width and height should be displayed here dynamically

Een IJskast in Knokke

Onlangs was ik op bezoek in Knokke. De bewoner ging ons voor in zijn huis, langs schilderijen en objecten van grote namen. In de studeerkamer bleef hij staan bij een compression piece van César; een tijdlang aaide hij liefkozend de felgekleurde sculptuur van samengeperst schroot. Het bleek dat het basismateriaal bestond uit zijn eigen gele Porsche. Nog verbluft van dit tafereel vervolgden we de rondgang naar de keuken. Er stond een enorme kast, opgebouwd uit negen wit geëmailleerde panelen. Elk paneel was beschilderd door een beroemde 20ste-eeuwse kunstenaar, gaande van Magritte en Delvaux via Tinguely en Lichtenstein tot Keith Haring. Alle kunstenaars hadden ooit een glas aan zijn keukentafel gedronken en als dank een paneel beschilderd. De eigenaar opende de beschilderde deuren. Niet alleen bleken de deuren ook aan de binnenzijde beschilderd te zijn, tot onze verrassing was de kast ook gevuld met morsige melkpakken, plakkerige boterschaaltjes en aangesneden worsten. Even dachten we dat het ging om een Beuys of een Spoerri, tot de gastheer ons vroeg of we iets wilden eten. Het object was gewoon zijn ijskast, die hij elke dag gebruikte. Ik realiseerde me toen dat kunstwerken in een huiselijke context een heel andere betekenis krijgen dan gelijkaardige werken in een museum. In de context van een museale ruimte of galerie ontstaat de betekenis van een kunstwerk door zijn relatie met de kunstgeschiedenis, met de kunstkritiek of met de kunstindustrie als geheel. Wordt hetzelfde kunstwerk in een huiselijke omgeving gebracht, dan ontleent het zijn betekenis aan de relatie met de eigenaar. Die relatie is veel intiemer. Wanneer en waarom het verworven is, hoe en waar het in huis geplaatst is, en zelfs hoe het tot stand is gekomen, dat alles geeft relevantie aan het kunstwerk in huis.

Het buitenmuseale kunstobject leeft in sigarettenrook, zonlicht, stof en huismijt. Het wordt beduimeld en bepoteld. Het wordt slachtoffer van familiale vetes, incasseert krassen en barsten. Het ontwikkelt een patina van zweterige feestjes en slechte asem. Daarin ligt nu juist de schoonheid van kunst in huis: het object wordt een fysiek deel van het dagelijkse leven. Natuurlijk beschikt niet iedereen over een Porschepakketje of een triptiek-ijskast, maar een goedkope, zelf uitgekozen en eigenhandig ingelijste zeefdruk sorteert een gelijkaardig effect. Het wordt een aanraakbaar object, inventaris, huisraad. Als je de ochtend na een nachtelijk feestje, ongeschoren in je onderbroek, met hoofdpijn en lege glazen onder je kunstwerk zit, dan is het een intieme vriend, die lief en leed met je deelt. Deze omgang met het dagelijkse leven verlaagt de waardigheid van het kunstwerk niet, integendeel, het verhoogt juist de emotionele waarde. Het is eerder in een museale omgeving, geïsoleerd van de dagelijkse realiteit, dat het gevaar bestaat dat kunstwerken zich verengen tot autistische objecten.

 

Het specifieke aan een voorwerp van beeldende kunst is dat het altijd om een origineel gaat. Daarom kan het ook verworven worden. Dit in tegenstelling tot andere kunsten zoals muziek of literatuur, waar het publiek nooit eigenaar van het origineel kan worden, maar het kunstwerk alleen via afgeleide dragers, zoals een boek of een cd, kan bezitten. Toch is het bezit van een origineel kunstwerk ook maar tijdelijk: na de dood van de eigenaar komt het werk weer vrij en wordt het eigendom van een ander. Het kunstwerk sterft niet met de eigenaar, het wordt eeuwig doorgegeven. Tenzij het, bij hoge uitzondering, ten prooi valt aan de verwoestingen van oorlog of terreur, zoals gebeurd is met de honderden kunstwerken in de Twin Towers. (Het is overigens een merkwaardige gedachte dat de meeste kunstwerken oorlogen uitstekend overleven in bunkers en mijnschachten, terwijl hun eigenaren bovengronds jammerlijk omkomen.) In feite wachten alle kunstwerken die in een woonkamer hangen op de dood van de eigenaar. Nadat ze terug in roulatie komen via erfenis, veiling of verkoop, is er weer een kortstondig moment van herontdekking en ontstaat een nieuwe relatie met een nieuwe eigenaar. Het object voegt zich in een andere huiselijke omgeving en krijgt daar een nieuwe betekenis, waarna een volgende cyclus begint. Soms wordt die cyclus dramatisch afgebroken. Het object wordt onttrokken aan de woonomgeving en aan het privé-eigendom. In een dwangbuis van bubbeltjesplastic wordt het door witte jassen afgevoerd naar een museum. In plaats van een vriend wordt het kunstwerk een patiënt, een opgeprikte vlinder, omringd door de professionele zorgen van conservatoren, restauratoren en archivarissen. Het wordt geneutraliseerd in een door internationale commissies genormeerde leefomgeving: 21° Celsius, 50 % relatieve vochtigheid, 50 lux lichtsterkte, gefilterde lucht. Het wordt gewikkeld in kompressen en zuurvrij papier. Reizen mag de patiënt niet meer, tenzij in speciale geklimatiseerde en schokvrije kisten. En geaaid, beasemd of bekrast mag het werk al helemaal niet meer worden, op straffe van geïsoleerde opsluiting achter kogelvrij glas. Plots verandert daardoor zijn betekenis. Het kunstwerk wordt voorgrond zonder dat er nog een achtergrond is. Het object zweeft in het vacuüm van de witte muur of de glazen vitrine, als een kosmonaut in het heelal, losgeslagen van zijn ruimteschip. Het object verhoudt zich niet meer tot een specifieke omgeving, het verhoudt zich enkel nog tot het verklarend bordje dat ernaast hangt en tot het abstracte universum van de kunstcanon.

 

In de laatste honderd jaar is er steeds meer kunst geproduceerd die zich niet leent (of niet wil lenen) voor de huiskamer. Installaties en performances, plaatsgebonden ingrepen of objecten die fysiek niet houdbaar zijn, onttrekken zich aan de mogelijkheid van de woonkamer en van het privé-eigendom. Sterker nog, veel hedendaags werk heeft alleen betekenis in een museale omgeving. Het wordt een kunstwerk, louter omdat het in een museale context verkeert, terwijl het in een huiselijke omgeving betekenisloos of op zijn minst onbegrijpelijk zou zijn. Het domesticeren van een wild kunstwerk wordt daardoor steeds moeilijker. Er zijn verzamelaars die containers vol installatiekunst hebben, maar niet weten hoe dit ooit nog getoond kan worden. Verwerving en eigendom worden ook steeds moeilijker: kunsthandelaren moeten hun toevlucht nemen tot multiples, voorschetsen, gesigneerde boeken en andere afgeleiden. De ironische kant van de medaille is dat de musea zich verplicht zien om een nieuwe conserveringswetenschap te ontwikkelen, die zich buigt over het probleem hoe je gesmolten margarinepakjes van Beuys of lekkende drollenblikjes van Manzoni moet bewaren. Euthanasie op een kunstwerk is in onze samenleving een groter taboe dan euthanasie op mensen.

Gelijktijdig met het krimpen van het aanbod neemt de vraag exponentieel toe: kunst in huis is immers niet meer het privilege van een kleine elite, maar een standaard onderdeel van de hedendaagse inrichting geworden. In de grote interieurwinkels zoals Ikea wordt een prominente plaats ingenomen door allerlei boekenkasten, cd- en dvd-rekken, schilderijlijsten en passe-partouts. Deze smaakvol vormgegeven dragers van de huiskunst zijn verplichte basiselementen in de hedendaagse woninginrichting. Ze worden zorgvuldig geschikt in het interieur en naar eigen inzicht gevuld met literatuur, muziek, film of beeldende kunst. De vraag is hoe de kunstenaar zich moet verhouden tot het principe van de huiskunst, en bij uitbreiding tot het principe van kunst in privé-eigendom. Kan beeldende kunst origineelloos en immaterieel worden, zoals literatuur, film of muziek, en daardoor gemakkelijker in een huiselijk format verschijnen? Of maken voorwerpen van beeldende kunst per definitie deel uit van de materiële wereld en moeten zij dus onontkoombaar in relatie treden met de leefomgeving? Moet een kunstwerk zich onderwerpen aan de wetten van de markt, de zwaartekracht en het fysiek verval, die gelden in de woonhuizen? Of moet het zich hieraan juist onttrekken door zich af te zonderen in het reservaat van het museum?

 

De hedendaagse kunstproductie is in grote mate afgestemd op de context en condities van de curator en van het museum. Laten we ons bij wijze van gedachte-experiment eens een kunstproductie voorstellen die zich richt op de context en condities van de huisvader en de woonkamer. Een kunst die een veel intiemere, minder steriele relatie met het publiek kan aangaan. Hoe zou die kunstproductie eruit kunnen zien, zonder in de clichés en valkuilen te trappen van het traditioneel inlijstbare, het goed verkoopbare of het smaakvol decoratieve? Welke middelen en media moet ze gebruiken? Kan er kamerkunst ontwikkeld worden, zoals er ooit kamermuziek ontwikkeld is? Moet er misschien een heel nieuwe vorm van distributie tussen kunstenaar en publiek opgezet worden, buiten de kunsthandel om, zoals downloads de muziekindustrie omzeilen? Het mooie is dat alle denkbare voorzieningen voor een hedendaagse kunstproductie in onze huizen al aanwezig zijn: niet alleen ijskasten met witte wijn, gevulde asbakken en witte wanden, maar ook monitoren en computers, cd-, dvd- en mp3-spelers, tuinen en daken, stoelen en tafels, bedden en lampen. Er is elektriciteit, water en internetaansluiting beschikbaar. Een trouw dagelijks publiek is verzekerd. Er zijn in feite miljoenen museumpjes op aarde, met eigenwijze curatortjes, die elke zaterdagnamiddag klaarstaan met hun hamertjes en zaagjes om de kunstenaar te verwelkomen. Wat zou er mooier zijn om niet bij uitzondering in Knokke, maar voortaan overal waar je binnengaat verbluft te worden door huiskunst in kamers en keukens!