi Laermans dat de intellectueel ‘maatschappelijk passé’ is. Laermans vat die ‘dood van de intellectueel’ op als de ontkoppeling van een aantal eigenschappen van de oude intellectueel, zoals de ‘operaties van vrijdenkerij, engagement of kritiek, essayistiek en publieke zichtbaarheid’ of van engagement en ‘het spreken in naam van de waarheid’. Die ontwikkeling heeft tot een ‘post-denken’ geleid dat zijn geloofwaardigheid vooral via een ‘authentiek spreken’ – ‘hier sta ik voor’, ‘dit heb ik meegemaakt’… – moet afdwingen. Brengt dit vaak nog uitstekende essayisten (en overtuigende moralisten) voort, dan ziet Laermans vandaag twee schijnfiguren opdoemen die niets meer met authentieke vrijdenkerij vandoen hebben: de opiniemaker en de radical chic-academicus – respectievelijk een door de media ingehuurde academicus die zich aan de opgelegde formats houdt, en een politiek-correcte ‘identiteitsdenker’ die zijn ‘engagement’ louter in peer-reviewed tijdschriften afficheert.
Hans Demeyer heeft nog een recent en authentiek voorbeeld van een vrije intellectueel gevonden: de Britse cultuurtheoreticus Mark Fisher (1968-2017). Er is dus hoop, zou je zeggen, maar Demeyer laat zien hoe zwaar het is om de rol van vrije intellectueel in de eenentwintigste eeuw op zich te nemen. Fisher blijkt een ‘precaire arbeider’, een ‘rusteloze zombie’ en een ‘overgestimuleerde slapeloze’, die een inkomen bijeenharkt ‘door kritisch te schrijven over datgene wat hem onderuithaalt […] en waarvan hij niettemin uitgeput op drift raakt’. Onderhevig aan depressies brengt hij zijn eigen fragiele gestel in de openbaarheid en tracht zo zijn persoonlijke ervaring te objectiveren, in de hoop dat er ‘een strijd voor andere […] bestaanscondities [kan] ontstaan’. Die ultieme poging om de relatie tussen ‘engagement’ en ‘waarheidsgedachte’ te herstellen, strandt in januari 2017, wanneer Fisher zich van het leven berooft.
Mark Fisher cultiveerde de ‘ontsnapping aan [zichzelf] via de kritiek’. De parallel met de analyse van het schrijverschap van Dirk Lauwaert door Bart Verschaffel is frappant. Het naakte leven is onleefbaar, de waarheid onacceptabel, de realiteit onverdraaglijk, ziet de jonge Lauwaert in. Daarom moeten ze een vorm krijgen, omkleed worden met ‘‘fictie’ – kledij, taal […] beeld, verhaal – […] die de ‘natuur’ vervangt of transformeert’. Die ontsnapping aan het immanente leven is niet zomaar een ’thema’ bij Lauwaert, ze vormt de kern van zijn schrijfproject: ‘schrijven tot het einde als het ‘vorm’ geven aan het eigen leven, met de tekst als een beeld waarin men tegelijk verschijnt en verdwijnt, zich toont en zich terugtrekt.’
Lauwaert was een meester van de ‘korte piste’ en van de fragmentaire, gebroken vorm. Eddy Bettens buigt zich over auteurs die dat soort kwaliteiten tot programma maken: schrijvers van boeken die enkel uit notities bestaan. Het zijn ‘notitieschrijvers’ die met open handen weten te schrijven, aldus Bettens, ‘zonder iets te verwachten, zonder macht of ambitie’.
Het nummer bevat ook twee ‘losse’ teksten. ‘Is dit linkse of rechtse kunst, of is deze vraag misplaatst’, vraagt Arnold Heumakers zich af terwijl hij door de tentoonstelling Erich Wichman, vrije radicaal in Centraal Museum Utrecht wandelt. Erwin Jans herlas Orientalism (1978) van Edward Said, en raadt hedendaagse diversiteitsdenkers die met dat boek dwepen aan om ook de zwaktes ervan – zoals het schematische en binaire denken waartoe het zich leent – in overweging te nemen.
Dit is het laatste nummer dat ik voor De Witte Raaf samenstel. Na dertien jaar hoofdredacteurschap wil ik me meer op eigen projecten toeleggen.
Dirk Pültau