Een gesprek tussen collecties uit Kinshasa en Oostende
Mu.ZEE viert dit jaar zijn tienjarige bestaan. Het museum, dat ontstond na de fusie van de collecties van de Stad Oostende en de Provincie West-Vlaanderen, nodigde voor de viering een nieuwe gast uit: een collectie Congolese kunst uit Kinshasa. De collectie, die niet lang na het ontstaan van Mu.ZEE door een anonieme Belgische NGO-medewerker werd samengesteld, bevat een ruime selectie kunstwerken en archiefstukken. Met het project wil Mu.ZEE zich ontdoen van de dominante, belerende attitude die heel wat musea kenmerkt, in ruil voor een open laboratorium dat steeds in verandering is. Geen strak afgelijnde tentoonstelling dus, maar een plek waar nieuwe inzichten, verbindingen en vragen in elkaar kunnen overvloeien.
Het ontwikkelen van een tentoonstelling met Congolese kunst in België gaat onvermijdelijk gepaard met lastige vragen. Wat is de verhouding tussen de Congolese kunstenaars en de Belgische instelling? Is er sprake van een gedeeld erfgoed? Vanuit welk standpunt worden de werken gelezen: het centrum of de periferie? Vanuit de koloniale antropologie en etnografie, of vanuit de conceptuele, westerse kunstwetenschap? Is het überhaupt mogelijk om deze valkuilen te vermijden, wanneer we Congolese objecten uitstallen in een witte kubus in België? In plaats van deze vragen onbeantwoord te laten, kozen de tentoonstellingsmakers, Ilse Roosens en Sinzo Aanza, voor een open conversatie tussen de kunstwerken, de instelling, haar personeel en haar bezoekers. Middels verschillende discursieve momenten en een blog pogen zij de dialoog steeds van nieuwe zuurstof te voorzien.
In een wisselende scenografie is tot viermaal toe een andere selectie werken, in een andere dialoog te zien. De geselecteerde werken worden aan de hand van drie thema’s onderverdeeld: ‘kunst en maatschappij’, ‘de status van het kunstwerk’ en ‘kunst en de toekomst’. De ruimtes in de tentoonstelling beantwoorden aan deze thema’s, maar zijn opnieuw vloeiend en in constante dialoog met elkaar. Zo vangt de tentoonstelling aan met een onvermijdelijke verwijzing naar de koloniale voorgeschiedenis en haar nalatenschap.
De tentoonstelling opent met L’artiste africain (2015), een aanklacht van Francis Mampuya tegen de voorspelbare en problematische opvattingen die de westerse kunstwereld op Afrikaanse kunstenaars projecteert – een blik die hen en hun werk exotiseert, uitbuit en misrepresenteert. Op een gerecycleerd canvas verkondigt de kunstenaar hoe hij niet langer deelneemt aan het machtsspel. De witte tekst tegen een helrode achtergrond wordt verscholen achter drie zwarte ruiten die in hun abstractie een duidelijk Afrikaanse vormtaal verraden. Vlak naast L’artiste africain getuigen een hoed, een beeldje van Koning Boudewijn en een medaille van een inheems stamhoofd van de koloniale geschiedenis. Die geschiedenis wordt ook in tien hoofdstukken gethematiseerd in L’Histoire Belge van Sven Augustijnen, twee rijen ingelijste documentaire foto’s die aan de Belgische koninklijke kruistochten herinneren. Snedige krabbels en toespelingen door Augustijnen besmetten hun geordende, gematerialiseerde waarheid met geruchten, intriges en open vragen.
Een van de thema’s in deze tentoonstelling is ‘kunst en maatschappij’. De curatoren willen de kunstwerken niet enkel kunsthistorisch belichten, maar ook met een antropologische en sociologische insteek benaderen. De tentoonstelling presenteert dan ook een brede selectie werken van sleutelfiguren uit de populaire schilderkunst die, net zoals oudere kunstvormen, onlosmakelijk verbonden zijn met het alledaagse leven in de Democratische Republiek Congo (DRC). Chéri Benga, Sim Simaro, Bodo, Chéri Chérin en vele anderen bieden inkijk in hun dagelijkse leven, hun dromen en bekommernissen. Het gaat om schilderijen die doorgaans aan de buitenkant van kunstenaarsateliers worden opgehangen, blootgesteld worden aan de blik en commentaar van passerende stedelingen, en dienstdoen als collectief geheugen. Humor is steeds aanwezig, zelfs als het onderwerp serieus is: de schilderijen moedigen een kritische reflectie op religieuze, politieke en sociale kwesties aan. Sommige schilderijen weerspiegelen de stad waar ze vroeger hingen: bars gevuld met muziek en dans, straten gevuld met aftandse auto’s, en elegante sapeurs getooid in flamboyante outfits die over de stoep struinen. Andere verbeelden dan weer de DRC als een utopie, waarin het land komaf heeft gemaakt met de conflicten, de armoede en de corruptie van de afgelopen eeuw. Een reeks hoezen van Congolese rumbaplaten, zij aan zij uitgestald in een aparte ruimte, moet dit perspectief verbreden en het verband leggen met andere vormen van politieke satire die de Congolese cultuur doordringt. Weggeplukt van de straat verliezen ze echter hun snedigheid. De combinatie met Belgische kunst, van onder anderen Paul Joostens, Pol Mara en Anne-Mie van Kerckhoven, kan dat allerminst verhelpen. De werken worden voorspelbaar samengebracht, op basis van evident inhoudelijke overeenkomsten.
Ook verderop in de tentoonstelling, waar kunstwerken en objecten uit beide collecties worden samengebracht, blijft het concept wringen. De status van het kunstobject wordt er aan de hand van allerlei werken en objecten in vraag gesteld. Muurschilderingen uit studio Publi Simaro door Turbo Lusavuvu Makaya worden gecombineerd met meubelontwerpschetsen van Jozef Peeters; gerecycleerde instrumenten van Bebson De La Rue’s prijken troosteloos op een sokkeltje; vijf hemden met assemblages van La Maîtrise, die figuren als Bob Marley, Chéri Samba, Ornette Coleman en Lumumba afbeelden, worden op hun beurt gecontrasteerd met beeldjes en kandelaars uit het atelier van Jozef Peeters. Tegenover hen tast kunstenaar Walter Leblanc in Research Box de wetmatigheden van het klassieke schilderij af. Het spoor zit goed, maar de curatoren slagen er niet in de vinger op de juiste wonde te leggen. In plaats van de status van kunstwerken in vraag te stellen, vervalt het geheel al snel in een vergelijkingsspelletje.
Het laatste thema, in de laatste ruimte, ‘kunst als blik op de toekomst’, schiet evenzeer tekort. Werken zoals Bienvenu Nanga’s Robot Sécretaire, Pume Bylex’ futuristische masker Souris électrique en Bodys Isek Kingelez’ utopische maquettes verkondigen een collectieve fantasie, een verlangen naar een betere toekomst. Het afrofuturistische genre neemt binnen Afrika en zijn diaspora immers een sleutelrol in. Via toekomstbeelden kan een gemeenschap waarvan het verleden en de identiteit werden uitgewist, waarvan de dagelijkse cultuur verteerd wordt door het neokolonialisme en de globale economie, een mogelijke uitweg zien. In plaats van deze werken te voorzien van kritische en historische omkadering, hebben de curatoren ervoor gekozen ze te combineren met werken van westerse kunstenaars die futuristische trekken vertonen. Maar waarom wordt een kinetisch werk van Pol Bury naast een futuristisch stadszicht op Kinshasa geplaatst?
Het beloofde gesprek blijft oppervlakkig en slaagt er niet in nieuwe inzichten aan te reiken. Over de inhoudelijke reden om de twee collecties in dialoog te brengen, is Mu.ZEE niet duidelijk. Ligt de motivatie in een gedeeld koloniaal verleden, of voldoet het feit dat de twee collecties tezelfdertijd werden samengebracht en in Mu.ZEE beland zijn? De tentoonstelling slaagt er niet volledig in de Congolese kunst op basis van haar eigen merites te representeren, en de vraag valt niet te ontwijken of een conversatie met Belgische tegenspelers haar ten goede komt. Samen met het feit dat de getoonde Congolese kunst zich in Belgische handen bevindt, maakt de tentoonstelling pijnlijk duidelijk hoe weinig er veranderd is in de kunsteconomie van Congo en hoezeer haar definiëring nog steeds afhangt van externe verzamelaars en instellingen.
• Een gesprek tussen collecties uit Kinshasa en Oostende. Bokutani Ya Masangisi ya Kinshasa na Masangisi Ya Ostende, tot 12 augustus in Mu.ZEE, Romestraat 11, 8400 Oostende (059/50.81.18; muzee.be).