width and height should be displayed here dynamically

Donald Judd: The Multicolored Works

In 1993 ontving Donald Judd de tweejaarlijkse Sikkensprijs. Het plan was dat de Amerikaanse kunstenaar de traditioneel hiermee verbonden ‘Mondriaanlezing’ zou geven, op 27 november in het Amsterdamse Concertgebouw. Enkele dagen voordien werd de kunstenaar echter ernstig ziek en in allerijl naar de Verenigde Staten gerepatrieerd. De lezing die Judd voor de gelegenheid geschreven had, werd vertaald naar het Nederlands en op de avond zelf voorgelezen door Rudi Fuchs, toenmalig voorzitter van de Chinati Foundation in Marfa, Texas, en jarenlang een vertrouweling van Judd. Some Aspects of Color in General and Red and Black in Particular (1993) luidt de titel en het is de laatste tekst die Judd schreef – hij overleed in februari 1994.

De tekst is vergelijkbaar met de andere geschriften van Judd over zijn beeldend werk, in het bijzonder de canonieke tekst Specific Objects uit 1965, en omvat breedvoerige bespiegelingen over het werk van andere kunstenaars naast aforistische uitspraken over de maatschappij. Een legitimatie of duiding van het eigen werk geeft Judd nauwelijks. Aan de veelkleurige of zogenaamde ‘Zwitserse’ werken die de kunstenaar in 1984 begon te maken, wijdt hij in de paginalange tekst slechts één korte paragraaf. Deze totaal nieuwe groep werken vond zijn aanleiding in de tentoonstelling Skulptur im 20. Jahrhundert in het Merian park te Basel, waarvoor Judd een grootschalige balk in cassettes van gekleurd staal liet fabriceren door de Zwitserse meubelfabrikant Lehni AG. Een jaar voordien was de kunstenaar geboeid geraakt door een gekleurd stalen rek in zijn galerie in Zürich, de Galerie Verna. De uitnodiging voor de tentoonstelling in Basel greep hij aan om in de staalfabriek met het materiaal te experimenteren en totaal nieuw en veelkleurig werk te ontwikkelen.

Het eerste grootschalige vloerwerk raakte in Basel zwaar beschadigd en is teloorgegaan. Het tweede gelijkaardige werk dat Judd kort nadien liet fabriceren, bevindt zich in de collectie van Anton en Annick Herbert in Gent (Untitled, 1984). Van dit soort vloerwerken maakte Judd uiteindelijk slechts zes exemplaren, waarvan zowel het Stedelijk Museum Amsterdam als het Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam een exemplaar bezitten. Judds experimenten met kleur resulteerden voornamelijk in kleinere wandwerken. In totaal zou het gaan om zo’n 170 stuks, gerealiseerd in de periode van 1984 tot 1991. Ondanks dit grote aantal worden de veelkleurige werken niet meteen als een belangrijke groep binnen het oeuvre aanzien. De meningen over deze werken durven nogal uiteenlopen. De kleinere werken worden vaak smalend afgedaan als decoratieve objecten voor de minder gefortuneerde verzamelaar die toch een Judd wil aanschaffen – in die periode had de kunstenaar nu eenmaal voortdurend fondsen nodig om zijn grootse plannen in Marfa te bekostigen. Voor rigide minimalisten vormt het volledige veelkleurige werk een doorn in het oog: het overvloedige en bijwijlen lyrische kleurgebruik valt moeilijk te rijmen met het gereduceerde, spaarzame idioom van de strenge minimalist.

Het voorliggende boek, uitgegeven door de Chinati Foundation en samengesteld door directrice Marianne Stockebrand, wil het heersende beeld en begrip van de veelkleurige werken van Judd resoluut bijstellen. Naast een herdruk van de Mondriaanlezing van Judd bevat het boek uitmuntende essays van Richard Shiff, William Agee en Stockebrand zelf. De oorsprong van Judds exploratie van de mogelijke toepassingen van kleur, zo betogen de drie auteurs in koor, valt terug te brengen tot zijn eerste stappen als kunstenaar in de schilderkunst. Elk op hun manier betogen ze dat de veelkleurige werken aanzien kunnen worden als een voortzetting van Judds ambitie om werk te maken dat noch schilderkunst noch sculptuur is, maar wél elementen van beide media gebruikt. De primaire inzet van de veelkleurige werken, zo stellen ze, is de ruimtelijke articulatie van de picturaliteit van kleur. Met deze werken, zo stelt Shiff, ‘bouwt’ Judd met kleur in de ruimte; in het geval van de wandwerken doet hij dat bovendien op de plaats waar traditioneel het platte vlak van het schilderij wordt gepresenteerd. In de Mondriaanlezing geeft Judd trouwens aan dat Pollock, Newman, Rothko en Still ‘de beste kunstenaars’ zijn geweest die hij kende, maar dat ze wellicht wel ‘de laatste schilders’ zijn geweest. Judd kwam tot het besef dat de verdere exploratie van kleur niet langer op een plat vlak kon gebeuren: ‘Color to continue had to occur in space.’ De keuzes die Judd maakte bij de ontwikkeling van de veelkleurige werken, zo stelt Stockebrand, verhouden zich rechtstreeks tot de rol van kleur in de schilderkunst. Naast de resolute keuze voor hedendaagse kleuren – Judd gebruikte het industriële RAL-palet – wilde de kunstenaar ook komaf maken met de doorgaans secundaire rol van kleur. Hij zette kleur in omwille van haar eigenwaarde, niet omwille van wat ze mogelijk representeert. Een van de opmerkelijkste passages in de lezing is Judds opmerking dat hij als kind reeds twijfelde aan de idee dat bepaalde kleuren specifieke gevoelens zouden opwekken: ‘I didn’t understand why a bull should be mad at red.’ In tegenstelling tot oudere kunstenaars als Itten of Kandinsky voert Judd dan ook geen theorie van de kleur op. Zijn engagement met kleur is van empirische aard. De materialiteit van de kleur staat voorop. ‘Color is like material’, poneert de kunstenaar, ‘[i]t is one way or not, but it obdurately exists.’ In zijn gekende puntige taalgebruik wijst hij elke vaststaande psychologische impact of betekenis van kleur af: ‘Its existence as it is is the main fact and not what it might mean, which may be nothing.’

De betekenis van de werken, zo stelt Shiff overtuigend, zit dan ook niet in het kleurgebruik an sich, maar bovenal in de kleurverdeling. Net als in zijn voorgaand werk was de kunstenaar op zoek naar een orde die niet hiërarchisch of symbolisch is, maar toch een logica volgt. Judd hanteerde een set van principes en regels om de kleuren te verdelen over de cassettes. Zo mochten bijvoorbeeld cassettes in dezelfde kleur elkaar noch aan de korte kant, noch aan de lange kant raken. Het resultaat ziet er vaak aleatoir uit, maar van willekeur is geen sprake. Idealiter, zo schreef Judd reeds in 1965, bezit een werk op vormelijk en coloristisch vlak een vanzelfsprekende kracht: ‘intelligent without being ordered’. Zowel Stockebrand als Shiff proberen de schema’s die aan de basis lagen van specifieke werken uitputtend te beschrijven, te analyseren en te duiden. Hun beschrijvingen, zo geven ze zelf deemoedig toe, lopen echter steeds stuk op de ervaring van de bewuste sculpturen. Ze laten wel zien dat Judd steeds nieuwe combinaties en mogelijkheden blijft uitproberen, of anders geformuleerd, dat hij weigert zich tevreden te stellen met een finaal systeem.

 

• Marianne Stockebrand (red.), Donald Judd: The Multicolored Works (met essays van Marianne Stockebrand, Richard Shiff, William Agee en Donald Judd), New Haven/London, Yale University Press, 2014. Adres: 47 Bedford Square, London WC1B 3DP (020/7079.4900; http://yalepress.yale.edu).