width and height should be displayed here dynamically

Eva Besnyö

Eva Besnyö (Boedapest, 1910) is een Nederlandse fotografe van Hongaarse afkomst, die zich in 1932, na haar praktische opleiding in Boedapest en een verblijf van twee jaar in Berlijn, voorgoed vestigde in Nederland. In haar tweede vaderland maakte ze tweemaal naam. Een eerste keer in de (late) jaren ’30 als architectuurfotografe, een tweede maal als bevoorrechte beeldenmaakster van de acties van de Dolle Mina’s in de eerste helft van de jaren ’70. Aan haar is in de reeks Monografieën van Nederlandse Fotografen het negende deel gewijd. Een tachtigtal foto’s geven een duidelijk overzicht van de evolutie in Besnyö’s oeuvre. De begeleidende tekst is van de hand van Willem Diepraam, die zich voor een groot deel baseerde op de gesprekken die hij had met de fotografe in de zomer van 1995. In vijf chronologisch ingedeelde hoofdstukken schetst hij het verloop van de carrière van de éminence grise van de Nederlandse fotografie, een vrouw die zelf meent dat ze in andere omstandigheden meer uit haar talent had kunnen halen.

Besnyö’s loopbaan begon in Berlijn, in het begin van de jaren ’30, in een klimaat van culturele en politieke diversiteit. Met enthousiasme en een gedetailleerde kennis van zaken wijst Diepraam op de invloeden die de jonge fotografe in 1930 onderging (Russisch constructivisme, Nieuwe Zakelijkheid, Neue Fotografie, Moholy-Nagy, Dovchenko, Pudovkin,…) en hoe ze daar in Berlijn in volle vrijheid haar beste werk maakte. In de foto’s uit die periode zet ze een stap verder in de richting die ze al in Boedapest was ingeslagen: haar fascinatie is voorbehouden voor vormen en tinten, diagonale lijnen, simpele composities die zichzelf aandienen, vaak in vogelperspectief en schuin gekadreerd. Op het ritme van het licht – “Om te kunnen werken had ik de volle zon nodig, liefst in mijn rug” – legt Besnyö een eindeloos geduld aan de dag: ze jaagt niet het moment na, maar wacht onverstoorbaar tot een beeld zich voltrekt in het zoekerglas. De wereld is werkelijk driedimensionaal, want ‘tijd’ blijft compleet afwezig; haar foto’s zijn zonder drama, zonder verhaal en zonder ‘getuigeniswaarde’.

In Nederland (vanaf 1932) komt Besnyö terecht in de kunstenaarskring rond schilderes Charley Toorop, en komt ze in contact met haar generatiegenoten Carel Blazer, Cas Oorthuys en Emmy Andriesse. Na de oorlog zetten de vier fotografen gezamenlijke tentoonstellingen op, zonder dat ze ooit echt als groep hebben geopereerd. De eerder genoemde afwezigheid van ‘tijd’ en dus ook van ‘vergankelijkheid’ (bekijk, paradoxaal genoeg, de foto’s van het platgebombardeerde Rotterdam) krijgt haar logisch beslag in de architectuurfoto’s, die Eva regelmatig voor onder meer de architecten van de 8 en Opbouw maakte en waarmee ze nog voor de Tweede Wereldoorlog bekendheid verwierf. Terzelfder tijd begint ze sterke portretten te fotograferen. Mensen waren altijd al haast onbeweeglijke figuren geweest in haar vroege werk, maar nu worden de gezichten ‘koppen’, zeker geen landkaarten van emoties. De onpersoonlijkheid ervan is geen kokette strategie, maar eerder gevolg van de keuze om zo weinig mogelijk in te grijpen in de werkelijkheid, ook niet om te abstraheren.

De rest is de geschiedenis van de fotografie in Nederland: de roem, de vergetelheid en de tweede adem die Eva Besnyö geboden wordt ten tijde van de Dolle Mina’s. Het boek beoogt volledigheid en wat de vele foto’s, de noten en de catalogus betreft, is dat ook geslaagd, maar de auteur weet op een cruciaal punt zijn taak niet te vervullen: kritiek ontbreekt nagenoeg volledig en te veel respect voor de persoon van de fotografe doet de publicatie geen goed. Diepraam is enthousiast over de hoogtepunten en zwijgt kuis over de dieptepunten. We missen geen beledigende adjectieven, uiteraard, maar we ontberen een ruimere situering. Zoals de vraag, waarom Besnyö, die toch het geluk had terecht te komen bij de crème de la crème van de Nederlandse avant-garde (Toorop, Joris Ivens) daar niet meer uit gehaald heeft? Het heet dat zij als fotografe op eenzame hoogte verkeerde toen ze in Nederland aankwam en dat ze “na 1932 geen impulsen kreeg”. Maar de vraag zou ook kunnen zijn, waarom zij niet zelf het middelpunt geworden is van een nieuwe kring, waarom zijzelf niet de energie bezat om met haar werk impulsen te geven aan anderen? En wat betekende de Nederlandse fotografie internationaal, gedurende die lange periode van het interbellum tot nu? Meer dan de nietszeggende opmerking dat haar werk regelmatig besproken wordt in internationale publicaties over de Hongaarse en Duitse avant-garde, en dat ze verschillende prijzen heeft gewonnen, vinden we niet terug. In de uitspraken van de fotografe valt nochtans een vrij nuchtere inschatting van het verloop van haar carrière te lezen. Qua loftuiting had de overzichtstentoonstelling kunnen voldoen, voor kunstenaar en publiek. De geschiedenis van de Nederlandse fotografie is daarentegen niet gebaat met respectvolle pudeur en zou in de eerste plaats haar aandacht moeten vestigen op het werk en niet op de persoon.

 

• Eva Besnyö, met tekst van Willem Diepraam, in 1999 uitgegeven door Focus Uitgeverij, M.J. Kosterstraat 4, 1017 VX Amsterdam (020/626.43.53). ISBN 90-72216-94-6