width and height should be displayed here dynamically

Essays

162

maart-april 2013

Het ergste

Dit nummer staat in het teken van het ergste wat een mens kan overkomen: absolute terreur, onmenselijk lijden… In het eerste deel staat de relatie tussen de kunst/het beeld en het ergste centraal. Bart Verschaffel vraagt zich af waarom het ‘ergste’ zo vaak onvoorstelbaar wordt genoemd, terwijl het dagelijks op de televisie is te zien. Die vaststelling brengt hem ertoe een onderscheid te maken tussen beelden die alleen het ergste tonen en beelden die ons de realiteit van het ergste doen beseffen. Trefzeker zijn, aldus Verschaffel, niet de beelden die ons de zogenaamde ‘rauwe werkelijkheid’ voorschotelen, maar beelden die geconstrueerd zijn: ‘De trefkracht van een beeld is intrinsiek verbonden met de beeldkracht.’ Koen Brams & Dirk Pültau voerden gesprekken met drie kunstenaars, Luc Tuymans, Marc Schepers en Paul De Vylder, die uitgebreid over (een omgang met) het ergste hebben nagedacht. Tuymans zet zich zowel af tegen de idee dat het ergste als zodanig getoond moet worden, als tegen de stelling dat het ergste niet verbeeld mag worden omdat het onvoorstelbaar zou zijn. Marc Schepers combineert een fascinatie voor de representatie van de overledene met een interesse voor nazipropaganda. In het gesprek met Schepers wordt ook ingegaan op enkele tentoonstellingen die hij als drijvende kracht van Ruimte Morguen in 1982 en 1983 organiseerde. In een van die projecten werden tekeningen getoond die de Belgische verzetsheld Wilchar maakte over zijn gevangenschap in het kamp van Breendonk. Paul De Vylder, die de tekst schreef voor de publicatie die bij de expo werd uitgegeven, geeft zijn visie op Wilchars beelden. Marc De Kesel bespreekt een extreem paradoxale omgang met het ergste: een operette (!) van de Franse verzetstrijdster Germaine Tillion die zij schreef in het concentratiekamp van Ravensbrück. Uitzinnige humor zette Tillion in als overlevings- en verzetsstrategie. Even paradoxaal is de omgang met het ergste die Dominiek Hoens in de film Le Camion van Marguerite Duras ontwaart en die neerkomt op een pleidooi om de ondergang van de wereld te affirmeren – in Duras’ woorden: ‘Dat de wereld ten onder gaat, dat is de enige politiek.’

In het tweede deel van het nummer betoogt Paul De Vylder dat het fascisme zich op een geraffineerde wijze voortzet in de neoliberale biopolitiek. Dirk Lauwaert reflecteert op zijn ervaringen als zieke – hij lijdt sinds jaren aan een hersentumor – en over het dramatische onvermogen van de medische wetenschap om met de zieke als een subject om te gaan en hem in zijn menselijkheid te beschouwen. Dat het ergste alledaags – en dus allerminst ‘uitzonderlijk’ – is, bewijzen de dagboeken van Daniël Robberechts, waarvan een fragment (van 1 tot 23 januari 1970) is opgenomen.

Dit nummer bevat verder een interview van Koen Brams & Dirk Pültau met Alice De Mont over het begin van haar kunstenaarschap. Het nummer eindigt met een bespreking door dezelfde auteurs van de reeks tentoonstellingen Nieuwe kunst in Antwerpen (1958-1962), die het afgelopen jaar georganiseerd werd in het M HKA.