Ensors stoutste dromen. Het impressionisme voorbij
De koddige spreekstalmeester met knalrode vlinderdas die de bezoekers verwelkomt is dr. Herwig Todts, senior curator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. In een filmtheatertje introduceert hij zijn tentoonstelling ter ere van het 75ste sterfjaar van James Ensor (1860-1949) alsof het een variétévoorstelling is. De cabareteske ontvangst zet de toon. De tentoonstelling wil niet alleen Ensors artistieke ontwikkeling belichten, maar ook het publiek vermaken. Dat gaat niet altijd goed samen.
Hoe kon de jonge Ensor uit het onbeduidende Oostende uitgroeien tot een kunstenaar van wereldfaam, geroemd om zijn tantaliserende schilderijen van grijnzende geraamtes en carnavalsmaskers? Dat wordt inzichtelijk gemaakt met talrijke schilderijen en tekeningen, waarvan sommige zelden zijn getoond. Ze worden gepresenteerd naast vergelijkbaar werk van meer of minder bekende tijdgenoten. Jarenlang onderzoek ging aan de tentoonstelling vooraf.
Zijn vroege werk laat zien hoe Ensor het academische realisme achter zich laat en zich laaft aan het Franse impressionisme. Met De oestereetster (1882) etaleert hij met veel bravoure wat hij allemaal kan. Het frisse roze en oranje stralen, het zonlicht fonkelt op het glaswerk, al oogt het schilderij nogal oversized en opgeklopt in vergelijking met de drie verbluffende Manets die ernaast hangen. Een vergelijking tussen een Monet en Ensors Adam en Eva uit het paradijs verjaagd (1887) toont verwantschappen in kleurgebruik en penseelvoering, maar kan niet verhullen dat Ensors interpretatie van het impressionisme niet zo bijzonder is, hooguit verdienstelijk.
Ensor krijgt al snel genoeg van de ‘mooie plaatjesmakerij’ van de ‘openluchtkunstenaars’. Hij streeft naar een expressieve, geestdriftige, verwarrende schilderkunst, een ‘verrukkelijke turbulentie’, zoals hij dat noemt. In 1886 maakt hij vooral tekeningen, hier te zien naast grafisch werk van John Martin, Odilon Redon en Honoré Daumier. Opvallend is de grote, rembrandteske tekening met de lange titel Visioen. De aureolen van Christus of de gevoeligheden van het licht: De intrede van Christus in Jeruzalem (1886). De Heiland wordt feestelijk onthaald door een verhitte menigte middenstanders. Op banieren prijken teksten als SALUT JESUS ROI DES JUIFS en CHARCUTIERS DE JERUSALEM en COLMAN’S MUSTARD. De tekening loopt vooruit op Ensors onbetwiste meesterwerk, De intrede van Christus in Brussel in 1889 (1888-1892), een kolossaal schilderij dat ik ooit zag in het Getty Museum in Los Angeles en dat op deze tentoonstelling helaas ontbreekt.
Juist wanneer de ware Ensor ontluikt, wordt de kennismaking abrupt verstoord. In de volgende zaal amuseren een moeder en kind zich met een kleurrijk schaduwspel terwijl vader druk foto’s maakt. Vervolgens eist het Ensor Research Project de aandacht op met een rij touchscreens, potsierlijk uitgestald op ouderwetse schildersezels. De zalen erna, gewijd aan Ensors interesse in massavermaak, tonen behalve kunstwerken een verzameling authentieke carnavalsmaskers, een reconstructie van een toverlantaarnvoorstelling, een tweede schaduwtheater en tot slot een nagebouwde badkoets uit Oostende, waarin een poppenhuisversie te zien is van Ensors atelier, met bewegende beelden van de schilder vertolkt door een acteur. Is de vormgeving van de tentoonstelling al behoorlijk overdadig (fluwelen gordijnen, oudroze en petroleumgroen gekleurde wanden, lichtprojecties), het toegevoegde spektakel ter lering en vermaak leidt alleen maar af.
De verzoeking van de heilige Antonius (1887) brengt ons terug in het spoor van de kunstenaar. De 51 volgekrabbelde velletjes papier, door tante Mimi netjes op doek geplakt, verbeelden de hallucinaties van de heilige Antonius, worstelend met aardse verlokkingen. Geilheid en godsvrucht, plezier en angst, schoonheid en morbiditeit, tegengestelde krachten botsen op elkaar in een chaotisch, wervelend visioen dat iets verraadt van de veranderende kijk op lust, drift en burgermansfatsoen in het fin de siècle.
Verrassend is de zaal gewijd aan ‘Belgische Zwans’. Spotzucht was in zwang in Belgische kunstenaarskringen eind negentiende eeuw. Louis Ghémar bijvoorbeeld, ‘directeur openbare vrolijkheid in België’, stak de draak met verheven kunstzinnige idealen en penseelde persiflages op andermans werk. Charles Mertens portretteerde Ensor als een onwelriekende, opengesneden haring (l’art ensor – l’art en sort), wat de meester wel kon waarderen. Van zelfspot getuigt Ensors zelfportret, beroofd van elk decorum door de toevoeging van een belachelijk hoedje. Menig werk in deze zaal is een sarcastische sneer richting collega’s, critici of publiek. Overigens was Ensor een veelgevraagd feestredenaar, geliefd om zijn kolderieke toespraken vol kapitein Haddock-achtige scheldkanonnades.
Het hoogtepunt zijn de weergaloze schilderijen van maskers en skeletten in de laatste zalen. Ze zijn verbijsterend, ontregelend, hilarisch. Felle kleuren, sterke contrasten. Zelfverzekerd geschilderd. Was Ensor in zijn impressionistische periode beslist de mindere van zijn Franse collega’s, hier, naast Emil Nolde en Eugène Laermans, torent hij boven iedereen uit. De intrige (1890) toont gemaskerde feestgangers op een rij (of tot leven gekomen marionetten, het onderscheid is niet altijd duidelijk). Achter hen niets anders dan een kille leegte. De maskers lijken de ware aard van de personages te onthullen, hun stompzinnigheid, hun kwaadaardigheid en hypocrisie.
De groteske tronies zijn geïnspireerd op de carnavalsmaskers die Ensors moeder verkocht in haar souvenirwinkeltje in Oostende, in het ouderlijke huis waar de kunstenaar vrijwel zijn hele leven heeft gewoond. Hij groeide op te midden van vrouwen: een bazige moeder, een excentrieke grootmoeder, een inwonende tante en zijn zus Mitche (ze zat model voor De oestereetster). Zijn Engelse vader, een ontwikkeld man wiens loopbaan geen succes was, zocht zijn heil in de drank. Hij overleed, 52 jaar oud, kort nadat hij in beschonken toestand en zwaar mishandeld op straat was gevonden. Kenners zien in de maskerschilderijen niet alleen Ensors afkeer van het gepeupel weerspiegeld, maar ook de vrouwelijke tirannie die volgens de overlevering de gespannen familieverhoudingen ten huize Ensor moet hebben bepaald.
Wie niet genoeg krijgt van Ensors fabuleuze verbeeldingskracht, spoedde zich naar het nabijgelegen Modemuseum, dat een expositie wijdt aan Ensor, maskerades en make-up. Daar hangen topwerken als Verbazing van het masker Wouse (1889) en Geraamten twistend om een gehangene (1891) – zo volstrekt eigenzinnig en knettergek, daar kan geen badkoets met poppenhuis tegenop.
• Ensors stoutste dromen. Het impressionisme voorbij, tot 19 januari, KMSKA, Leopold de Waelplaats 1, Antwerpen.