width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

222

maart - april 2023

Politiek bewustzijn

‘De enige echt effectieve bevrijding […] begint met de erkenning dat er niets bestaat dat niet sociaal en historisch is – inderdaad, dat alles altijd ‘in de laatste analyse’ politiek is.’ Het is een citaat uit The Political Unconscious van Fredric Jameson, een boek uit 1981. Blijft het overeind? Weerstaat het, veertig jaar later, Jamesons bekendere imperatief – ‘Altijd historiseren!’ – waarmee hij hetzelfde boek opende? Of is de werkelijke beklemming vandaag een politiek overbewustzijn, wanneer zelfs het bakken van een ei, door een witte man, in een slecht geïsoleerde keuken, op een gasvuur, in het rijke Westen, in een antikleefpan, eeuwige en mondiale gevolgen wordt toegeschreven? Is dat wat het betekent vandaag in leven te zijn: onophoudelijk te beseffen, al meteen ‘in de allereerste analyse’, dat alles wat je doet maatschappelijke gevolgen heeft, zelfs al doe je het helemaal in je eentje? Wat heeft politiek nog te betekenen als alles politiek is, en als het een reflex of een automatisme is geworden?

De teksten in dit nummer van De Witte Raaf gaan na hoe kunst met die vragen kan omgaan. Vooraan staat een lezing van Stuart Hall uitgesproken honderd jaar na het overlijden van Karl Marx, in 1983. Marx was de filosoof die, als een negatief van Sigmund Freud, het onderbewustzijn van de wereld in het vizier nam. Op die manier toonde hij, volgens Hall, waar elke analyse zou moeten beginnen, zonder dat de antwoorden of de resultaten van tevoren vaststaan. Daarom moeten, in een wereld gekenmerkt door ‘ingewikkelde nieuwe vormen en strijdperken’ ‘moderne vormen van sociale strijd, inclusief de klassenstrijd’ worden bewaard. Klasse – ooit de belangrijkste politieke kwestie, maar vandaag nagenoeg afwezig – is het onderwerp van de twee volgende bijdragen. Marina Vishmidt gaat na hoe klasse in de kunst van de afgelopen vier decennia in beeld is gebracht, en welke afwijkingen van de norm op die manier zichtbaar werden. En Gwen Parry bekijkt de context van de Nederlandse kunstwereld in dat licht, en onderschrijft ‘de potentie van klasse als methode om identiteiten te overstijgen’.

In de drie volgende teksten staan de ‘impact’ of het ‘onvermogen’ van kunst centraal in het licht van politieke evoluties of gebeurtenissen. Jan-Willem Anker bespreekt het boek Eco-sabotage of hoe je een pijpleiding opblaast van Andreas Malm, en stelt zo ook de vraag hoe je kunst kunt maken in een tijd van klimaatklevers. Sjoukje van der Meulen bespreekt recente, West-Europese ‘migratiekunst’ – van onder anderen Mimmo Paladino, Christoph Büchel en Forensic Oceanography – en stelt criteria op om deze werken te analyseren. En Pamela Hansford schrijft over de Television Paintings van de Poolse kunstenaar Wojciech Fangor, gemaakt tussen 1977 en 1984 – nog geen veertig jaar geleden dus, en toch stammen ze uit een tijd die op politiek vlak voorhistorisch kan lijken.

Het nummer besluit met een essay van Anton Jäger die met foto’s van Wolfgang Tillmans als vertrekpunt de geschiedenis van de hyperpolitiek en andere symptomen van onze huidige samenleving bespreekt. Inzicht hoe we hier zijn aanbeland – misschien de laatste kans op een korte maar krachtige bevrijding, door middel van lectuur.

Christophe Van Gerrewey