width and height should be displayed here dynamically

Eadweard Muybridge.

Het verrassend veelzijdige werk van de Amerikaanse fotograaf Eadweard Muybridge (1830-1904) laat zich gemakkelijk lezen als een gecondenseerde geschiedenis van de eerste vijftig jaar van de fotografie. Behalve portretfotografie beoefende hij zowat alle genres: hij produceerde een reeks imposante landschapsbeelden van het woeste Amerikaanse Westen, hij nam deel aan verschillende topografische expedities gefinancierd door de Amerikaanse overheid, hij maakte twee indrukwekkende panorama’s van San Francisco en hij ontwikkelde ten slotte een wetenschappelijke methode om de tijd fotografisch te ontleden, een technisch huzarenstukje waaraan hij zijn grote bekendheid te danken heeft. Muybridge verenigde alles in zich wat een fotograaf in de 19de eeuw nodig had om enigszins succesvol te zijn: hij was een gewiekst zakenman, een onderlegd technicus en een verfijnde estheet. Maar wat hem werkelijk uniek maakt, is de eigenzinnige wijze waarop hij de gangbare conventies naar zijn hand zette en zo nieuwe gebieden ontsloot voor het fotografisch kijken.

Muybridge opereerde letterlijk in de frontlinie van de 19de-eeuwse Amerikaanse fotografie. Zijn standplaats was San Francisco, een vooruitgeschoven post van Amerikaanse beschaving in het ‘pas’ ontgonnen Westen en een broedplaats van fotografische ambitie. In dit uiterst competitieve milieu was het noodzakelijk om zich te onderscheiden. Om het verwende publiek te epateren moest hij nog grootser, nog uitdagender werk maken dan zijn rechtstreekse concurrenten. Net zoals de landschapsfotograaf Carleton E. Watkins dat al voor hem deed, produceerde Muybridge, met een speciaal voor de gelegenheid gemaakte camera, een reeks overweldigende mammoetprints, maar hij verbond de puur materiële grootsheid van de afdruk met een compositorische vernieuwing. Waar Watkins in zijn composities nooit afweek van de in de schilderkunst heersende conventies, probeerde Muybridge een nieuwe esthetische sensibiliteit in zijn landschappen binnen te smokkelen. Bij hem niet het lyrische of het lege, sublieme landschap, maar wel een chaotische, ruwe en woeste natuur. In zijn beelden struikelt de blik van de kijker vaak over verdacht veel rommel (omgevallen boomstammen, stekelig struikgewas…) in de voorgrond, schuurt hij langs een gekartelde horizonlijn en botst hij voortdurend op de granieten onverzettelijkheid van berg en rots. Het oog wordt geen plezierwandeling beloofd, maar een uitputtende, slopende tocht in een voor de mens vijandige omgeving.

Het publiek prikkelen met visuele verrukkingen, dat was de grote ambitie van de 19de-eeuwse beeldcultuur. Fotografie was een relatief jonge loot aan de boom van deze visuele vermakelijkheidsindustrie en bezat als dusdanig een nog onaangeroerd potentieel om een altijd nieuwsgierig publiek te overdonderen. Niet verwonderlijk dus dat de pioniers van de eerste decennia van de fotografie vaak een (minstens) dubbel traject volgden: enerzijds de fotografie opwaarderen tot een ernstig emplooi (door het te verbinden aan kunst en wetenschap, bijvoorbeeld), anderzijds schaamteloos investeren in visueel spektakel. De 19de-eeuwse fotograaf navigeerde behendig tussen de artistieke (elitaire) vereisten van het salon, de toegewijde nijverheid van het wetenschappelijke laboratorium en de schreeuwerigheid van het kermiskraam. Ook het oeuvre van Muybridge wordt voortgestuwd door deze gelaagde ambitie, ook hij hupte voortdurend van het ene register naar het andere. Zo ‘ondergraaft’ hij de topografische precisie van zijn uiterst gedetailleerde landschappen vaak door de introductie van verwarrende reflecties, waardoor het beeld transformeert in een visuele puzzel. Deze optische effecten werden door hem bewust ingezet om de toeschouwer uit zijn ingesleten kijkpatroon te lichten, getuige onder meer een onder zijn auspiciën uitgegeven fotoalbum over de Yosemitevallei waar één beeld omgekeerd wordt afgedrukt. Heel even lijkt het dat de in het spiegelgladde meer gereflecteerde ruimte de ‘echte’ ruimte is, terwijl de werkelijke strook landschap als een mirage boven het meer zweeft.

Muybridge zette deze visuele spielereien niet louter in als publicitair lokmiddel, maar hoopte daarmee ook de ambitie van de fotografie wat verder aan te scherpen. Van een beeld dat louter het oog prikkelt, tot een beeld dat heel het lichaam aanspreekt, dat zowel de esthetische sensibiliteit als het intellect van de kijker kan bekoren. In de twee verbluffende panorama’s die hij maakte van San Francisco (ze zijn alle twee te zien in de tentoonstelling die alleen al daarom de moeite van de verplaatsing waard is) komen al deze aspiraties samen. Gemaakt vanaf het hoogste punt van de stad – de heuvel waarop de economische elite haar paleizen bouwde – geven ze een ongemeen precieuze lectuur van het toenmalige San Francisco (voor de verwoestende aardbeving van 1906, die het aanschijn van de stad voorgoed zou veranderen). Maar ook nu zien we hoe Muybridge de vanzelfsprekende transparantie van het fotografische beeld subtiel saboteert en het beeld omvormt tot een ruimtelijke puzzel. Het opengevouwen panorama bevat een aantal ruimtelijke (en temporele) inconsequenties die de kijker verstoort in zijn naïeve overgave aan het spektakel en hem dwingt zijn verstand ter hulp te roepen om de ruimtelijke logica te herstellen. Muybridges panorama’s zijn beelden die niet alleen veel te zien, maar ook veel te overdenken geven.

Na de (stedelijke) ruimte via het panorama te hebben ‘getemd’, volgt een poging om de tijd fotografisch te ontleden. De opdracht van spoorwegtycoon en paardenliefhebber Leland Stanford om de loop van een galopperend paard fotografisch te analyseren, verschafte Muybridge het nodige kader en de financiële middelen om dit technische waagstuk tot een goed einde te brengen. In 1872 begon hij aan zijn opdracht, vijf jaar later kon hij het publiek eindelijk een leesbaar fotografisch resultaat voorleggen. Muybridge werd zo een van de eerste fotografen die het fotografisch medium opnieuw trachtten te verbinden met een wetenschappelijke blik. Hij opereerde daarbij op het grensgebied van een oude, eerder op analyse en beschrijving ingestelde wetenschap – de klassieke wetenschap van inventarisering en classificatie van natuurlijke fenomenen – en een nieuw wetenschappelijk paradigma waarin het experimenteel onderzoek centraal stond. Het fotografisch kijken ontvoogde zich zo langzaam maar zeker van de menselijke blik. De fotografische dissecties van de tijd zijn daar een prachtig voorbeeld van. De fotocamera bracht voor het eerst een hele wereld van bizarre microhoudingen en -bewegingen aan het licht die door geen enkel ander optisch instrument ooit waren geregistreerd. De fotocamera werd als verkenner vooruitgestuurd in een wereld die wezenlijk aan onze greep ontsnapte.

Van zodra hij het wetenschappelijk procedé op punt had gesteld, beschikte Muybridge over een solide methode om het publiek steeds weer te verbazen met nieuwe en ongeziene fenomenen. Er volgde een nagenoeg exhaustieve encyclopedie van de bewegingen van alles wat kruipt, loopt, rent, springt of vliegt. De meer dan 750 zorgvuldig geënsceneerde bewegingsstudies worden geacht de volle rijkdom van het leven te weerspiegelen. Geen enkele activiteit is te min of te banaal om te worden ontleed: vrouwen die elkaar ontkleden, een man die een kruik water over een andere man uitgiet, kippen die in alle richtingen uiteenstuiven als reactie op ontploffend vuurwerk, het wordt allemaal met eenzelfde ernst en toewijding gefotografeerd. Zoals in zijn eerder werk probeerde Muybridge zijn publiek tegelijkertijd op te voeden én te betoveren. Heel zijn oeuvre wordt geschraagd door het verlangen om een wereld die ons in eerste instantie vertrouwd toeschijnt in al haar wilde vreemdheid te laten schitteren.

 

Eadweard Muybridge, nog tot 16 januari in Tate Britain, Millbank, London SW1P 4RG (020/7887.8888; www.tate.org.uk/britain).