width and height should be displayed here dynamically

Een panische verschrikking

PANIQUE, terreur, (Littérat.) c’est ainsi, dit Pausanias, qu’on appelle ces frayeurs qui n’ont aucun fondement réel, parce qu’on les croit inspirées par le dieu Pan. Brennus ayant fait une irruption dans la Grece à la tête d’une nombreuse armée de Gaulois, la seconde année de la cent-vingtieme olympiade, s’avança jusqu’à Delphes; les habitans consternés recoururent à l’oracle; le dieu leur déclara qu’ils n’avoient rien à craindre, & les assura de sa puissante protection. En effet, continue l’historien, on vit tout-à-coup des signes évidens de la vengeance du ciel contre les barbares: le terrein qu’occupoit leur armée, fut agité de violens tremblemens de terre; des tonnerres & des éclairs continuels, non seulement les effrayoient sans cesse, & les empêchoient d’entendre les ordres de leurs généraux. La foudre tomboit sur leurs têtes, & des exhalaisons enflammées les réduisoient en poudre eux & leurs armes… Mais la nuit leur fut encore plus funeste, car l’horreur des ténébres les agita d’une terreur panique, & leur fit prendre de fausses allarmes. La crainte s’empara de tous leurs sens, & l’épouvante fut si grande, que se divisant en plusieurs pelotons, ils s’entretuoient les uns les autres, croyant se battre contre des Grecs. Cette erreur qui ne pouvoit être qu’un effet de la colere des dieux, dit encore Pausanias, dura jusqu’au jour, & causa à ces barbares une perte de plus de dix mille hommes; le reste périt en se sauvant.

Denis Diderot, Encyclopédie ou Dictionnaire des sciences, des arts et des métiers, 1751-1772.

 

Me Tarzan, you Jane

 Bij nader toezien is het niet verwonderlijk dat kranten verworden zijn tot lifestylemagazines. De journalistieke versie van het verkruimelen van de ‘grote verhalen’ is niet meer dan een self-fullfilling prophecy. Wat Horkheimer en Adorno nog konden begrijpen als een metafysica van sportpaleizen [1], is ondertussen verknipt tot mission statement van de managers van het Vrije Westen. Het populisme woekert. In allerlei posthistorische varianten worden menigten gemobiliseerd: megagebeurtenissen en hypermarkten, massaspektakels en emotelevisie. Het populisme woekert en triomfeert, de grote parade van de geliberaliseerde marktkramers.

Maar onder deze hyperreële kermis schuilt nóg een simulacrum, een spook al even hilarisch als zijn publieke pursuit of happiness-gedaante. Al even hilarisch, mocht het niet zo sinister zijn: identiteit. ‘Identiteit’ is, immers, een aangemeten mombakkes, emotioneel achterbaks en esthetisch ongemeen potsierlijk. Hoe zielig moet een feestganger zich niet voelen — post coitum animal triste — vooraleer hij zich een imaginaire baard laat groeien? Is de massa/eenling-stelling zo ondraaglijk dat hij zichzelf moet inkapselen in een gehuurd kostuum? Facebook! De listen van de identiteitsgoeroes zijn nochtans al te doorzichtig, en overigens tot op de draad versleten. Is de juichende, feestelijke grimas dan het noodzakelijke complement van de verbeten tronie van een verborgen angsthaas? Om dit te weten te komen, zullen we de ongemakkelijke streep tussen triomf en terreur moeten opzoeken.

Flashback: van zodra de oppergoden politieke opportunisten bleken te zijn, koos het gepeupel eieren voor zijn geld: de grote onttovering kon beginnen. Zoenoffers worden omgezet in staatsobligaties en vakbondsbijdragen, en publieke optochten georganiseerd door touroperators en reisagentschappen; orakelspreuken worden vertaald in publicitaire raadsels. Zelfs de taal, het goddelijk attribuut bij uitstek, wordt omgezet in de enig mogelijk geachte universele code: de twitterspraak, het monoglotte Tweetish.

Nochtans had de filosofische voorhoede van de grote onttovering zich — rond 1750 — een vrij welwillende voorstelling gemaakt van de ‘ontketening’ van de massa. Samen met de analfabeet en de bijgelovige, zouden ook de botterik, de tiran en de redeloos stompzinnige verdwijnen. Een visioen, hoe 18de-eeuws ook, dat blijkbaar niet te wissen valt uit het collectieve wensdroomapparaat van de moderne westerling. Toch hadden de verlichte denkers van het ancien régime kunnen vermoeden dat hun paradigma van de ‘nobele wilde’ slechts een pover tegenwicht vormt voor de verpletterende eigenwaan van de geciviliseerde burger. Immers, hoe nobel dient een wildeman te zijn, eer wij hem bejegenen als gelijke? Omgekeerd: tot waar kunnen wij onze eigendunk oprekken om niet beschouwd te worden als onbeschofte dwazen?

Juist zoals in de neoliberale democratie de sociale distincties herleid worden tot een spel van winners versus losers, zo heeft het ancien régime zijn utopische visioenen steeds gekleurd met een topologie van de waardigheid (dignitas): hoog tegen laag, hoogwaardigheid versus minderwaardigheid. De Égalité uit het revolutionaire motto Liberté, Égalité, Fraternité is niet enkel een allegorisch mes dat in het feodale weefsel kerft, het is een wapen tegen de posthistorische zelfgenoegzaamheid van de geëmancipeerde massa. De naam van dit wapen is ‘Paniek’. We zullen — hier, in deze tekst — Paniek ontmoeten als een polymorfe verschrikking.

 

Le roi-cochon

Laten we proberen de toestand van latente paniek binnen de hedendaagse massacultuur te lezen als een symptoom. Eerder dan het analyseren van een reeks min of meer incidentele voorvallen, bekijken we het punt waar het panikeren van verdwaalde geitenhoeders, van opgehitste soldaten en van schichtige paarden omslaat in een politiek-economisch instrument. Dit omslagpunt is hier geen historische gebeurtenis; het is een ’topos’: een plek waar betekenissen samenkomen. Zelfs als de onderhavige feiten geplukt blijken te zijn uit de Annales historiques de la révolution française, hoeft men ze niet te lezen als een historisch relaas, maar kan men ze — eventueel — ook begrijpen als een heuristische strategie. Wie achter de listen van een prehistorische bokkengod wil komen, laat zijn commemoratieve stemming thuis; hij luistert naar een rietfluit. Of naar een echo?

4 augustus 1789: tijdens een nachtelijke zitting in Parijs worden de feodale privileges afgeschaft door de Assemblée Nationale. Gegrepen door een vlaag van bovennatuurlijke helderziendheid (een heilige trance) verkondigen de députés: Artikel 1. ‘L’Assemblée nationale détruit entièrement le régime féodal.’ Heldhaftiger kan nauwelijks; de Parijse kranten gaan door het dak, ze hebben het over la nuit des sacrifices; in de provincies worden de verslagen van de patriottische députés publiekelijk voorgelezen. Het nachtelijke offermaal wordt afgesloten met een Te Deum; de modificaties en de rectificaties worden reeds onderhandeld. De Parijzenaars weten niet of ze moeten lachen of wenen. Op het decreet van 4 augustus volgen de arresten van 6, 7, 8 en 11 augustus; pas op 14 september besluit men een uitgebreide toelichting aan de koning voor te leggen. De brief met toelichtingen — in feite een verkapte smeekbede — vraagt om de opperste sanctie: de goedkeuring vanwege de belichaming van het systeem voor het afschaffen van het systeem. De patriottische offeraars zijn de dupe van hun eigen offergang; Louis XVI in alle geval niet: hij heeft zijn eigen agenda. Aan de aartsbisschop van Arles schrijft hij: ‘Je ne consentirai jamais à dépouiller mon clergé, ma noblesse. Je ne donnerai pas ma sanction à des décrets qui les dépouilleraient.’

Verwarring volgt op verwarring, vlagen van extase wisselen af met ontmaskeringen en intriges; het duurt nog vier jaar vooraleer de bepalingen van het decreet kracht van wet krijgen: op 17 juni 1793! Louis XVI is dan al gehoond, gevlucht, gevangen, veroordeeld en onthoofd (21 januari 1793).

Het is verleidelijk om le roi-cochon te lezen als een 18de-eeuwse variant van de middeleeuwse vette monniken en monsterlijke papen, of omgekeerd, als een voorloper van de fat cat-clichés van het moderne kapitalisme. Het koningsvarken van de sansculotten is echter geen louter boertige grol, het is een ideologisch statement. In de ogen van le petit peuple was de koning geen tiran die zijn volk uithongerde — dat waren de seigneurs — hij was, integendeel, de hand van de voorzienigheid en de behoeder tegen alle kwalen. De stemming is nu omgeslagen, hij wordt bespot als een varken, maar niet omwille van zijn gulzigheid, zijn vetzucht of zelfs gewoon zijn hebberigheid; dit zijn slechts karikaturale platitudes. ‘Le roi cochon’ is een drastischer gezegde: vette varkens dienen geslacht. Hier verschijnt het revolutionair egalitarisme in zijn bloeddorstige gedaante.

Het koningsvarken is geen profetische vermaning, het is een tegenstem in het koor van de hooggestemde idealen. Laten we niet vergeten dat het de egalitaire ideologie van Jean-Paul Marat is geweest die de sacrificiële hysterie van augustus 1789 heeft geduid als een paniekreactie:

C’est à la lueur des flammes de leurs châteaux incendiés qu’ils ont la grandeur de renoncer au privilège de tenir dans les fers des hommes qui ont retrouvé leur liberté, les armes à la main. C’est à la vue du supplice des déprédateurs, des concessionnaires, des satellites du despotisme qu’ils ont la générosité de renoncer aux dîmes seigneuriales et de ne plus rien exiger des malheureux qui ont à peine de quoi vivre. [2]

Marat doorprikt hier niet enkel het ceremoniële discours (‘grandeur’, ‘générosité’) van de geëxalteerde patriotten, hij wijst het pijnpunt aan van de extase. Het is de radeloosheid van de députés, het rien-ne-va-plus als alarm: de dorpen en de provinciesteden muiten! Nog geen jaar later beschrijft députés Antoine Durand die radeloosheid als l’anxiété de liberté naissante. [3] Zeker geen paniek: een angstvallig afwachten, een angstige bezorgdheid bij de geboorte van de vrijheid! In ieder geval, hooggestemde emoties, grootser dan fluiten in het donker — mythologisch gesproken dan. De man die niet in fabels geloofd had, die de heroïsche offergang van de Assemblée gezien had in zijn onvervalste, panische gedaante, zou zijn onbeschaamd gestook niet lang overleven. Op 13 juli 1793 wordt Marat vermoord in zijn badkuip. Jacques-Louis David zal zijn begrafenis orkestreren. Hetzelfde jaar nog schildert hij de zieltogende Marat als hét embleem van de Revolutie. Het schilderij is te zien in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel: een van de weinige Andachtsbilder van civieke devotie.

 

La grande peur

Le 29 Juillet 1789 entre six & sept heures du matin, deux ou trois personnes venues de la Paroisse de Maisonnais, assurent, sur un simple ouï-dire, que les ennemies sont à Maisonnais, au Lindois, à Nontron, à Boussines, aux Salles-de-Lavau — guyon, à la Péruse, à Rochechouart, à Montbron, à Chabanois, &c. &c. &c. au nombre [de] 2000 de 6000 de 14000 de 18000 &, tout d’un coup, de 100000 hommes, qui mettent tout à feu & à sang. Les uns disent que ce sont des Anglois; d’autres que ce sont des Pandours, des Maures, des échapés des Galères, des Voleurs, des Brigands. Cette annonce est reçue bien diversement. Le plus grand nombre fut épouvanté; quelques-uns fuïrent; d’autres cachèrent leur argent, leurs meubles précieux; il y en eut de malades pendant plusieurs semaines; des femmes enceintes firent de fausses-couches; presque par-tout on courrut aux armes.’ [4]

De pastoor van Reilhac, een boerengat in de Périgord, noteert — onderaan het register van 1789 — dit onbegrijpelijk voorval. Titel in kapitalen: TERREUR PANIQUE (Ad perpetuam rei memoriam). Misschien zal men later begrijpen wat hier gebeurd is, voorlopig kan hij enkel de extreme koude van het afgelopen jaar vermelden + de aanhoudende regen + de levensduurte + het verval van zeden + de schrik + de toorn van God. Geen mens die dit kan vatten, geen mens die begrijpt wat er gaande is terwijl de paniek gedurende de tweede helft van juli tot begin augustus door grote delen van Frankrijk raast. Of beter, geen mens die niet probeert te vatten wat hij wel hoort, maar nooit ziet: elke stofwolk is een oprukkend leger, een bende huurlingen, een dreigende roofoverval; bedelaars zijn georganiseerde dieven en boeven; elk bericht uit Parijs brengt nieuwe verwarring, elke brief zaait onrust. Men luidt de noodklok, er zijn lynchpartijen, hier en daar brandt een kasteel. Uiteindelijk wordt in 1932 (!) een ultieme poging ondernomen om deze verschrikking historisch te verklaren.

In zijn meesterwerk, La Grande peur de 1789, zal Georges Lefebvre op zoek gaan naar de multiplicateur die alle geruchten en incidenten zou moeten samentrekken in één verborgen parameter. Hij komt niet verder dan de zichzelf opjagende schrik voor een ‘aristocratisch complot’. [5] Ondanks het onverdroten uitvlooien van archieven, kerkelijke registers, officiële rapporten en privécorrespondenties hangt er een zweem van anachronisme over Lefebvres lezing: ‘aristocratisch complot’ was, immers, voor de sansculotten niet enkel het ordewoord dat hun woede kanaliseerde, het was hun passe-partout voor de gehele politieke constellatie. Waar Lefebvre — in 1932 — de paniek van 1789 leest met een exegetische bril, daar heeft Edmund Burke het sansculottisme reeds voorspeld in 1790. Geen afstandelijke, forensische blik; een profetische dreigbrief! In zijn fameus contrarevolutionair pamflet van 1790 beschrijft Edmund Burke de gebeurtenissen van 1789 als a drunken delirium from the hot spirit drawn out of the alembick of hell, which in France is now so furiously boiling. [6] Wat voor de historicus enkel de sleutel was voor een drama a posteriori, is voor de pamflettist een duivels tafereel. De Terror avant la lettre.

De verschrikking van de massa is enkel tot voorstelling gekomen als een spektakel van hel en verdoemenis; als de massa uit haar voegen barst kan dat enkel een voorbode zijn van Armageddon. Volgens het boek Openbaring: de plaats waar de demonen zich verzamelen om te strijden tegen God. ‘Armageddon’ mag dan al meer vandoen hebben met een disneyfantasma dan met een openbaring, het is wel het iconografisch paradigma waarmee de uitzinnigheid van de massa in beeld is gebracht. Daartegenover heeft de moderniteit, parallel aan de esthetiek van het sublieme, een esthetiek des Schmerzes und des Schreckens uitgewerkt die — pervers voor de mondaine elites — in de populaire cultuur is uitgemond in ramptoerisme, de opstand-der-zombies-films, fighting games, en die uiteindelijk de inspiratie leverde voor het ergonomisch design van de uitrusting van oproerpolitie. Wie echter nu nog, posthistorisch of geglobaliseerd gesproken, de armageddonversie van de verschrikking aankleeft, moet wel een (politieke) crimineel zijn, of een (artistieke) charlatan. ‘Armageddon’ is, juist gelijk pornografie, een digitale nichemarkt geworden; voor de rest zijn enkel suicide bombers en shock and awe-doctrines de obscene restanten van een primitief satanisch wereldbeeld. Zelfs de Mutually Assured Destruction (MAD) van de Koude Oorlog is een stategische flop gebleken: een boeman voor hippies en een sinterklaas voor generaals. De verschrikking is nu permanent én onderhuids, enkel de beunhazen en de beurzen proberen er nog munt uit te slaan.

Politiek is beheer van (genummerde) alarmfases geworden; artiesten slaan wild om zich heen, hun meesterwerken zijn geënsceneerde angstaanvallen; zelfs de sportfanaten en de festivalgangers roezen nog onstuimiger dan voorheen: hun feesten worden vergald door een gebrek aan parkeerplaatsen. Hyperrealiteit of postmoderne ironie?

 

Schijngestalten

Wanneer Ernst Jünger op de Berlijnse Alexanderplatz een kolkende massa van vijfduizend demonstranten ziet uiteendrijven door een pantserwagen, noteert hij: Dieser Anblick hatte etwas Zauberhaftes, er rief jenes tiefe Gefühl der Heiterkeit hervor, von dem man bei Entlarvung eines niederen Dämons unwiederstehlich ergriffen wird. (Über den Schmerz, 1934) De paniek van de massa is — iconisch bekeken — des duivels: of het nu het ‘dronken delirium’ van Burke is, of de ‘gore demon’ van Jünger, steeds dient ze overwonnen door de Opperste Orde. Het einde van de onrust en de onzekerheid: het Laatste Oordeel.

Tegenover de demonie van de massa staat de Orde. Of die orde nu een god is of een afrastering, steeds dient een massa in (goede) banen geleid; ze dient gekanaliseerd, geürbaniseerd, geïnstrumentaliseerd. Een instrument is een organon in het Grieks, een ‘machine’ en tegelijk een ‘lidmaat’; vandaar de heimelijke vanzelfsprekendheid van ‘organisatie’. Een georganiseerde massa is immers het zichtbaar gemaakte, tastbare en triomfantelijke tegendeel van de angstwekkende onvoorspelbaarheid van de chaotische massa.

Tegenover de horde staat het regiment, tegenover paniek: discipline. Richtlijn! De juiste plaats, de juiste afmeting, het goede kaliber, een geometrie van signalen. Een militair paradigma. Vandaar de complementariteit van insignes en parades: een organisatie hoort niet enkel doelmatig te zijn, ze moet ook zichtbaar doelmatig zijn, ze dient geëtaleerd. Deze eeuwenoude drang, de geëtaleerde doelgerichtheid, is in de hoofden van de organisatoren het krachtigste antipaniekmiddel ooit; in de hoofden van de georganiseerden is het tegelijk een roesmiddel en een straf: een gekoesterde zweep, een comfortabele kerker. Wat het prototype van doelrationaliteit lijkt te zijn, blijkt in zijn publieke verschijning niets meer dan de grootschalige orkestratie van verboden of verzwegen emoties. Al wie doorheeft dat het instrumentaliseren van de massa een list is van de Rede, kan meelezen in de dubbele agenda van de Terror. Recto: raison d’état / het prerogatief van het Apparaat / datgene wat hier ‘het organon’ werd genoemd en wat zich opstelt als een imaginair centrum. Verso: een wisselstroomachtige transformatie / transformatiearbeid van chaotische massa in functionele massa / het massale vice-versa. De verschrikking van de bokkengod: óf gejoel en gejuich óf de opgestoken middelvinger. Onrust en dreiging.

De redeloze Rede van de Terror is — zo bekeken — een tweekoppig monster: de ene, piramidale kop prijst zichzelf almachtig; de andere kop, de Grote Amorfe, loert wrokkig naar het ongedierte in de kelder. Waar de piramidekop druk doende is zich nog nieuwere pluimen te zoeken voor zijn toch al opzichtige hoofddeksels, daar grijpt de vormeloze kop elke gelegenheid aan om te spuwen naar alles wat beweegt onder of boven zijn gezichtsveld. Het zou nu duidelijk moeten zijn hoe dit tweekoppig monster erin slaagt éénzelfde lichaam te delen: de twee koppen zijn slechts ornamentele uitsteeksels. Het zijn ideologische schijngestalten. Wie, zoals Gustave Le Bon, gelooft dat een massa een menigte is die (collectief) hallucineert en die slechts in actie komt onder hypnose, kan niet anders dan, complementair daaraan, de religieuze en politieke ideologieën begrijpen als een relatie tussen ‘hypnotiseur en gehypnotiseerde’. [7] Men kan zich de vraag stellen of hiermee een handleiding geschreven is voor beginnende fascisten, dan wel of het om een voorbarig groepsportret gaat van de 20ste-eeuwse autoritaire regimes. Maar deze vraag zou, op zijn best, de kwestie van de instrumentalisering van de massa herleiden tot een louter academische oefening. De paniek van de massa zou, samen met de paniek voor de massa, onder hetzelfde tapijt geveegd worden: het verstikkende tapijt van de (neoliberale) Vrijheid versus de Tirannie (van alle anderen). Vermits het patroon van deze dwaze tapisserie uitgeroepen is tot sluitstuk van de geschiedenis, kan de theorie van de hypnotiserende leider en de gehypnotiseerde massa niets meer zijn dan mythologie. De ‘Hitler’ (c.s.) van deze theorie is geen historische figuur, maar een neoliberale mythe.

Indien ‘het einde van de geschiedenis’ een eufemisme blijkt te zijn voor de triomfantelijke afschaffing van alle historische ideologieën, dan kunnen we het raadsel van de tweekoppigheid van de Terror alleen nog bestuderen bij de fascisten zelf. Het fascisme is immers niet alleen een zelfbeleden ideologische revolutie, het is het laatste, publiek herkenbaar amalgaam van socialisme en kapitalisme. Waar het laatkapitalisme zichzelf heeft verpopt tot een neokapitalisme zonder schroom en zonder dogma, anders gezegd, tot een zelflegitimerend systeem van globale proporties, daar verschijnt Dr. Joseph Goebbels ten tonele: een laatste glimp van de afgeschafte schijngestalten.

 

Verbotene Schriften

De postideologische kijker is zodanig geïmmuniseerd door de gruwelbeelden van het fascisme dat hij macabere klankeffecten behoeft om de betekenis van de onbenulligste Hitlerjugendoptocht te kunnen ontcijferen. In het tijdperk van het beeldscherm wordt het fascisme opgevoerd als een subgenre van de slasher movie. Zelfs de fascistische emblemen zijn coole logo’s geworden, in alle geval voor hooligans en voor aanhangers van de meest bizarre sekten. Wat rest is iconografische kolder: A young Mormon stumbles into a Nazi experiment centered around the reanimation of Adolph Hitler’s ashes. (zie Google)

De foto van Goebbels’ kerstfeest is noch horror, noch kolder; hij is voor het getrainde monitoroog nauwelijks leesbaar. Wij zullen hem bekijken als een ‘ongemakkelijk’ beeld; niet omdat hij een ongemakkelijke waarheid vertelt [8], maar omdat hij buiten het blikveld valt van de geneutraliseerde kijker. De figuratie van de foto is immers geen probleem: swastika, uniformen, hitlergroet, koffietafel met kerstversiering en aangepaste koffiekoeken (bovenaan links een treurig struikje glitter), de eregast centraal, de kleine meisjes vooraan (links op de achtergrond een pop in geschenkverpakking), bijna iedereen lijkt te zingen. Inderdaad een Deutsche Volksweihnacht in 1937. Zeker geen duister iconografisch raadsel, geen spoor van cryptische, rituele motieven. Maar als we de enscenering van het fascistische kerstfeest moeiteloos kunnen lezen, wat hapert er dan aan de foto dat we zijn propagandistische functie wel kunnen zien, maar zijn ideologische stekel niet kunnen vatten? Wie op de iconische motieven van het beeld let en zich niet vergaapt aan de herkenbaarheid van het decor en de benoembaarheid van de personages, krijgt een heel ander liedje te horen: de / centrale figuur / zingt niet / hij staat / vóór het zingende koor / zwijgzaam / plechtig / met de ogen geloken / zijn geheven arm / eerder beschermend dan bezwerend / vooraan de twee kleine meisjes / (opgesteld gelijk een kerststal) / de arm van het grootste van de twee meisjes gestrekt als met een stalen springveer.

De ideologische stekel waarvoor de instant-image-perceptie wel blind moet blijven, zit in de manifestatie van de code, niet in de goedbedoelde ontmaskering ervan en al helemaal niet in haar zwakzinnige imitatie. Het verschil tussen de quasi zegenende arm van de Rijksminister en de karatestoot van het kleine-meisje-met-de-vlechtjes spreekt uit wat de nazicode altijd al verwoord had met Sieg Heil/Heil Hitler: ‘Triomf is een genade van de Leider en zodanig de enige taak van het Volk.’ Op de kerstfeestfoto van 1937 wordt de belijdenis van dit dogma opgevoerd in pantomimevorm, een miniatuurversie van de publieke hysterie geregisseerd door dezelfde Joseph Goebbels en in beeld gebracht door Leni Riefenstahl. De massificatie van de Triomf — ga kijken naar Riefenstahl. De normalisatie van de Terror — bekijk de feestelijke gestiek van een kind.

De opvoering van de Terror als een triomfantelijk spektakel (Triumph des Willens) maakt de zienden blind; geen ideologiekritiek die dit kan verhelpen. Daartegenover kunnen we proberen de disciplinering van het alledaagse te ontcijferen met freudiaanse listigheid. De rationalisaties voor het domesticeren van de chaotische massa worden immers transparant op de plek waar de rationalisering doorslaat. [9] De normalisatie van de Terror is niet aan te wijzen via zijn terroristische technieken, maar via het falen van het genormaliseerde. Het publieke discours van het fascisme valt echter zodanig ver buiten onze politiek-correcte twittertaal, dat wij de fascistische Fehlleistung slechts kunnen aanwijzen waar het fascisme zelf de schunnigheid ontdekt binnen zijn eigen spraak. Wie een Jood ‘ongedierte’ noemt omdat Joden — per decreet — als ongedierte dienen te worden behandeld, zal vroeg of laat de vanzelfsprekendheid van zijn taalgebruik zien omslaan in zwijnerij. Dit is geen kwestie van ideologisch perspectief, dit is een kwestie van controle: hoe dwingender de norm, hoe dringender zijn overtreding.

Het is niet evident om in een bos van obsceniteit een obscene boom te vinden. Waar het gesundes Volksempfinden geïnstalleerd wordt als juridische norm, is het woekeren van de afweermechanismen geen psychoanalytische theorie meer, maar staatkundige mystiek. [10] De freudiaanse Verwerfung is nu geen afweermechanisme meer, ze wordt ingeschreven als een basisprincipe van het strafwetboek. Onbehagen wordt strafbaar. Paniek wordt een staatsbegrippelijk geheim: het

I n s t i t u u t  v o o r  V i e r d i m e n s i o n a l e  D r e i g i n g.

Als een ‘lapsus’ per definitie een val is, dan valt de fascistische lapsus twee keer, de eerste keer vanwege de verboden lust, de tweede keer op mystieke wijze. ‘Nur einem Barbaren mit der imponierenden Kraft des Bären könnte es heute noch gelingen, die ‘elegante’ Pariserin im Beischlaf zu schwängern. Das würde ihre letzte Sensation. Schon schaut sie nach dem Neger.’ [11] Kurt Tucholsky kan in 1926, wanneer hij het boek Französische Frauen (van ene Maximilian Delmar) ontdekt, zijn ogen niet geloven: deze combinatie van ‘rassenwaan’ met ‘erotomanie’ is ‘volkomen geschift, van de eerste tot de laatste regel’. Tucholsky krijgt de slappe lach. Wat Tucholsky blijkbaar niet zo lachwekkend vindt, is Delmars haast bureaucratische classificatie van de fascistische rassentheorie (Dekalog der Rasse versus Dekalog der Masse [12]):

Rasse ist begeistete Gnade aus Landschaft, Blut und Gestalt

Masse ist entgeistetes Absterben aus Landschaft, Blut und Gestalt

Rasse ist die Vollkommenheit eines Möglichen

Masse ist Verdämmerung eines einst Wirklichen

Rasse ist Schicksal der wenigen Besten

Masse ist Schicksal aller Schlechten

Rasse ist Ausnahme und ihr Recht

Masse ist Gleichheit und ihr Terror

Rasse ist Glück und Leben

Masse ist Leid und Tod

Rasse ist Kraft, Schönheit und Lust

Masse ist Schwäche, Hässlichkeit und Angst

Rasse ist Kampf, Weisheit und Spiel

Masse ist ewiger Friede, Betörung und Gesetzmacherei

Rasse ist beim Mann die Leidenschaftlichkeit des Willens

Masse ist beim Mann die Verweiblichung des Willens

Rasse ist bei der Frau die Passion der Hingabe

Masse ist bei der Frau Prostitution

Rasse war einst das Merkmal der französischen Nation

Masse ist jetzt Merkmal der französischen Nation

Voor ons zou — in een tegendraadse bui — de classificatie nog te ridiculiseren zijn, het terroristisch antagonisme van de termen is evenwel zo flagrant dat er geen sarcasme tegen opgewassen is. Tucholsky laat, in zijn recensie van Delmars boek, deze Dekalogen onvermeld, hij maakt geen woorden vuil aan ‘zwijnerij’ (Kasinoferkelei); hij lijkt meer geïnteresseerd in de narrigheid van een ordinaire fascist dan in de obscene retoriek van het fascisme. Een lapsus werkt immers aanstekelijk: we lachen allemaal met de dikke man die van een stoel valt, maar eens die er voor dood bij ligt, begint iedereen te gillen. Tucholsky, die de alledaagse terreur van het opkomend fascisme aan de lijve had ondervonden — in 1930 vluchtte hij naar Zweden — kon alleen het doldraaien van de machine bespotten; tegen de Normaal-Machine zelf was geen zinnig woord meer in te brengen. In 1933 wordt hij ausgebürgert, in 1935 pleegt hij zelfmoord. Ondertussen hadden de bureaucraten van het gezonde discours Delmars Französische Frauen ontdekt en verboden; Maximilian Delmar prijkt, alfabetisch enigszins vooruitgeschoven, naast Kurt Tucholsky op de Liste des schädlichen und unerwünschten Schrifttums van de Reichsschrifttumskammer. [13] De normaliseringsmachine had, samen met het ‘volksvreemde element’, de onwelvoegelijke nar verbannen. Weggezuiverd.

 

De vierdimensionale dreiging

 De dreiging komt van alle kanten, vanuit alle hoeken van het universum; en als het gehele (x,y,z)-stelsel beveiligd is en verzekerd, dan komt de dreiging van de dreiging zelf. Pastoor Germain van St-Paul te Reilhac heeft dit in 1789 reeds geweten, hij heeft die kennis zorgvuldig genoteerd en ons als raadsel nagelaten. Sindsdien is ‘de massa’ uitgeroepen tot meetkundige plaats van alle vormen van paniek, van elke onberekenbare dreiging. ‘Massa’ en ‘Paniek’ zijn zodanig inwisselbaar geworden dat al wie begint te flippen omdat zijn hond is doodgereden een dosis Chlorpromazine krijgt voorgeschreven. ‘Massa’ is de differentia specifica van de verschrikking. Immers, het panikerende individu is, fascistisch gesproken, een crimineel; voor de geliberaliseerde farmacologie is hij een zieke.

When the patient lashes out against “them” —

thorazine

quickly puts an end to his violent outburst

Them’ zijnde de vijand, wat die vijand ook moge zijn: een vijandig gestemd spookbeeld — in medische termen — een ‘hallucinatie’, een gehallucineerd gevaar. In elk geval een vreemde monsterlijkheid, een privévisioen van de verschrikkingen van Sint-Antonius. Waar de iconografische monsters die de heilige belaagden nog konden gelezen worden als een dringende oproep — een vrome wens — tot standvastigheid en berouw, daar zijn de angstaanvallen van de man-met-de-dode-hond of de vrouw-met-het-mislukte-kapsel geen demonische verzoekingen, maar ‘psychotische incidenten’. We hebben reeds gezien hoe de onvoorspelbaarheid van de massa werd begrepen (door Gustave Le Bon c.s.) als een collectieve hallucinatie, we merken nu dat die massale waan wordt geprivatiseerd tot een chemisch onderdrukbare dwangvoorstelling. Waar paniek heerst, daar breekt de hel los: de massa wordt ontketend, zelfs als dat binnen het brein is van één waggelend individu.

De disciplinering van het individu is ingebouwd in de normaliseringstechnieken van de massa. Die moderne tweeledigheid konden we reeds aan het werk zien in de obscene mystiek van het fascisme; wanneer we, echter, diezelfde dubbele strategie herkennen in de alledaagse huishouding van het neoliberalisme, kunnen we moeilijk de ideologische waan van het fascisme met de vinger wijzen: wij hebben immers, samen met de hakenkruisen, het concept ‘dictatuur’ gebannen. Maar reeds in 1975 had Michel Foucault de structurele patronen van dwang en controle gelezen als een verschuiving in de ‘microfysica van de macht’; in 1976 zou hij die verschuiving kenmerken als droit de mort et pouvoir sur la vie. [14] Het hedendaagse kapitalisme mag zichzelf dan al in de hemel prijzen omwille van zijn overwinning op de verstikkende macht van de moderne dictaturen, zijn economische strategieën zijn, juist zoals zijn juridische en sociale infrastucturen, onderdeel van een — finaal — nog dwingender bestel: het stelsel van de biopouvoir, de biopolitiek. Bij het (archaïsche) soevereine recht op de dood van de horige heeft zich de (moderne) macht gevoegd over het leven van de gehele bevolking. ‘L’homme, pendant des millénaires, est resté ce qu’il était pour Aristote: un animal vivant et de plus capable d’une existence politique; l’homme moderne est un animal dans la politique duquel sa vie d’être vivant est en question.’ [15]

Is de biopolitiek dan het einde van de geschiedenis? De globalisering van het kapitalisme blijkt niet de finale afrekening te zijn met het archaïsme van de Tirannie — een verhaal dat zo grootsprakerig wordt verkondigd. Die afrekening is niets meer dan een beslag op de meest primitieve heilsfantasie die nog op menselijke wijze fantaseerbaar is. Geglobaliseerd kapitalisme is, inderdaad, geen ideologie, het is de praktische realisatie van de Grote Illusie. De vrijheid van het individu – De emancipatie van de massa. Lees maar hoe de paniek van het ontleende leven ‘wetenschappelijk’ begrepen wordt als social anxiety. Wie heeft dan nog ideologieën nodig om de verschrikking te legitimeren? Van zodra het panikerende individu een patiënt is met een persoonlijkheidsstoornis, wordt de massa één groot asiel. Het juichen van de massa is — vanouds — een teken van triomf, het is een dwangmatige geste geworden. Het krijsen van diezelfde massa is altijd al een alarmsignaal geweest, nu is het een rituele begroeting. Het onbehagen in de cultuur is niet enkel een dwaas misverstand, het is een modernistische leugen — posthistorisch gesproken dan.

 

Panolepsie

‘Paniek’ heeft blijkbaar een kronkelige etymologische weg afgelegd; of beter: het archaïsche panikon deima (‘panische schrik, verschrikking van Pan’) is van een totaal onverwachte perplexiteit omgeslagen in een toestand van permanente dreiging. De moderniteit heeft disciplinering en normalisering opgedreven tot een punt waar Terror begrepen wordt als de mogelijkheidsvoorwaarde voor het naakte overleven. Vandaar dat, binnen de Normaal-Machine, paniek slechts benoemd kan worden via catachrese: Social Anxiety. ‘Maatschappelijke angst’ of ‘maatschappij-angst’ moet doorgaan voor een diagnostisch concept; in feite is het voodoo-science. Maatschappelijke angst moet zowat het wetenschappelijke equivalent zijn van pauselijke onfeilbaarheid. Erger nog: het profileren van een panikerend individu op een angstigheidschaal (Céline: Je faisais que des conneries… j’avais la panique… je me trompais tout le temps [16]) is slechts te vergelijken met het opstellen van wiskundige modellen voor de ‘onzichtbare hand van de markten’. Je hoeft maar één keer naar een nieuwsitem over Wall Street te kijken om de magische metaforiek van de markten te vatten. Voor het gedigitaliseerde brein is de verschrikking van de bokkengod verleden tijd, een prehistorische fabel. Nu zitten we — allemaal samen — opgeborgen in onze identitaire angsten; onze economie is een apotropaeïsch ritueel. Het kwade oog van de verborgen hand: tovenarij, getover. Hoe kunnen wij deze bezetenheid ooit op de geschiedenis verhalen?

Juist zoals wij Dr. Joseph Goebbels zagen verschijnen, een laatste glimp van de ideologische schijngestalten van de Normaal-Machine, zo verschijnt de Arcadische Pan nog een laatste maal in zijn profetische glorie, bruusk en verbijsterend. In Franz Kafka’s Die Verwandlung (1915) slaat hij eensklaps toe, met onberekenbare gevolgen: ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd.’ Iedereen die deze openingszin leest, wordt wakker in het bed van Gregor Samsa; iedereen wordt uit zijn lood geslagen — in panische termen: apoplèktos.

Pan, met de gouden hoorns, helper van de grimmige Dionysus, op een keer rondzwervend in de beboste bergen, hield in zijn machtige hand een staf, in zijn andere hand de schril klinkende syrinx — zo verleidt hij de nimfen. Door het schelle lied van de syrinx jaagt hij de mensen de stuipen op het lijf, ook de houthakkers verschrikte hij toen; ze werden vervuld met verbazing als ze de schrikwekkende gestalte van de daimôn tevoorschijn zagen springen. [17]

De directe ontmoeting met de bokkengod is een schok, het omgekeerde van een wurgende dreiging, het omgekeerde van de genormaliseerde angst. [18] Gregor Samsa is gegrepen door Pan Lykaios, het spiegelbeeld van Zeus Lykaios en de heer van de weerwolven. [19] Scherper kan de allegorie niet spreken: door te veranderen in een afgrijselijk ongedierte zal Gregor Samsa, de handelsreiziger, sterven. Het evenwicht tussen beest en mens wordt hersteld. De metamorfose door de goden is dodelijk.

Daartegenover is de moordende paniek, zoals beschreven door Pausanias en begrepen door Diderot, steeds een bloedige parodie van de oorlog. De beruchte phobos panikos (de panische schrik) is, qua effect, vergelijkbaar met de gruwel van Phobos, de zoon van de oorlogsgod Ares. Maar tegelijk is hij, omgekeerd, de verstoring van de militaire slagorde. [20] Pan chaotiseert, hij saboteert de terreur van het militaire apparaat, hij is, in de termen van Elias Canetti, het uiteenvallen van de georganiseerde massa:

De paniek is een verval van de massa in de massa. De enkeling valt haar af en wil aan haar, die als geheel in gevaar verkeert, ontkomen. Maar aangezien hij zich lichamelijk nog in haar midden bevindt, moet hij haar te lijf gaan. Zich nu aan haar overgeven zou zijn ondergang zijn, daar de massa zelf met de ondergang wordt bedreigd. In een dergelijk moment kan hij zijn persoonlijkheid niet genoeg accentueren. Door slaan en duwen lokt hij slagen en duwen uit. Hoe meer hij er uitdeelt, hoe meer hij er krijgt, des te duidelijker voelt hij zijn eigen ik, des duidelijker zijn de grenzen van zijn persoon ook voor hemzelf weer getrokken. [21]

Dergelijke paniek is meer dan ‘een schrik zonder enige grond’ (Diderot), het is een afwenden van de dood door het opeisen van het eigen overleven. Noch vlucht, noch hetze. Op zo een moment moet de enkeling, inderdaad, op zijn naakte zelf terugvallen, het weze dan op uitzinnige wijze. Daarom ook noemden de Grieken de paniek ho phobos kenos: de lege schrik, de loze verschrikking. Oog in oog met de leegte.

Wie door Pan gegrepen wordt (panolèptos) kan razen en tieren, maar als we een antieke papyrus mogen geloven, moet hij gewoonlijk onbedaarlijk lachen:

— Ocharme, de Parasiet begint er panoleptisch (panolèptos) uit te zien.

— Och god, hij is aan het lachen. [22]

Moge Pan, de polymorfe bokkengod, de massa geselen; moge hij de eenling bespoken met zijn rietfluit!

 

Noten

1 ‘Dass der hygienische Fabrikraum und alles, was dazu gehört, Volkswagen und Sportpalast, die Metaphysik stumpfsinnig liquidiert, wäre noch gleichgültig, aber dass sie im gesellschaftlichen Ganzen selbst zur Metaphysik werden, zum ideologischen Vorhang, hinter dem sich das reale Unheil zusammenzieht, ist nicht gleichgültig.’ Max Horkheimer & Theodor W. Adorno, Dialektik der Aufklärung, 1971 (2) (oorspr. 1944), Frankfurt am Main, Fischer Verlag, p. 5.

2 Ami du Peuple, nr. 11, 21 september 1789; zie hiervoor: Fabio Freddi, La presse parisienne et la nuit du 4 août, in: Annales historiques de la Révolution française, nr. 259, 1985, pp. 46-59.

3 Brief van 23 mei 1790 aan Delcamp-Boytré, geciteerd in: Timothy Tackett, La Grande Peur et le complot aristocratique sous la Révolution française, in: Annales historiques de la Révolution française, nr. 335, 2004, p. 26.

4 L. Germain (pastoor van St-Paul de Reilhac), in: Archives Départementales de la Dordogne, E, Dépôt Champniers-Reilhac, registre de 1789.

5 Zie Tackett, op. cit. (noot 3). Zie ook: idem, Conspiracy Obsession in a Time of Revolution: French Elites and the Origins of the Terror, 1789-1792, in: The American Historical Review, nr. 105.3, 2000, pp. 691-713.

6 Edmund Burke, Reflections on the Revolution of France, (oorspr. 1790), Harmondsworth, Penguin Books, 1968, p. 187.

7 Zie Gustave Le Bon, Psychologie des foules (oorspr. 1895), geraadpleegd via http://classiques.uqac.ca, hoofdstuk II, 2, Suggestiblité et crédulité des foules, pp. 24-29.

8 Foto’s vertellen geen waarheden; als ze al iets te vertellen hebben, dan is dat een verhaal over samenvallende incidenten. Een incident vertelt niet, het valt voor; het verhaal wordt verteld door de blik. In het geval van een foto: het verhaal van een gewapende blik.

9 Het is uiteraard verleidelijk om het ‘Derde Rijk’ te lezen als één grootschalige acte manqué (de neoconservatieve versie van de geschiedenis van het nazisme), maar dan zouden we in de termen van Gustave Le Bon de ‘hypnotiseur’ daar opvoeren, waar wij op zoek zijn naar de Fehlleistungen van de ‘gehypnotiseerde’. De zwakzinnigheid van de doordeweekse fascist versus de geniale kwaadaardigheid van zijn leider(s) is echter een armtierige fabel, vergeleken met het totalitaire beslag op elk aspect van het dagelijks leven. Zelfs als we Hitlers Mein Kampf lazen met de blik van de patholoog-anatoom, zouden we, vanwege de accumulatie van het slijm, de zweren nog nauwelijks kunnen detecteren. Een Fehlleistung is trouwens een soort discursieve verzwering: de infectie woekert onderhuids, pas als ze openbreekt kunnen we haar lokaliseren.

10 ‘Bestraft wird, wer eine Tat begeht, die das Gesetz für strafbar erklärt oder die nach dem Grundgedanken eines Strafgesetzes und nach gesundem Volksempfinden Bestrafung verdient.’ Uit Gesetz zur Änderung des Strafgesetzbuches vom 28. Juni 1935 (RGBl. 1935 I, p. 839), Verfassungsgesetze des Deutschen Reichs, 1933-1945.

11 Maximilian Delmar, geciteerd in: Kurt Tucholsky, Französische Frauen, in: Die Literarische Welt, 1926, nr. 21, p. 7.

12 Geciteerd in: Klaus Theweleit, Männerphantasien, (2 vols.), Frankfurt am Main, Verlag Roter Stern, 1978, vol. II, p. 88.

13 Zie Online-Veröffentlichung der Liste der von den Nationalsozialisten verbotenen Schriften, www.berlin.de; voor een uitgebreide documentatie over de nationalsocialistische censuur, zie ‘Das war ein Vorspiel nur…’, Bücherverbrennung Deutschland 1933: Voraussetzungen und Folgen, Berlin, Akademie der Künste (catalogus), 1983.

14 Zie Michel Foucault, Surveiller et punir, Paris, Editions Gallimard, 1975; zie ook: idem, Droit de mort et pouvoir sur la vie, in: La volonté de savoir, Paris, Editions Gallimard, 1976, pp. 175-211.

15 Ibid. (1976), p. 188.

16 Louis-Ferdinand Céline, Mort à crédit, Paris, Éditions Denoël, 1936, p. 171.

17 Eusebius, Peri tès ek logiôn philosophias, geciteerd in: Philippe Borgeaud, The cult of Pan in ancient Greece, Chicago & London, University of Chicago Press, 1988, p. 117 (mijn vertaling).

18 Het Nederlandse woord ‘angst’ — Engels ‘anguish‘ — is verwant met het Franse ‘angoisse‘, afgeleid van het Latijn ‘angor‘, op zijn beurt verwant met het Griekse ‘agchô‘: wurgen.

19 Voor Pan Lykaios en het mythische paradigma van de weerwolf, zie Borgeaud, op. cit. (noot 17), pp. 23-44: ‘The first Arcadian’.

20 Ibid., p. 99: ‘Phobos, Ares’ son, shows himself in the broil of battle; he puts to flight; he embodies our fear of the enemy. Pan, by contrast, acts at a distance. He does not actually know how to fight; rather, he helps his friends by means alien to war. He intervenes to replace combat by a bloody parodic mockery of itself. He comes before, or after, Phobos: when he interferes, the warrior is cut off from war and in fact knocked loose from all contact with reality.’

21 Elias Canetti, Masse und Macht, Frankfurt am Main, Fischer Taschenbuch Verlag, 1980 (oorspr. 1960), p. 24.

22 Oxyrhynchus Papyrus, III, 0413.