width and height should be displayed here dynamically

Documenta IX: de catalogus

Het enige, onmiddellijk herkenbare overblijfsel van documenta IX kan niet anders dan de driedelige, in een cassette verpakte catalogus worden. Het informatieve gedeelte beslaat 620 pagina’s. De zeer verzorgde kunstenaarsbio- en bibliografieën en het grote percentage installatiefoto’s van de werken op de locatie zelf springen in het oog. Dit maakt het documentair karakter groter, vooral ook omdat een beeld geschetst wordt van de geïsoleerde werken zonder andere eromheen. (De vele documenterende foto’s roepen de tentoonstellingen op speciale en pittoreske locaties van de jaren ’80 in herinnering. Het museum van 100 dagen wordt dus niet museaal gezien. De tentoonstelling is eerder een motor om één of ander aspect van de locatie door het kunstwerk als attractiepool in de schijnwerpers te stellen. Het idee dat men enkel zal kunnen oordelen over het belang, de geldigheid en de pertinentie van wat nu ontstaan is, wordt echter overschaduwd door het evenementair karakter van de tentoonstelling.) Het tekstgedeelte, goed voor 100 bladzijden, bevat de gebruikelijke ingrediënten – een introductietekst en enkele beschouwende artikels. Deze teksten (van Jan Hoet, Bart De Baere, Denys Zacharopoulos, Pier Luigi Tazzi, Claudia Herstatt, Joyce Carol Oates, Jacques Roubaud, Cornelius Castoradis, Heiner Müller, Paul Robbrecht en Hilde Daem) schetsen het kader – het historische, intellectuele en politieke klimaat – waarin deze documenta tot stand is gekomen.

Zoals documenta vroeger een vehikel was om Duitsland terug in het vaarwater van het Westen te helpen, is deze documenta vooral toegespitst op het integreren van het vroegere Oost-Duitsland. In het interview met Heiner Müller komt dat duidelijk tot uiting: “En dat is juist wat ten allen prijze moet vermeden worden, op dit ogenblik dat het Oosten en het Westen in Duitsland met elkaar botsten: het gevaar dat de Oostduitsers terugvallen op een “ik begrijp dit niet”-houding. Dat is gevaarlijk, en het gebeurt nu door economische druk.” (p.98) De tentoonstelling is een katalysator die de verwerping door het Oosten wil stoppen en de identificatie makkelijker wil maken met een beeld van opperste vrijheid. De documenta is een vitrine. De meest opvallende installatie van de Documenta vanuit het opzicht van de consumptie was de “Documenta-flaneur” van Kosuth. Het pluralisme van het Westen werd door Kosuth in een mortuaire citatengalerij geëtaleerd. De zoektocht naar betekenis, een wensdroom. Het teruggeworpen worden op de leegte van de nietszeggende retoriek wordt in de catalogus gerechtvaardigd met een citaat van Christus: “Laat ons opnieuw worden als voorbijgangers” (B. De Baere p. 46). De ongeïnteresseerde consument ontmoet hier de onbezoedelde mens. De documenta lijkt een krachttoer  om deze twee uitersten met elkaar te verzoenen.

Een opvallende verschuiving ten opzichte van de vorige catalogus en documenta 8 zelf is het bijna totaal ontbreken van andere disciplines dan plastische kunsten. Deze keer nauwelijks hedendaagse muziek, film, video of performance. Het wijst op het afwijzen door dit documenta-team van het informatieve project, het tonen van wat er op een bepaald moment in de verschillende deelgebieden van de kunsten aan de gang is. Het versterkt ook de hiërarchische idee van het onderscheid tussen de verschillende kunsten. Andere dan de plastische kunsten lijken zo terecht te komen in de sector entertainment, culturele consumptie of toegepaste kunst. De vermenging van de disciplines op de vorige documenta heeft blijkbaar een kater nagelaten. Opvallend is dan natuurlijk de presentatie van jazz, boks en baseball, die op één en dezelfde lijn gezet zijn. Voor de jazz-programmatie is er nog een introductietekst, voor boksen en baseball volstaat het blijkbaar om uit de erven van Marcel Broodthaers twee cinematografische beelden van boksers te nemen, om het acceptabel te maken. Broodthaers’ illustraties dienen de laatste tijd als het perfecte alibi voor het maskeren van halfzachte ideeën.

Een kritiek leveren op een evenement waar als uitgangspunt gesteld werd dat de theorie geen enkele waarde heeft of in ieder geval deformerend werkt, is een contradictie en herleidt het streven dan ook tot een absurde daad. Het basisbegrip van kritiek, de selectie van informatie, is niet geldig. Dan maar het door het documenta-team voorgestelde criterium hanteren: de intuitie. Als echter het concept selectie ondermijnd is dan is de vraag wat als uitgangspunt van de tentoonstelling gehanteerd werd. Een lectuur van de teksten en essays zou de oplossing moeten bieden. Het frappante is dat de teksten enkel gelezen kunnen worden als de neerslag van het persoonlijk engagement van het documenta-team. De teksten verwijzen constant naar de auteurs en hun interpretaties van wat ze in de voorbereidingsfaze hebben meegemaakt. Het initiatieritueel van de ik-persoon is belangrijker dan de registratie van wat er in de werkelijkheid gebeurt. De twijfel aan het belang van het eigen standpunt voor het publiek ontbreekt.

Het proces van het maken van de tentoonstelling werd als structuur voor het boek gehanteerd. De introductie brengt een aantal losse bedenkingen naar voor die de geest van de maker hebben doorkruist. De relativerende toon van de catalogus is meteen gezet. Het meest opvallende programma bestaat erin om het gefragmenteerde beeld, het verloren centrum terug te vinden. Een zowel klassiek als hopeloos en vitaal ondernemen wordt het genoemd. “Reassembly of atomized experiences; reorganization beyond all scientific systems; reconstruction of an existential sensory network: this must be among the aims of art. The body must be talked about once more: not physically but emotionally; not superficially but mentally; not as an ideal but in its vulnerability.” Het programma is groots en ambitieus. De onderliggende bedoeling is dus een kritiek op het modernisme, of op het met het modernisme geïdentificeerde vooruitgangsdenken. Dit is geen zoektocht naar een betere maatschappij maar naar de Waarheid. Het authentieke is verbonden met een ervaring die enkel lichamelijk kan worden vertaald. Het initiatieritueel slaat niet enkel meer op de documenta-makers maar ook op de toeschouwer. Hij die niet tot dit soort ervaring in staat is, is geen echt mens. Dat de splitsing tussen het subject en het object en de waarneming van het subject van de hem omringende wereld een probleem is, is een duizendmaal geconstateerd feit en een constante in teksten over de moderniteit. Het benadrukken van de natuur – het fysieke  en manuele – als oplossing voor de problemen die veroorzaakt zijn door de industrialisatie en de grootstad is een overzichtelijk programma. Het blijft zeer de vraag of de kunst daar het geëigende domein voor is. Veel uitspraken blijven zeer algemeen en verzanden zo snel in retoriek. Het gebrek aan precieze omschrijvingen maakt ook dat men de tekst met de tentoonstelling gaat vergelijken en dan constateert men dat zeer veel kunstenaars deze visie niet onderschrijven en dat maar een klein deel van de kunstenaars door de makers en auteurs geviseerd wordt. (Het sterk aanwezig zijn van het lichaam als programma op deze documenta heeft er toch bijna een thematische tentoonstelling van gemaakt. Verschillende kunstenaars zijn het thema gaan verwerken in hun realisatie. Kan men dan nog spreken over het respecteren van de autonomie van de kunstenaar ten opzichte van het instituut, de tentoonstelling?) Het hele idee van de dematerialisatie van het kunstwerk is hier dan ook afgedaan als een goedbedoeld maar verkeerd streven. Het lichaam, het genot en het lijden moeten dan ook als de enige overblijvende realiteit gezien worden.

Alles wordt op het ik betrokken, hoogstens op een relatie tussen twee individuen. Een grotere eenheid wordt niet nagestreefd. Het ontbreken van dit sociale aspect, op enkele verwijzingen naar universaliteit na, is een andere constante in de teksten (de tekst van Castoriadis en Müller uitgezonderd). In de tekst van B. De Baere wordt wel aangehaald dat er andere culturen en dus andere belevingswerelden bestaan, en dus andere normen en categorieën, maar de algemene toon is wel die van de individuele westerling. Echte kunst bestaat ook niet buiten deze context, gewoon door het feit dat ze niet gemaakt is vanuit het oogpunt van de westerse normen op kunstgebied. Een puik staaltje van gebrek aan het zich kunnen voorstellen dat er andere normen bestaan dan de westerse. Van displacement gesproken.

C. Castoriadis is de enige auteur die precies omschrijft wat zijn bedoeling is. In zijn tekst over de crisis van het marxisme en de crisis van de politiek geeft hij het sociologisch en historisch kader aan waarin dit evenement moet worden geplaatst. Zijn analyse van het marxistisch historisch denken vanuit een theoretisch opzicht neemt een zeer duidelijk standpunt in. Voor Castoriadis is het ineenstorten van de Oostblokregimes een consequentie van de marxistische idee van historisch determinisme, de geschiedenis die noodzakelijk zou leiden tot de overwinning van de arbeidende klasse en het einde van het kapitalisme. Zijn uiteenzetting en bewijsvoering tegen het historisch determinisme en het gewicht van de sociale realiteit, geïnterpreteerd als de dominante tendens op een bepaald moment is een pleidooi voor een onafhankelijke houding, los van overheersende economische of politieke tendensen. Na het vooropstellen van de twee hoofdproblemen die hij ziet voor het creëren van wat hij het project van autonomie noemt, volgt een moedeloze opsomming van de huidige staat van de maatschappij, gedomineerd door privatisatie, apathie en cynisme. De nieuwe houding die hij vooropstelt, los van het feit of ze realistisch of realiseerbaar is, appelleert aan de houdingen van de vroege anarchisten. (De andere Griek in het team eindigt zijn tekst ook met een verwijzing naar de autonome en anarchistische houding van B. Newman.) Zijn project van emancipatie en ontvoogding ziet hij als losstaand van welke ideologie dan ook, uiterst kritisch ten overstaan van elk groepsdenken en met als idee de totale autonomie: “And autonomous thinking is both a precondition and a concomitant of the effective autonomy of the individual as well as of people collectively (…) So, we will autonomy – for ourselves with one of the essential strands whose origin is derived from ancient Greece.” (p. 88)

Het meest aanwezige thema van de catalogus is wel de situering en de positie van de kunstenaar. De extreme tendens naar individualisme vindt in deze persoon zijn hoogtepunt. De aanduidingen zijn geromantiseerd en heroïsch. De omschrijvingen zijn lyrisch en het gevecht met de oppervlakkige en conditionerende maatschappij de grote obsessie. De kunstenaar is het tegendeel en het alternatief voor het verloren centrum, voor het door de beschaving gecorrumpeerde sociale netwerk. Men kan enkel maar dromen ooit zoals hij te worden. Het lijkt wel een jongensboek. D. Zacharopoulos ziet de tegenstelling tussen de noties “individu” tegenover “institutie”. De mogelijkheid voor een individu om zich ergens in te passen is noodzakelijkerwijze beperkend – een evidentie, maar bestaat er een tussenweg. Hij opteert dus ook voor wat hij noemt een “maritieme wet” ten opzichte van de “wet van de aarde”. De maritieme wet houdt rekening met de omstandigheden en berust op het oordeelsvermogen, terwijl de wet van de aarde – de territoriumwet – berust op vastgestelde, onveranderbare en dus dogmatische voorschriften. Hij levert in zijn tekst “Het ontstaan van de wereld” een coherent kader voor de hele documenta. Zijn definitie van een modern kunstwerk past als volgt in zijn theoretische reflecties: “the modern work of art remains, in spite of the eternal chorus of sameness, the same opening, still constitutive of the world in its displacement of the essence of alienation towards the substance of alterity” (p. 30 en 33). De omschrijvingen van B. De Baere zijn bijbels geïnspireerd en lezen als moraliserende fabels. De kunstenaar is bij hem “David”, zijn tegenstander “Goliath” en het instituut “de Philistijnen”. Tazzi stelt het nog duidelijker. Hij spreekt over de “Kunstenaar-koning” of de “Kunstenaar-held”. De indruk ontstaat dat de omschrijvingen verkapte identificaties zijn met het beeld van de romantische held, gehuld in het kleed van de laatste creatieve persoon in deze maatschappij. Deze teksten maken de mythe alleen sterker, en enkel toegankelijk voor degenen die het privilege kennen om persoonlijk met kunstenaars om te gaan, als gold het de onbereikbare goddelijke essentie.

 

De catalogus van documenta IX is een uitgave van Edition Cantz, in samenwerking met Abrams Inc. Hij kan besteld worden bij de betere kunstboekhandel. Documenta IX loopt nog tot 20 september in Kassel.