width and height should be displayed here dynamically

Marc Trivier. La lumière et les choses

Marc Trivier (°1960) maakt naam in de prille jaren 80 als portretfotograaf. Hij trekt de wereld rond om er zijn culturele helden (schrijvers, fotografen, filosofen, schilders) te fotograferen: Francis Bacon, Samuel Beckett, William S. Burroughs, Thomas Bernhard, Graham Greene, Michel Foucault, Nathalie Sarraute, Robert Frank, Michel Leiris enzovoort. Op het moment dat ze worden gefotografeerd, zijn zij – bijna zonder uitzondering – oude mensen die in de laatste levensfase zijn aanbeland. Een heel leven tekent zich af op hun gegroefde gezichten. Ze zitten op een stoel, in een fauteuil, in een canapé, aan tafel. De camera is frontaal op hen gericht, maar neemt voldoende afstand, zodat de lichamen zich niet opgesloten voelen in een al te nauw getrokken kader. Er wordt exclusief gewerkt met het aanwezige licht (geen glamourstrategie). Niemand lacht; het is een ernstig, plechtig moment. De handen rusten op de schoot, op de leuning van een canapé of de armsteunen van een stoel. Geen elleboog zo onvertogen dat hij het zou aandurven de begrenzing van het zitmeubel te overschrijden. Hun lichamen zijn nooit uitbundig naar buiten gericht (enige uitzondering: John Berger die zijn armen uitstrekt op de tafel voor hem), maar plooien zich terug op zichzelf. Het kader is vierkant, stug en onverzettelijk. Het kan al snel doods en steriel overkomen. Trivier vermijdt dit door de geportretteerde in een hoek te plaatsen. De ruimte achter het lichaam splitst zich in twee helften, met links en rechts van het lichaam achtergronden die onvergelijkbaar anders zijn, terwijl de geportretteerde vastgeprikt wordt in het scharnierpunt dat beide helften met elkaar verbindt. De onrustige achtergrond contrasteert sterk met de gedrongen lijven op de voorgrond.

Voor het maken van zijn portretten gebruikt Trivier een middenformaatcamera, een type camera waar de zoeker zich bovenaan bevindt, en de fotograaf zich over het apparaat moet buigen tijdens het maken van het beeld. Die houding isoleert hem van de persoon voor de lens. Hij communiceert nu enkel nog met een beeld op het matglas, niet langer met het individu voor de camera. Model en fotograaf zijn niet langer op eenzelfde manier aanwezig in de portretsituatie: ze verliezen contact. Het mooie aan Trivier is dat hij die situatie niet uitbuit. Niet zoals een Richard Avedon, bijvoorbeeld, die dit omslagpunt gebruikte om het model tot existentiële wanhoop te drijven om dan hun reactie op die vertwijfeling koelbloedig en precies te registreren. Bij Trivier is er eerder sprake van een verwondering over deze ‘plotse’ verwijdering tussen fotograaf en model, en een zoektocht naar een manier om de afstand te overbruggen. Zowel fotograaf als model zijn er zich van bewust dat er, tijdens dat kortstondige moment van opname, een ademteug lang, iets belangrijks gebeurt. De registratie van een aanwezigheid, of misschien zelfs de geboorte van een zelfbeeld.

In de overzichtstentoonstelling die nu in het Musée de la Photographie in Charleroi loopt, worden de portretten niet geïsoleerd getoond, maar gecombineerd met foto’s uit een abattoir, landschapsfoto’s en recenter werk dat bestaat uit korte sequenties. De foto’s uit het slachthuis, die ongeveer op hetzelfde moment gemaakt werden als zijn eerste portretten, kunnen gelezen worden als een poging tot verheldering van wat er in de portretten nu precies op het spel staat. De opnames zijn hard, maar nooit choquerend: ze zijn geen aanklacht tegen de industriële vleessector. Wat de serie toont, is hoe dieren (varkens en koeien) vlees worden, hoe een bezield, levend lichaam verandert in een homp vlees. De nabijheid van deze slachthuisfoto’s met de portretten zorgt voor een plotse verschuiving in de lectuur van deze laatste. Het portret is niet meer de plaats waar een innerlijke wereld zich triomfantelijk openbaart, maar waar er zich een strijd afspeelt tussen ziel en vlees. Een worsteling die uiteraard onbeslist blijft: we zien een lijf, maar we denken een innerlijk te ontmoeten. Het portret wordt een memento mori. Wat in het gedeelde moment tussen fotograaf en geportretteerde wordt uitgewisseld (een vermoeden van het nakende einde), blijkt minder onschuldig dan eerst vermoed.

Verdwijnen. Dat is het centrale thema in Triviers oeuvre. Neem bijvoorbeeld de foto uit 2000 met als titel Paradise Lost. Het is een beeld gemaakt in de hof van een klooster in Yuste (Spanje). Onderaan dringen twee schaduwen de foto binnen, waaronder die van de fotograaf zelf. De fotograaf is er en tegelijkertijd ook weer niet: hij markeert zijn aanwezigheid, maar enkel als schaduw. Fotografie is nochtans het medium bij uitstek dat zijn onderwerp aanwezig lijkt te stellen: het toont (bewijst) dat wat het apparaat capteerde ook daadwerkelijk bestaan heeft. De crux is uiteraard dat wat de camera vat meteen na het indrukken van de knop tot een onherroepelijk verleden behoort (het befaamde ‘ça-a-été’ van Roland Barthes). Trivier is zich uitermate bewust van de verdwijnact die elke fotografische opname onherroepelijk in gang zet. Dat wordt nogmaals duidelijk in zijn recenter werk dat bestaat uit korte sequenties van minimaal twee tot maximaal acht beelden. Zie bijvoorbeeld de prachtige sequens Runmarö uit 2009. Ze toont in acht beelden achtereenvolgens een tuin, uitbundig zonlicht dat door de hoge bomen straalt, een oude man in een stoel die om zich heen kijkt en in het laatste beeld dezelfde stoel en tafel, maar nu leeg en verlaten. En ook hier wordt het verdwijnen vaak verbonden met de act van het fotograferen zelf. Voor deze sequenties gebruikt Trivier een Kodak Box camera, een oude, aftandse (en in dit specifieke geval ook niet helemaal lichtdichte) camera uit het begin van de 20e eeuw, die hij dan nog tegendraads inzet ook. Zo’n camera heeft geen aanpasbare instellingen (scherpstelling, diafragma en sluitertijd liggen vast) waardoor de fotograaf zijn controle over het proces grotendeels opgeeft: het eindresultaat is altijd onvoorspelbaar, wat ook zichtbaar wordt in de ‘mislukte’ opnames die soms opduiken in de sequenties. Vaak wendt Trivier de camera in de richting van de zon, zodat het verblindende licht het onderwerp op de voorgrond gedeeltelijk uitveegt of reduceert tot een donkere, zwarte massa. Licht is hier een energie die nu eens jubelend het beeld binnenstroomt, dan weer uiterst agressief en vernietigend alles wegbrandt.

 

• Marc Trivier. La lumière et les choses, tot 4 april in Musée de la Photographie, Avenue Paul Pastur 11, 6032 Charleroi (071/43.58.10; museephoto.be).