width and height should be displayed here dynamically

Een radicale flank

Begin januari waarschuwde Faiza Oulahsen, hoofd klimaat en energie bij de Nederlandse afdeling van Greenpeace, op de radio voor een radicalisering van de klimaatbeweging in 2023. Ze wees op de invloed van Andreas Malms manifest How to Blow up a Pipeline, dat onder een iets zachtere titel in Nederlandse vertaling is verschenen bij Starfish Books: Eco-sabotage of hoe je een pijpleiding opblaast.

De grap van de titel is overigens dat Malm nergens uitlegt hoe je dat eigenlijk moet doen, een pijpleiding opblazen. Wel vertelt hij hoe je de banden van een SUV kunt laten leeglopen: de dop van het ventiel schroeven, er een boontje in doen en vervolgens het dopje er weer op schroeven. Zo loopt de band langzaam leeg. Malm beschrijft uitgebreid hoe hij dit in 2007 in een rijke buurt in Stockholm deed, maar typeert het als een weinig serieuze vorm van sabotage. Hij noemt het eerder kattenkwaad. Niettemin is het tegenwoordig in zwang dankzij de internationale actiegroep Tyre Extinguishers.

Malms boek bevat dus geen handleiding om pijpleidingen op te blazen, maar de auteur laat er geen misverstand over bestaan dat sabotage of vandalisme van fossiele infrastructuur noodzakelijk is als we een kans willen maken om de mondiale klimaatopwarming onder 1,5 graden Celsius te houden. In zijn eigen woorden: ‘Een CO2-heffing is zo 2004.’ Een groot deel van zijn tekst is in feite een gesprek met Extinction Rebellion (XR), wereldwijd de grootste klimaatbeweging, die een strikt geweldloze vorm van verzet voorstaat.

Malm veegt de vloer aan met het pacifisme van XR, dat hij als een mengeling van huichelarij en bedrog beschouwt. Het pacifisme als zodanig deelt hij op in twee vormen: moreel pacifisme enerzijds, dat principieel alle geweld altijd veroordeelt en dat je in het uiterste geval uitlevert aan fascistische moordenaars. Anderzijds is er strategisch pacifisme, dat stelt dat geweld de zaak niet helpt en potentiële medestanders van je vervreemdt. Dit strategische pacifisme zie je bij XR terug. Geweldloosheid is hier een methode of een techniek om je doel te behalen. Juist daar heeft Malm specifieke kritiek op. Aan de hand van historische voorbeelden, zoals de afschaffing van de slavernij, de strijd voor algemeen kiesrecht door de suffragettes en het verzet tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime, laat hij zien dat vormen van sabotage en geweld wel degelijk succesvol (en noodzakelijk) zijn geweest. Zijn belangrijkste voorbeeld op dit punt is de Amerikaanse Civil Rights Act van 1964, die mede tot stand kwam omdat geweldloze actie altijd dreigde om te kunnen slaan in gewelddadig protest. Malm formuleert het zo: ‘De burgerrechtenbeweging sleepte de Act van 1964 in de wacht, omdat zij een radicale flank had waardoor ze in de ogen van de staatsmacht op een kleiner kwaad leek.’ Het punt is hier: als je merkt dat je strategie niet werkt – en gezien de almachtige positie van energiereuzen wereldwijd kun je dat wel stellen – dan heb je een reden om een andere strategie te beproeven.

De theorie van het ‘radicale flank-effect’ van socioloog Herbert H. Haines vormt het intellectuele fundament onder How to Blow up a Pipeline. Wil XR een plek krijgen aan de onderhandelingstafel voor haar klimaatagenda, dan is het volgens Malm nodig om de beweging wat ongevraagde hulp te bieden. Op de aard van die hulp gaat hij uitgebreid in. Voor hem is er een cruciaal verschil tussen acties gericht tegen objecten of dingen, en acties gericht tegen mensen, die hij wel degelijk categorisch afwijst. Klimaatterrorisme zou tot onherstelbare schade leiden aan de klimaatbeweging, daarin is hij duidelijk – wat zijn pleidooi dan weer ‘zachter’ maakt dan de titel suggereert.

Waarom dan een radicale flank? Die flank zorgt ervoor dat posities beginnen te schuiven. De redenering is simpel: wanneer de ‘assets’ van de fossiele industrie worden beschadigd, lijkt wat XR wil – onder meer een stop op de subsidie van de fossiele industrie – ineens een stuk schappelijker. Malm is overigens gevoelig voor het risico dat zo’n radicale flank-effect ook negatief kan uitpakken. Het is wat je een balanceeract noemt: aan de ene kant moet je ervan uitgaan dat sabotage door de meerderheid wordt afgewezen, maar hoe bepaalt de saboteur wanneer hij moet stoppen of door moet gaan? Hoe doseert hij bovendien zijn sabotage? Een pasklaar antwoord op deze vraag bestaat niet, omdat die altijd afhankelijk is van de context. Malm spreekt over ‘de schone kunst van gecontroleerd politiek geweld’.

Op wie of wat moet sabotage gericht zijn? Het antwoord hierop gaat uit van een klassenanalyse, die Malm in zijn manifest niet heel diep uitwerkt. Het doelwit zijn de eigendommen van de fossiele industrie en die van de vermogende vervuilende klasse. De fossiele industrie is verantwoordelijk voor het leeuwendeel van de emissies. En aangezien zij grotendeels in handen is van een zeer selecte groep ultrarijken die ook op persoonlijk niveau buitensporige hoeveelheden emissies produceren, vormen hun bezittingen een legitiem doelwit. De opwarming maakt de aarde voor velen nu al veel gevaarlijker en gewelddadiger, wat uiteraard niet geldt voor de ultrarijken: hun kapitaal beschermt ze tegen de zoveelste natuurbrand of overstroming. Net als bij de coronapandemie is het een illusie te stellen dat de klimaatcrisis iedereen in gelijke mate zal raken.

Interessant is hier het onderscheid dat Malm maakt tussen luxe-emissies en emissies bedoeld voor levensonderhoud. Het is in grote delen van de wereld op dit moment domweg niet mogelijk om te leven zonder broeikasgassen uit te stoten, maar de brandstof die een privéjet uitstoot is van een andere orde dan de brandstof die je nodig hebt om naar je werk te komen bij gebrek aan efficiënt openbaar vervoer. Emissies om in je levensonderhoud te voorzien, zorgen er – bij gebrek aan alternatieve energie – voor dat je niet hoeft te verkommeren. Voor luxe-emissies – de naam zegt het al – geldt dit niet. Malm begrijpt dat sommige emissies moeilijk te categoriseren zullen zijn, maar het onderscheid kan wel helpen om te bepalen welke uitstoot je het eerste moet aanpakken.

In ArtReview analyseerde T.J. Demos recentelijk de museumacties van de Just Stop Oil-klimaatactivisten onder verwijzing naar Malm. Demos beschouwt dergelijke acties als een midden tussen ‘prepandemisch’ geweldloos verzet en een daadwerkelijke vernietiging van eigendom. Schade aan de kunstwerken zelf was er bij de verschillende acties niet, maar wel aan de lijsten. De reactie van Martine Gosselink, directeur van het Mauritshuis, luidde: ‘Blijf met je poten van onze spullen af.’ Gunay Uslu, staatssecretaris voor Cultuur en Media, zei iets vergelijkbaars: ‘Laat ons gezamenlijk erfgoed met rust […] Het aanvallen van weerloze kunstwerken is niet de juiste manier.’ De Vlaamse activist Wouter Mouton, die zich in het Mauritshuis vastplakte aan Meisje met de parel (1667), kreeg twee maanden gevangenisstraf, waarvan een maand voorwaardelijk.

Demos legt uit waarom iconische kunstwerken voor klimaatactivisten níét weerloos zijn: ze zijn juist óók machtige luxeobjecten. En je kunt ze vinden in grote musea, ‘ruimtes die gekenmerkt worden door rijkdom en privilege,’ zoals Demos schrijft, en die in veel gevallen fungeren als de prijzenkasten van voormalige koloniale mogendheden. Demos: ‘Van schone kunst genieten terwijl de wereld brandt is een daad van perverse medeplichtigheid.’

Toch is het de vraag of Just Stop Oil de radicale flank wordt waar XR bij gebaat is. Ik vermoed van niet, juist omdat Just Stop Oil een vergelijkbaar programma als XR lijkt te hebben, met een herkenbare nadruk op geweldloze burgerlijke ongehoorzaamheid. Demos formuleert een ander punt van kritiek, dat minstens zo cruciaal is: de museumacties zijn niet verbonden met een bredere beweging van mensen die zelf géén vermogen hebben om aan het werk te zetten. Heel concreet: het museumpersoneel dat de rotzooi moet opruimen, krijg je volgens Demos met dit soort acties waarschijnlijk niet mee.

Daarbij is de taal van veel klimaatactivisten volgens hem gewoonweg niet wervend. Men wil ‘degrowth’ en ‘decarbonisatie’, maar dat suggereert haast automatisch bezuinigingen waar werkers de klos van worden, bijvoorbeeld doordat ze hun baan verliezen. Vervolgens wordt het heel verleidelijk om de wetenschap te wantrouwen waarop de voorvechters van zo’n politiek zich baseren. Voor Demos zijn de museumacties uiteindelijk ‘wanhoopsdaden’ die geen massaal verzet zullen aanjagen tegen de ontwrichting van het klimaat. Dan heeft hij liever kunstenaars, zo is zijn conclusie, als Jeanne van Heeswijk en Jonas Staal, die via kunst hun politieke agenda proberen te verwezenlijken, bijvoorbeeld door coalities aan te gaan met andere activistische groepen en soms ook met vakbonden.

Nu is het mede door Jonas Staals geïnitieerde Court for Intergenerational Climate Crimes zéér waardevol: dit enorme artistieke samenwerkingsproject gericht tegen Unilever, ING, Airbus en de Nederlandse staat maakte het denkbaar dat multinationals en staten zich ooit zullen moeten verantwoorden voor de klimaatdestructie die ze hebben aangericht of waaraan ze medeplichtig zijn (wat Wytske Versteeg in De Witte Raaf (nr. 215) voor ‘vrijblijvendheid’ aanzag). Maar je kunt moeilijk van de Just Stop Oil-activisten verlangen dat ze ook allemaal kunstenaar worden. Daarnaast mag het wel zo zijn dat massale klimaatactie louter mogelijk is met steun van de werkende klasse, zoals Matthew T. Huber beweert in Climate Change as Class War (2022), maar dat is op dit moment niet veel meer dan een wensdroom. De arbeider of de werker, zoals hij tegenwoordig heet, is geen revolutionair subject. In elk geval niet in deze contreien. Het tragische conflict van werkers die voor hun onderhoud afhankelijk zijn van de vernietiging van hun leefomgeving (zoals die van bijvoorbeeld Tata Steel) krijg je als actiegroep niet zomaar opgelost. Dat kost veel tijd. En organisatie.

Wat je intussen wel kunt doen, is je doel scherp krijgen. Dus geen snelwegen blokkeren, waar ook de familie Modaal last van heeft, maar je expliciet richten op de echt grote uitstoters. Oxfam becijferde dat de 125 rijkste personen (mede door fossiele investeringen) verantwoordelijk zijn voor de jaarlijkse uitstoot van evenveel broeikasgassen als heel Frankrijk. Gelukkig begint dit steeds meer door te dringen. Vorig jaar verhinderden zo’n 500 actievoerders van Greenpeace en XR privéjets om op te stijgen vanaf Schiphol, in een van de beste – meest fotogenieke ook, al die fietsers tussen jets en politieagenten – klimaatacties op Nederlandse bodem tot dusver. Ook Make Them Pay, een gezamenlijke campagne van XR en Scientist Rebellion, gericht tegen privéjets en veelvliegers, is wat dat betreft voorbeeldig.

Wijlen Bruno Latour en Nikolaj Schultz zagen in Mémo sur la nouvelle classe écologique (2022) een nieuwe ecologische klasse ontstaan – of beter gezegd: gevormd worden. Het is geen toeval, schreven de auteurs, dat er tegenwoordig meer ecologische activisten dan vakbondsvertegenwoordigers worden vermoord. Maar dit suggereert een scheiding tussen twee werelden die in feite kunstmatig is. Matt Huber stelt terecht dat alle werk onlosmakelijk verbonden is met de ecologie. Het is de taak van links om ervoor te zorgen dat die kunstmatige scheiding tussen rood en groen wordt opgeheven. Alle werk was altijd al groen, maar niet noodzakelijkerwijs vervuilend of klimaatontwrichtend. Daar heb je kapitalisme voor nodig.

 

Andreas Malm, Eco-sabotage of hoe je een pijpleiding opblaast, vertaling Menno Grootveld, Amsterdam, Starfish Books, 2022.