Emile Claus en het landleven
Terwijl het S.M.A.K. ons met Beyond the picturesque probeert aan te tonen hoe vals en decormatig de majestueuze landschappen wel zijn die wij als toeristen voor ‘de natuur’ houden, toont het MSK aan de overkant werk van een grootmeester in de misleiding die precies het omgekeerde op het oog leek te hebben.
Emile Claus (1849-1924) heeft de naam een landschapschilder te zijn. Dat etiket maakt onterecht abstractie van de voortreffelijke portretten die in de eerste zaal te zien zijn, zoals zijn zelfportret en de portretten van zijn vrouw, van zijn leerlinge Jenny Montigny of van zijn mentor Camille Lemonnier (hoewel men dat portret een landschap zou kunnen noemen, want met de rosse en gele tinten waarin het geschilderd is, lijkt de schrijver volledig op te gaan in het achterliggende korenveld).
Emile Claus was niet echt een landschapschilder. Hij was een academische schilder die het landschap tot onderwerp nam. Van de ‘Nouvelle peinture’, gemeenzaam bekend als het impressionisme, dat definitief brak met het verhalende in de schilderkunst, dat zich tegen het academisme keerde, buiten de officiële Salons tentoonstelde en schandaal verwekte, is bij Claus niets terug te vinden. Hoop en al leunde hij als jonge schilder (op een brave manier) aan bij het naturalisme. Hij studeerde aan de Antwerpse Academie bij historieschilder Niçaise De Keyser en landschapschilder Jacob Jacobs. Nooit heeft hij echt afstand genomen van de academische esthetiek. Helden en veldslagen waren weliswaar niet zijn onderwerp, wel het landschap en het licht, maar hij behield de vertellende trant van de academische traditie. Kijk naar die eerste, zogenaamd naturalistische schilderijen. Ze vertellen over een veldslag: die tussen mens en natuur. De oude tuinman zou een ‘vieux grognard’ van Napoleon kunnen zijn, alleen heeft hij zijn veldslag in de moestuin en niet in Waterloo uitgevochten.
De picknick (1887) is het meest sprekende doek van Claus. Weer vinden sommigen er (brave) echo’s in van zijn zogenaamde sociale ingesteldheid. Op de voorgrond rusten boeren uit van de noeste dagelijkse arbeid. Aan de andere oever van de Leie ligt een plezierbootje en houdt de bourgeoisie een picknick. Twee klassen gescheiden door een rivier. Maar van klassenstrijd is geen sprake. De bourgeois in de verte interesseren zich niet voor het gewone volk, ze zijn zich wellicht niet eens van hun aanwezigheid bewust. De boeren op de voorgrond kijken verwonderd naar de overkant, vooral de vrouwen en kinderen, als naar een betere toekomst. Ook dit is een slagveld, of beter: een beeld van voor en na de slag. Maar men heeft niet tegen elkaar gevochten, wel tegen de natuur, tegen het leven. Aan deze kant heb je de overwonnenen, die zich niet aan de sleur van het dagelijkse bestaan kunnen onttrekken, aan de andere kant de overwinnaars. De picknick incarneert de levensvisie van de schilder die terugkijkt op het boerenbestaan waaraan hij zich ontworsteld heeft. Misschien ís hij dat wel, die vlasblonde snaak die naar de overkant staart en ervan droomt ook zo’n boot te bezitten, of nog beter, een heuse villa aan de Leie.
Mettertijd verdwijnen de bourgeoisie en de parvenu’s uit de doeken van Claus. Ze zijn overbodig geworden. De blik is sowieso die van de parvenu: het is als geslaagd kunstenaar, met beroemde vrienden als Cyriel Buysse of Camille Lemonnier, dat Claus naar de boeren, de pachters, de dagloners, de halve slaven van de Leiestreek kijkt. Hun strijd met de natuur stelt hij niet langer als heroïsch voor, wel als aangenaam en idyllisch. Als een picknick. Op je knieën een hele dag vlas wieden wordt een makkie. De parallel tussen beide klassen komt nog één keer terug, in twee verschillende doeken gemaakt aan dezelfde open plek in een bocht van de Leie. In het ene (Wasvrouw, z.d.) legt een meid het wasgoed neer. In het andere figureren twee bourgeoisdames en is er op de plek een tafel neergezet (Zomeravond, 1895). Op beide doeken staat onmiskenbaar dezelfde boom, maar vreemd genoeg verandert hij in het beeld van plaats, van rechts naar links.
Men heeft in het museum van Gent het goede, maar voor Claus’ beperkte kunst ook onbarmhartige idee gehad om zijn werk te confronteren met dat van tijdgenoten. Een prachtig werk van Henri Le Sidaner uit 1900 hangt in de grote zaal bij de ingang van de tentoonstelling: een tafel in een witte tuin. Het beeld is even idyllisch als bij Claus, maar het steekt zijn burgerlijke origine niet weg. Er is ook het prachtige, symbolisch geladen naturalisme van Léon Frédéric. Op de gezichten van de communicantjes, die hij van dichtbij in beeld brengt, tekent zich de beginnende degeneratie af. Hun weinig benijdenswaardige toekomst laat zich zo aflezen. Er is anderzijds een écht luministisch doek, een vroeg werk van Permeke, dat meteen ver voorbij de loutere anekdotiek van Claus gaat. Claus schildert de afstandelijke idylle van een Leiedorp, uiteraard op een mooie zondag, alsof hij vooral niets wil zien, niets wil zeggen, op wat valse mystiek na. De vergelijkingen maken pijnlijk duidelijk dat Claus vaak tot groot formaat opgeblazen genrekunst produceert, door en door academisch qua opzet. Negen zalen telt de tentoonstelling in het MSK van deze zogenaamde luminist en impressionist. Slechts in de laatste zijn landschappen te bekijken die niet verhalend zijn, waarin de menselijke aanwezigheid ontbreekt en Claus (een klein beetje) met de vorm durft te experimenteren.
En dan nog is alles idylle, alles zonneschijn. Het ergste wat in de wereld van Claus kan gebeuren is een zonsondergang of de komst van de herfst. Meteen worden de penselen opgeborgen. Hij is geen zondags-, maar een zomerschilder. ‘s Winters komen de penselen alleen boven als de zon schijnt op sneeuw en ijs. Slechts heel af en toe durft hij wat slechter weer aan in een tekening. Claus lijkt wel een Hollywoodregisseur die meteen stopt met filmen als er een wolkje voor de zon komt. ‘Villa Zonneschijn’ zo heette Claus’ woning in Astene en die naam beschouwde hij blijkbaar als een dwingend gebod.
Achter die façade is het werk van Claus helemaal niet probleemloos zonnig, integendeel: het is ziekelijk blind voor de sociale realiteit, voor de realiteit tout court. Hij schildert een disneyversie van de Leiestreek. En uiteraard kan men vandaag een toeristische Emile Clausroute volgen langs de meest pittoreske kantjes van de streek… Dit is werk ‘beyond the picturesque, beyond the idyllic’, het idyllische voorbij tot in de gruwelijkste naïviteit. Het geïdealiseerde landleven dient als vlucht uit de werkelijkheid, een vlucht die uiteraard de hele zogenaamde belle époque kenmerkt. Met een bloedige Eerste Wereldoorlog kreeg men de rekening gepresenteerd voor zoveel sociale blindheid. Emile Claus moest naar Londen vluchten. Daar schilderde hij de Theems alsof het… de Leie was.
• Emile Claus tot 21 juni in het Museum voor Schone Kunsten, Citadelpark, Gent (09/240.07.00; www.mskgent.be).